Schema and coping Flashcards

1
Q

Schema: Verlating/instabiliteit

A

de subjectieve ervaren instabiliteit van banden met belangrijke andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schema: Wantrouwen/Misbruik

A

overtuiging dat andere mensen de patient voor hun eigen zelfzuchtige doeleiden te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schema: Emotioneel tekort

A

de verwachting dat je verlange naar emotionele binding onvoldoende zal worden vervuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schema: Tekortschieten/Schaamte

A

verwijst naar een diepgeworteld gevoel dat iemand op fundamenteel niveau gebrekkig, waardeloos, of inferieur is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schema sociaal isolement/vervreemding

A

gevoel dat je anders bent dan het grotere sociale gebeuren buiten het gezin en daar niet past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schema: Afhankelijkheid/incompetentie

A

voelen zich niet in staat om hun dagelijkse verantwoordelijkheden uit te voeren zonder aanzienlijke externe hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schema Kwetsbaarheid voor ziekte en gevaar

A

is de overtrokken angst dat er elk moment een ramp kan plaats vinden en dat je daar niet tegenop gewassen bent
- Medische ramp
- Emotionele ramp
- Externe situaties/natuur rampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schema kluwen/onderontwikkeld

A

vaak overmatig betrokken op een of meer belangrijke andere ten nadelen van hun volledige indivuatie en sociale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schema: Mislukken

A

opvatting dat je onherroepelijk zult falen in je presteren/ tekort schiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schema veeleisend/grootsheid

A

De veronderstelling dat je beter bent dan andere mensen en daarom aanspraak kan maken op speciale rechten en privileges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schema onvoldoende zelf-controle/zelfdiscipline

A

Kunnen of willen niet genoeg zelfcontrole uitoefenen en frustratie verdragen om hun persoonlijke doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schema onderwerping

A

Je geeft de controle bovenmatig uit handen omdat je daartoe gedwongen voelt. Dient meestal om woede, vergelding of verlating te voorkomen. zijn twee belangrijke vormen
- Onderwerping van behoeften: eigen voorkeuren onderdrukken
- Onderwerping van emoties: eigen emoties onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

schema zelfopoffering

A

Komen uit eigen beweging tegemoet aan de behoefte van andere ten koste van hun eigen behoeftebevrediging. Zij doen dit om andere pijn te besparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

schema goedkeuring/erkenning zoeken

A

hechten meer waarde aan het verkrijgen van de goedkeuring van anderen dan aan het ontwikkelen van een veilig en waarachtig zelfgevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

schema negativisme/pessimisme

A

Een indringende levenslange gerichtheid op de negatieve kanten van het leven. terwijl de positieve kanten gebagateliseerd worden. hierbij buitensporige angst voor het maken van fouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Schema emotionele inhibitie

A

Beperken hun spontane gedrag, gevoelens en communicatie. Meestal met als doel kritiek vermijden. meest voorkomende gebieden
- Inhibitie van woede
- Inhibitie van positieve impulsen
- Moeite met uiting geven aan kwetsbaarheid
- Nadruk op rationaliteit met het voorbijgaan van emoties

16
Q

schema strenge normen/over kritisch zijn

A

Betreft gevoel dat je zeer hoge geïnternaliseerde normen moet nastreven, meestal om afkeuring of schaamte te voorkomen. komt meestal op volgende manieren tot uiting
- Perfectionsime
- Starre regels en dingen die moeten op vele levensgebieden
- preoccupatie met tijd en efficiency

17
Q

schema bestraffendheid

A

De overtuiging dat mensen streng gestraft moeten worden voor de fouten die zij maken.

17
Q

Domein 1: onverbondenheid en afwijzing

A

Schema Verlating/instabiliteit
schema wantrouwen/misbruik
schema emotioneel tekort
schema sociaal isolement/vervreemding

17
Q

Domein 2: Verzwakte autonomie en functioneren

A

Schema afhankelijkheid/incompetentie
schema kwetsbaarheid voor ziekte en gevaar
schema kluwen/onderontwikkeld
schema mislukken

18
Q

domein 3: verzwakte grenzen

A

schema veeleisendheid/grootsheid
schema onvoldoende zelfcontrole

19
Q

Domein 4: gerichtheid op andere

A

schema onderwerping
schema zelfopoffering
schema goedkeuring/erkenning

20
Q

Domein 5: overmatig waakzaamheid en inhibitie

A

schema negativisme/pessimisme
schema emotionele inhibitie
schema strenge normen/overkritisch
schema bestraffendheid

21
Q

Voorwaardelijke schema’s

A

Voorwaardelijke schema’s zijn patronen van denken, voelen en handelen die geactiveerd worden onder specifieke omstandigheden. Ze zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en beïnvloeden hoe we situaties interpreteren en erop reageren. Hieronder drie belangrijke aspecten van voorwaardelijke schema’s:

Voorwaardelijke overtuigingen: Deze schema’s bevatten vaak overtuigingen in de vorm van “als… dan…“-stellingen.

