signaalwoorden 2 Flashcards
1
Q
aber
A
maar
2
Q
doch
A
toch
3
Q
jedoch
A
echter
4
Q
dennoch
A
desalniettemin
5
Q
allerdings
A
echter
6
Q
nicht…sonder
A
niet…maar
7
Q
obwohl
A
hoewel
8
Q
trotz
A
ondanks
9
Q
während
A
terwijl
10
Q
zwar…aber
A
weliswaar…maar
11
Q
dagegen
A
daarentegen
12
Q
einerseits
A
enerzijds
13
Q
eigentlich
A
eigenlijk
14
Q
immerhin
A
in ieder geval
15
Q
stattdessen
A
in plaats daarvan