Smijten-sterven Flashcards
1
Q
Throw
A
Smijten, smeet, smeten, gesmeten
2
Q
Cut
A
Snijden, sneed, sneden, gesneden
3
Q
Regret
A
Spijten, speet, gespeten
4
Q
Speak
A
Spreken, sprak, spraken, gesproken
5
Q
Jump
A
Springen, sprong, sprongen, gesprongen
6
Q
Spray
A
Spuiten, spoot, spoten, gespoten
7
Q
Stand
A
Staan, stond, stonden, gestaan
8
Q
Sting
A
Steken, stak, staken, gestoken
9
Q
Steal
A
Stelen, stal, stalen, gestolen
10
Q
Die
A
Sterven, stierf, stierven, is gestorven