Scheikunde H6 Flashcards

1
Q

Intensieve landbouw

A

Landbouw met veel voedselproductie op klein oppervlak: zowel dierlijk als plantaardig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kunstmest

A

Volledig door de mens gemaakte meststof met hoofdelementen en sporenelementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoofdelementen

A

Atoomsoorten waarvan grote hoeveelheden nodig zijn tijdens de groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sporenelementen

A

Noodzakelijk voor de groei, maar in kleine hoeveelheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eutrofiëring

A

Inbrengen van te veel meststoffen in bodem en water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Biologische landbouw

A

Landbouw waarbij geen kunstmest maar vooral biologische gewasbescherming wordt gebruikt. Bovendien krijgt vee biologisch voedsel en worden medicijnen alleen bij ziekte van de dieren toegediend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Conserveren

A

Het tegengaan van voedselbederf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pasteuriseren

A

Conserveren door te verhitten tot 72 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Steriliseren

A

Conserveren door te verhitten tot 120 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Additieven

A

Toevoegingen aan voedsel om geur, smaak, uiterlijk of houdbaarheid te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

E-nummers

A

Door de Europese Commissie toegestane additieven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Koolhydraten

A

Stoffen opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof, waarbij de waterstof- en zuurstofatomen in een verhouding 2:1 voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vetten en oliën

A

Verbinding die is opgebouwd uit glycerol en vetzuren. Dient als brandstof voor het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Energiewaarde

A

De hoeveelheid energie die vrijkomt als 100 g of 100 mL van een voedingsmiddel in je lichaam wordt verbrand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eiwitten

A

Bouwstoffen voor je lichaam, opgebouwd uit aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aminozuren

A

Bouwstenen van eiwitten.

17
Q

Voedingsvezels

A

Noodzakelijk voor goede spijsvertering. Komen vooral uit plantaardige celwanden.

18
Q

Vitamines

A

Hulpstoffen die je lichaam in kleine hoeveelheden nodig heeft.

19
Q

Mineralen

A

Verbindingen afkomstig van aardbodem of zeeën.

20
Q

Emulgator

A

Emulgator zorgt ervoor dat waterige vloeistoffen en olieachtige vloeistoffen kunnen mengen.

21
Q

Zeep

A

Zeep zorgt ervoor dat vettig vuil kan worden verwijderd door als emulgator te werken.

22
Q

Micel

A

Bolletje van zeepmoleculen, waarbij de hydrofobe staarten allemaal dezelfde kant op wijzen.

23
Q

Hydrofiel

A

Verwijst naar een chemisch deeltje dat aangetrokken wordt door watermoleculen, heeft de neiging op te lossen in water.

24
Q

Hydrofoob

A

Verwijst naar een chemisch deeltje dat afgesloten wordt door watermoleculen.

25
Q

Zuren

A

Stof die reageert met base zoals kalk. Bijv: mierenzuur, zoutzuur, citroenzuur.

26
Q

Basen

A

Antizuur, reageert met vet en zuur. Bijv: soda, ammoniak, natriumhydroxide.

27
Q

Neutraal

A

Niet voor en niet tegen.

28
Q

PH-waarde

A

Maat voor de zuurgraad van een oplossing. Zuur pH <7 . Neutraal pH = 7. Basisch pH > 7.

29
Q

Zuur-base-indicator

A

Stof die door verkleuring kan aangeven wat de pH is.