Speekselklierpathologie Flashcards

1
Q

Beschrijf de twee delen van de parotisklier.

A
  • Oppervlakkige kwab: bevat de ductus parotideus met erin de nervus facialis
  • Diepe kwab: tegen oropharynx aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk volumetrisch aandeel heeft de parotisklier?

A

25%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke bloedvaten lopen door de parotisklier?

A

De v. retromandibularis en de a. carotis externa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke tak van de n. facialis is belangrijk bij pathologie van de parotisklier?

A

De ramus colli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat moet men actief bevragen indien men de werking van de n. facialis wilt nagaan bij pathologie van de parotisklier?

A

Men moet de patiënt vragen om actief de mond open te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Juist of fout?

Elke opzetting van de parotisklier is een gezwel.

A

Fout, er zitten talrijke lymfonodi tussen het klierweefsel die opgezet kunnen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk volumetrisch aandeel heeft de submandibulaire klier?

A

70%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Juist of fout?

De oppervlakkige kwab van de submandibulaire klier komt met de leeftijd lager te liggen.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke kwab van de submandibulaire klier bevat de ductus?

A

De diepe kwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe loopt de submandibulaire klier naar de mondholte?

A

Ze draait over de m. mylohyoïdeus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn belangrijke zenuwen i.v.m. pathologie van de submandibulaire klier?

A

Ramus colli, r. mandibularis, n. lingualis en n. hypoglossus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Juist of fout?

De submandibulaire klier heeft in vergelijking met de andere klieren een lagere viscositeit.

A

Fout, ze heeft een hogere viscositeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het volumetrisch aandeel van de sublinguale klier?

A

4%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar ligt de sublinguale klier?

A

Op de m. mylohyoïdeus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil in functie van de kleine en de grote speekselklieren?

A

De kleine speekselklieren zorgen vooral voor lubrificatie terwijl de grote speekselklieren vooral voor vertering van voedsel zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van infecties van de submandibulaire klier?

A

Secundair op lithiase.

17
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van infecties van de parotisklier?

A

Secundair op onderliggende aandoening bij bejaarden door bv. ondervoeding.

18
Q

Wat zijn de klinische tekens / symptomen van de ziekte van Sjögren?

A

Diffuse opzetting van de parotiden, droge ogen, soms reumatoïde artritis, lymfocytaire infiltratie.

19
Q

Hoe stelt men de diagnose van de ziekte van Sjögren?

A

Er wordt een biopsie genomen van de kleine speekselklier uit de onderlip.

20
Q

Juist of fout?

Het grootste aantal tumoren doen zich voor in de parotis, terwijl het grootste aantal maligne tumoren zich voordoen in de kleine speekselklieren.

A

Fout, de meeste maligne tumoren doen zich voor in de sublinguale klier.

21
Q

Wat zijn de alarmsymptomen die een maligne tumor van de speekselklieren moet doen vermoeden?

A

Snelle groei, pijn, hardheid, vergroeiing met de huid, uitval van de n. facialis.

22
Q

Wat is een pleiomorf adenoom?

A

Een goedaardig gezwel dat meerdere histologische structuren bevat.

23
Q

Wat zijn kenmerken van een pleiomorf adenoom?

A

Het is pijnloos, goed mobiel en geeft nooit facialisuitval.
Ontaarding gebeurt in 2-3%.

24
Q

Pleiomorfe adenomen zijn opgebouwd uit een pseudokapsel. Wat zijn hier de gevolgen van?

A

Het is de reden waarom er bij heelkunde altijd gezond weefsel mee verwijderd moet worden om de uitlopers mee te hebben. Het is ook de reden waarom er makkelijk recidieven zijn.

25
Q

Bij welke populatie doen Warthintumoren zich meestal voor?

A

Bij rokende mannen boven de 50 jaar.

26
Q

Juist of fout?

Warthintumoren ontaarden nooit en recidiveren niet.

A

Juist.

27
Q

Bij welke populatie doen adenocarcinomen zich meestal voor?

A

In jongere patiënten. Piekincidentie ligt tussen 20 en 40 jaar.

28
Q

Welke maligne tumor van de speekselklieren gedraagt zich vaak vrij goedaardig?

A

Het acinic cell carcinoom.

29
Q

Wat zijn de kenmerken van een adenoïd cystic carcinoom?

A
  • Vaker in de kleine speekselklieren
  • Groeit gemakkelijk langs zenuwen
  • Laattijdig ontstaan van longmetastasen
  • Langetermijnprognose ongunstig
30
Q

Waar moet men aan denken bij de diagnose van een spinocellulair carcinoom?

A

Dat het een metastase is van een huidletsel in de buurt.