Socrates en het orakel van Delphi Flashcards
δή
partikel; - al, reeds
- dus, dan toch
ὅς
ἥ,
ὅ
; die, dat
ἕνεκα
achterzetsel na gen. ; - wegens (reden)
- omwille van (doel)
οὗτος
αὕτη,
τοῦτο; die, dat
λέγειν
λέγω; - zeggen, spreken
- verzamelen
μέλλειν
μέλλω; - dralen, treuzelen
- (+inf.) van plan zijn, op het punt staan te
γάρ
voegwoord (partikel); - want, immers, namelijk
- toch?, dan? (in levendige vragen)
ὑμεῖς
ὑμῶν; jullie
διδάσκειν
διδάσκω
+ dubbele acc. ; (aan)leren
ὅθεν
bijwoord ; (daarvandaan…) vanwaar
ἐγώ
ἐμοῦ; ik
γίγνεσθαι
γίγνομαι; - worden, gebeuren
- ontstaan, ter wereld komen
ἀκούειν
ἀκούω + gen.; - iets van iemand horen
- luisteren naar
ἐνθυμεῖσθαι
ἐν-θυμέ-ομαι; - ter harte nemen, overwegen
- bedenken
- nadenken
οὕτως
bijwoord; zo, op die wijze
τίς;
τίς;
τί;
wie, wat, welke
ποτέ (enclitic)
bijwoord; - ooit, eens
- eindelijk
- eigenlijk, toch (nieuwsgierigheid in een vraag)
ὁ/ἡ θεός
θεοῦ; godheid, god, godin
καί
voegwoord; - en
- ook, zelfs
οὔτε…οὔτε
voegwoord; niet… en niet
… noch
μέγας
μεγάλη,
μέγα;
groot
μικρός
μικρά,
μικρόν;
klein, kort
εἰδέναι
εἴδομαι ;- zien
- weten, kennen
εἰδέναι
εἴδομαι ;- zien
- weten, kennen
ἐμαυτοῦ
van mezelf
σοφός
σοφή,
σοφόν;
wijs, verstandig
εἶναι
εἰμί; - zijn, bestaan
- zich bevinden
οὖν
partikel; dus
φάσκειν
φάσκω; beweren
οὐ/οὐκ/οὐχ
ontkenning (partikel); niet, geen
ψεύδεσθαι
ψεύδομαι; liegen