Samenvatting Blok 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 5 indicaties voor het geven van vloeistoftherapie?

A
  1. Intravasculair volume vervangen
  2. Vervanging van hydratie tekort
  3. Elektrolyten supplementatie en correctie
  4. Correctie van de zuurbase balans
  5. Toediening voedingsstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen hypovolemie en hydratatie?

A

Bij hypovolemie heb je een tekort aan circulerend volume. De vloeistof verdwijnt uit het vaatbed maar blijft behouden in de extracellulaire compartimenten. Bij >30% krijg je een sterke vermindering van de weefselperfusie en als deze shock voor langere tijd bestaat kan irreversibele celschade en multipele orgaan falen opgreden. Spoed, directe behandeling nodig.

Dehydratie: meer waterverlies dan het dier opneemt en dus een te weinig totaal. Er is vooral te weinig vloeistof in de interstitiële en extracellulaire compartimenten. Bij ernstige dehydratie >12% kun je verschijnselen van hypovolemie krijgen. Supplementatie binnen 6-24 uur.

Een patiënt kan last hebben van beide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel vloeistof zit waar?

A

Ongeveer 60% van het lichaamsgewicht bestaat uit water. Intravasculair is slechts 7-9% van het lichaamsgewicht, waarvan 70% veneus. Extravasculair is 53% lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Starling krachten

A

Water is vrij permeabel en reageert op hydrostatische druk en oncotische druk. Elektrolyten hebben actieve bewegingen tussen intracellulaire vloeistof en extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar vraag je naar en wat onderzoek je bij hypovolemie en dehydratie?

A

Anorexie, adipsie, overgeven, diarree, polyurie, hijgen, bloedverlies.

Lichamelijk onderzoek: hartslag, perifere pols, slijmvliezen, CRT, perifere temperatuur, mentale status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe toont een kat in shock?

A

Tachycardie (>220 bpm) of ongepaste bradycardie (<140 bpm) met bleke slijmvliezen, hypotensie en hypotermie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Honden met hypovolemische shock

A

Hyperdynamische fase: hartslag is 120-150 bpm met een snappy/bounding pols, rode slijmvliezen, een super snelle CRT en normale mentatie en temperatuur extremiteiten.

Hypodynamisch: tachycard, zwakke pols, witte slijmvliezen, CRT >2 seconden, heel sloom, koude extremiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat onderzoek je bij dehydratie? 4 dingen

A
  1. Turgor
  2. Vochtigheid slijmvliezen
  3. Positie oogbollen in orbita
  4. lichaamsgewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is turgor?

A

Een semi-kwantitatieve meting van dehydratie. Pas vanaf 7-8% dehydratie merk je dit op en pas vanaf 10% is het echt duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke vloeistoffen zijner?

A

Kristalloïd (elektrolyten, isotoon, hypertoon, hypotoon), colloïden (synthetisch) en bloedproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bloedvolume kat

A

40-60 ml/kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom geen grote hoeveelheden vloeistof bij de kat?

A

Reageren ze niet goed op, omdat ze een overhydratie kunnen krijgen zeker als ze hypotherm zijn. Geef kleine volumes per keer (10-20 ml/kg als bolus in 15-30 min) en start met opwarmen van de kat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hypertoon…

A

Effect duurt zo’n 30 minuten, geef een bolus in 15-20 minuten. Bij honden 4-7 ml/kg, bij katten 2-4 ml/kg. Het heeft een groot effect en daarom geven we dit bij grote dieren met MDV soms ook hoofdtrauma.

  • Verhoogt cardiac output
  • Verbetert hersen perfusie
  • Vermindert hersenoedeem

Contra-indicaties
- Sterk gedehydreerde patiënten
- Hypernatremie
- Niet gestelpte bloeding
- Risico van hypervolemie (hart- en nieraandoeningen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe snel zijn kristalloïden weg

A

Na één uur nog maar 30-35% in de intravasculaire ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Colloïden

A

Kristalloid met macromolecuul die voor oncotische druk zorgt. <67 kD heeft een snelle renale extretie (50% in 6 uur) en >67 kD heeft opslag in lichaam en langzame afbraak in lever of plasma.

Hydroxyl starch (HES) bijna niet meer te krijgen. Het zijn polymeren van amylopectine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Indicaties voor colloïden

A

Veel vraagtekens.. De dagelijkse dosis mag niet hoger dan 20-30 ml/kg zijn en daarnaast moet je letten op coagulopathie (verminderde aggregatie van bloedplaatjes, verminderde activiteit van factor VIII en von Willebrand factor), nierfalen, interferentie met labtesten (TE/SG urine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar kan je een intra-osseus naald in stoppen?

A

Kop van de femur, tibia of humerus en kan bij kittens of puppy’s. Het kan met alle vloeistoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn end points bij hypovolemie?

A

Correctie van de hypovolemie en shock door toediening vloeistoffen, normalisatie cardiovasculaire parameters en verbetering mentale status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dehydratie los je op in hoeveel tijd?

