Geschiedenis H4 Flashcards

1
Q

Spartakisten

A

De Duitse communisten die met een opstand probeerden de macht te grijpen (1918-1919)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dolkstootlegende

A

(onwaar) verhaal dat de Duitsland de Eerste Wereldoorlog zou hebben verloren door de nieuwe regering en linkse opstanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Republiek van Weimar

A

De naam voor Duitsland tussen 1919 en 1933 als het land een republiek is met een democratische grondwet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vedrag van Versailles

A

verdrag gesloten na de Eerste Wereldoorlog (1919) tussen de geallieerden en Duitsland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herstelbetalingen

A

Geld dat Duitsland volgens het Verdrag van Versailles aan de geallieerden moest betalen i.v.m. de oorlogsschade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inflatie

A

Waardevermindering van het geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dawesplan

A

Plan van de Verenigde Staten om de Duitse economie te ondersteunen met leningen (1924)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verdrag van Locarno

A

Verdrag uit 1925 tussen Duitsland, Frankrijk en België waarin Duitsland de grenzen van het Verdrag van Versailles erkent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beurskrach 1929

A

Ineenstorting van de aandelenbeurs op Wall Street, New York in 1929.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NSDAP

A

Afkorting van de politieke partij van Hitler.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nationalistisch

A

Voorliefde hebben voor je eigen land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autoritair

A

Met een sterk gezag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nationaal-socialisten

A

Naam voor de aanhangers van de NSDAP en Hitler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Propaganda

A

Al datgene wat je doet om aanhangers voor iets te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nazi’s

A

Afkorting voor de aanhangers van de NSDAP en Hitler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rijkskanselier

A

Leider van de Duitse regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rijksdagbrand

A

brand in het gebouw van de Rijksdag in februari 1933

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Machtigingswet

A

Wet die gold vanaf 1933, waardoor de regering van Hitler nu zonder toestemming van het parlement wetten aan kon nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Totalitarisme

A

Al het denken en handelen van de mensen wordt bepaald door de staat.

20
Q

Gelijkschaling

A

De bij wetten geregelde inrichting van Duitsland volgens de ideeën van de nazi’s.

21
Q

Nazificatie

A

Inrichten volgens de ideeën van de nazi’s.

22
Q

Concentratiekamp

A

Gevangenkamp, onder de nazi’s werden hier politieke tegenstanders opgesloten.

23
Q

Rijkscultuurkamer

A

organisatie waar je als kunstenaar lid van moest zijn om te kunnen werken

24
Q

Arische ras

A

Het blanke, in het bijzonder Germaanse, ras

25
Q

Antisemitisme

A

Jodenhaat

26
Q

Neurenbergerwetten

A

Anti-joodse rassenwetten uit 1935

27
Q

Kristalnacht

A

nacht waarin joodse bezittingen werden aangevallen en vernield (1938)

28
Q

Heim ins Reich

A

Het streven om alle Duitsers in één groot Duitsland op te nemen.

29
Q

Lebensraum

A

Het idee van de nazi’s dat ze gebieden in Oost-Europa mochten veroveren om zo Duitsland sterker te maken.

30
Q

Anschluss

A

de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland in maart 1938

31
Q

Conferentie van München

A

Vergadering tussen onder andere Engeland en Duitsland waarin besloten werd dat Duitsland het Sudetenland mocht bezetten om zo een oorlog te voorkomen, september 1938

32
Q

Appeasementpolitiek

A

Politiek van vooral Engeland om toe te geven aan de eisen van Hitler om zo oorlog te voorkomen.

33
Q

Neutraal

A

Onpartijdig, niet voor een bepaalde partij kiezen.

34
Q

Bezetting

A

De periode tussen 1940-1945 waarin Nederland bezet en bestuurd werd door Duitsland

35
Q

Accomodatie

A

Aanpassing. Het grootste deel van de bevolking probeerde tijdens de Bezetting zich zo goed mogelijk aan de situatie aan te passen.

36
Q

Zwarthandel

A

Illegaal verkopen van producten

37
Q

NSB

A

Nationaal Socialistische Beweging, de nationaalsocialistische partij van Nederland.

38
Q

Collaboratie

A

Samenwerken met de Duitse bezetter

39
Q

Verzet

A

Niet meewerken of actief weerstand bieden aan de Duitse bezetter

40
Q

Februaristaking

A

Staking in februari 1941, vooral in Amsterdam, tegen de anti-Joodse maatregelen van de Duitsers.

41
Q

Radio Oranje

A

Radio-uitzendingen vanuit Londen om het bezette Nederland moed in te spreken.

42
Q

Molotov-Von Ribbentroppact

A

Niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie, augustus 1939.

43
Q

Blitzkrieg

A

Snelle aanvalsstrategie van het Duitse leger met vliegtuigen, luchtlandingstroepen en tanks.

44
Q

Annexeren

A

Inlijven; ander gebied bij je eigen gebied voegen

45
Q

Lebensraum

A

Het idee van de nazi’s dat ze gebieden in Oost-Europa mochten veroveren om zo Duitsland sterker te maken.

46
Q

Operatie Barbarossa

A

De inval van het Duitse leger in de Sovjet-Unie in juni 1941.

47
Q

De Slag van Stalingrad

A

De Slag om Stalingrad (augustus 1942-februari 1943) wordt achteraf gezien als keerpunt in de Tweede Wereldoorlog. De slag om Stalingrad werd verloren door de Duitsers waarna de Russen vanaf dat moment de Duitsers steeds verder verdreven uit Oost-Europa.