Vaak later onstane schemas

22
Q

Onvoorwaardelijke schema’s

A

Onvoorwaardelijke schema’s zijn diepgewortelde en vaste overtuigingen die iemand over zichzelf, anderen en de wereld heeft. Ze zijn vaak ontstaan in de vroege jeugd op basis van ervaringen en vormen de kern van iemands zelfbeeld en verwachtingen van relaties en situaties. In tegenstelling tot voorwaardelijke schema’s, die afhankelijk zijn van specifieke omstandigheden (“als… dan…”), zijn onvoorwaardelijke schema’s stabiele, rigide overtuigingen die altijd aanwezig zijn.

23
Q

Coping stijlen

A

overcompensatie
overgave
vermijding

24
Q

overcompensatie - coping

A

Verzetten tegen het schema foor the denken/handelen alsof het tegendeel van het schema waar is. zoveel mogelijk verschil oproepen t.o.v. het kind dat ze waren. Komt vaak het gezonds over en is in enige mate adaptief tot het buiten proportie valt.

25
Q

Vermijding - coping

A

Leven zodanig indelen dat het schema niet geacctiveerd wordt en blokkeren de gedachtes en beelden die het schema mogelijk oproepen. Wanneer er gevoelens op komen worden deze vermeden. dit leidt ook vaak tot behandel vermijding. Kan gezien worden als een deels gezonde poging om tegen het schema terug te vechten.

26
Q

Overgave - coping

A

Toegeven aan het schema, accepteren dat het schema waar is en gedragen zich op een manier zodat het schema bevestigd wordt.

27
Q

Hechtingtheorie van Bowlby

A

Voornaamste stelling: De mens heeft een hechtingsinstinct dat streeft naar het vestigen van en stabiele relatie met de moeder (of ander hechtingsfiguur)
- Bowlby stelt dat een stabiele hechting aan de moeder een emotionele basisbehoefte is die voorafgaat aan en stimuleert tot onafhankelijkheid.

28
Q

De cognitief-analytische therapie van Ryle

A

Kortdurende intensieve therapie die de actieve, educatieve aspecten van cognitieve gedragstherapie combineert met psychoanalystische methoden met name object relaties.

29
Q

emotionele basisbehoefte

A
  • veilige hechting aan andere
    • autonomie, competentie en identieitsgevoel
    • Vrijheid voor emotionele en behoefte expressie
    • spontaniteit en spel
    • realistische beperkingen en zelfbeheerding
30
Q

oud onaangepast schema volgens young

A
  • een breed algemeen verbreid thema of patroon
  • bestaande uit herinneringen, emoties, cognities en lichamelijke gewaarwordingen
  • met betrekking tot zichzelf en de relaties met andere
  • dat onstaan is tijdens de kindertijd of adolescentie
  • in de loop van tijd verder uitgebreid
  • in belangrijke mate disfunctioneel
31
Q

Schema

A

een structuur, kader of omtrek binnen psychologie - schema is een abstracte voorstelling van de typerende kenmerken can een gebeurtenis, een soort blauwdruk van meest opvallende aspect.

32
Q

Wat is een veelvoorkomende oorzaak van schema’s in het domein verzwakte grenzen?

A

Mensen groeien vaak op in een overmatig tolerant gezin waarin ze geen rekening hebben geleerd te houden met anderen.

33
Q

Wat is kenmerkend voor mensen in het domein van verzwakte autonomie en functioneren?

A

Ze hebben verwachtingen over zichzelf en de wereld die hun vermogen om zelfstandig te functioneren belemmeren.

34
Q

Wat kenmerkt mensen in het domein van onverbondenheid en afwijzing?

A

Ze zijn niet in staat tot een vaste, bevredigende hechting aan anderen

35
Q

Wat kenmerkt mensen in het domein gerichtheid op anderen?

A

Ze leggen overdreven veel nadruk op het voldoen aan de behoeften van anderen, vaak ten koste van hun eigen behoeften.