Natuurkunde Flashcards

1
Q

elastische vervorming

A

vervorming waarbij de oorspronkelijke vorm weer terugkomt als de kracht ophoudt te werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kracht

A

natuurkundig begrip dat duidelijk maakt hoe voorwerpen elkaars vorm en/of beweging veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

krachtenschaal

A

verhouding die je kiest om krachten te kunnen tekenen. Geeft aan hoe groot de kracht is die 1 cm van de krachtenpijl voorstelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

krachtmeter

A

instrument met een spiraalveer waarmee je krachten kunt meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

magnetische kracht

A

kracht die werkt tussen de twee polen van een magneet. Kan afstotend of aantrekkend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

plastische vervorming

A

vervorming waarbij het voorwerp blijvend wordt vervormd nadat er een kracht is op uitgeoefend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

spankracht

A

kracht die in een touw ontstaat, als er aan beide uiteinden wordt getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

spierkracht

A

kracht die ontstaat doordat de spieren in een lichaam zich samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vector

A

pijlvormige weergave van de grootte, de richting en het aangrijpingspunt van een kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

veerkracht

A

kracht die ontstaat als je een veerkrachtig materiaal uitrekt of indrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zwaartekracht

A

kracht waarmee de aarde aan jou trekt en aan alle voorwerpen om je heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zwaartepunt

A

een (denkbeeldig) punt waar je de zwaartekracht op een voorwerp kunt laten aangrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normaalkracht

A

kracht die loodrecht op, of vanuit, een voorwerp werkt. Bijvoorbeeld de kracht van een tafelblad op een fruitschaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nulstand

A

de lengte van een veer as die niet wordt uitgerekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

recht evenredig

A

twee variabelen zijn recht evenredig als ze naar verhouding evenveel toenemen of afnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

resultante

A

de optelsom van alle krachten die op een voorwerp werken

17
Q

uitrekking

A

de afstand waarmee de lengte van een veer toeneemt als er een kracht op wordt uitgeoefend

18
Q

veerconstante

A

eigenschap van een veer die aangeeft hoe ver de veer uitrekt, als er een kracht op wordt uitgeoefend

19
Q

arm

A

de (loodrechte) afstand tussen de werklijn van een kracht en het draaipunt van een hefboom

20
Q

draaipunt

A

punt waar een hefboom omheen draait

21
Q

hefboom

A

gereedschap waarmee een kleine kracht (die over een grote arm werkt) kan worden omgezet in een grote kracht (die over een kleine arm werk). De term wordt ook gebruikt voor het principe dat hieraan ten grondslag ligt

22
Q

moment

A

het product van de grootte van de kracht en de lengte van de arm

23
Q

momentenwet

A

regel die aangeeft dat een hefboom in evenwicht is als de som van de momenten linksom gelijk is aan de som van de momenten rechtsom

24
Q

werklijn

A

de lijn waarlangs een kracht werkt

25
Q

dubbele hefboom

A

Twee hefbomen met een gemeenschappelijk draaipunt. (Bv snoeischaren, notenkrakers en nijptangen)

25
Q

enkele hefboom

A

Een werktuig dat in zijn geheel als één hefboom functioneert. (Bv flessenopeners, steeksleutels en bandenlichters)