A

12024 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Dehydratie vs ongoing verlies

A

Hydratie tekort: er is een vloeistof verlies voordat er therapie is. Het wordt uitgedrukt als percentage van het lichaamsgewicht. Het is altijd een educated guess.

Bij tijdelijke vloeistoftekorten heb je extra verliezen tijdens de vloeistoftherapie en het kan worden uitgedrukt in ml, vaak een educated guess maar dat hoeft niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de snelheid van een IV onderhoudsinfuus?

A

Volwassen dier: 2-3 ml/kg/u
Pediatrie: 4-6 ml/kg/uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de snelheid van een IV dehydratie infuus?

A

% dehydratie x lichaamsgewicht x 10 = ml

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Op welke 4 punten beoordeel je een bloeduitstrijkje?

A
  1. Thrombocyten aggregaten. Zoek met een lage vergroting (40x)
  2. Rode bloedbeeld: grootte, vorm, kleur, insluitsels
  3. Geschat aantal thrombocyten. Tel aantal thrombo’s in veld en vermenigvuldig met 20*10^9 L. Kijk of er macrothrombocyten zijn > 1/4 ery
  4. Witte bloedbeeld. Gemiddeld aantal van 2 leuko’s per olieimmersieveld passen bij normaal. Leuko diff kun je ook uitvoeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef de grote lijnen DDx is van eosinofelie

A
  1. Immuungemedieerd (atopie, feline astma, vlooienallergie, voedselallergie, eosinofiele gastroenteritis, eosinofiel granuloom complex)
  2. Infectieus (bacterieel, parasitair)
  3. Hormonaal (oestrus in sommige teven)
  4. Neoplastisch (eosinofiele leukemie, tumor geassocieerde eosinofilie)

NB: hartworm kan ook eosinofilie geven, kijk bij lage vergroting door microscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

DDX anemie en trombocytopenie in hoofdlijnen

A
  1. Verhoogd verbruik (DIS)
  2. Verminderde aanmaak (beenmergproblemen, infectie, medicijnen)
  3. Verhoogde afbraak (primair, secundair, medicijnen, toxines)
  4. sequestratie (hepatomegalie, sepsis, splenomegalie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

DDx leukocytose in hoofdlijnen

A
  1. Chronische ontsteking
  2. Stress leukogram door corticosteroïden/adrenaline
  3. Fysiologisch
  4. Neuplasie (leukemie) > blasten geven hier een goede aanwijzing op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar kan Anaplasma (Ehrlichia) phagocytophilia in zitten?

A

In granulocyten! PMKs. Meestal wordt PCR gedaan omdat het lastig is het in een bloeduitstrijkje te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe corrigeer je het reticulocytenpercentage?

A

Reticulocyten % (Ht patiënt / Ht gezond dier) = gecorrigeerd reticulocyten %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Anisocytose bloedbeeld kat

A

Katten hebben soms het centrale deel van hun ery toch wel helemaal rond en kan dus normaal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

DDx puntbloedingen

A
  1. Trombocytopenie
  2. Trombocytopathie
  3. Vaatwandafwijkingen
  4. Ziekte van Von Willebrand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Typisch in bloeduitstrijkje voor ijzergebreksanemie

A

Anisocytose, hypogchrome microcyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe zien ery’s eruit als ze worden opgegeten door het immuunsysteem?

A

Sferocyten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Groot MCV?

A

Misschien wel veel jonge cellen in het bloed!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Correctie maturatietijd reticulocyten

A

Ongeveer 3 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waardoor icterus bij immuungemedieerde hemolytische anemie?

A

Dit is een cominatie van hypoxie van de lever en het moeten verwerke nvan grote hoeveelheden hemoglobine. In de lever is de necrose vervolgens soms zo uitgebreid dat dit onmogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is evan’s syndroom?

A

Een immuun-gemedieerde trombocytopenie in combinatie met een immuun-gemedieerde anemie. Het heeft een minder goede prognose dan ITP of IHA die op zichzelf staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar wijst een neutrofilie met linksverschuiving op?

A

De segmentkernige granulocyten en de staven zijn verhoogd. Dit doet denken dat er een actief onstrekingsproces aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is er belangrijk bij DIS in het verloop

A

Meestal wijken de stollingstijden op dag 1 slechts marginaal af. Het trombocyten getal gaat eerst omlaag en daarna pas stollingsfactoren en fibrinogeen. Daarom is het belangrijk de boel in de tijd op te volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn Döhle boeies

A

Dit zijn dingen in neutrofiele granulocyten die je ziet als teken van ernstige toxiciteit en die zie je vaak bij een ernstige systemische ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarom maken cavia’s makkelijker bruggen?

A

De kiezen groeien in een hoek t.o.v. de mondholte. Daarom bij cavia’s makkelijker bruggen en bij konijnen eerder haken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waarom geen kiezen trekken bij cavia (als je niet een specialist bent?)

A

Dit komt door de kromming van de kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Typische presentatie van een kat met diabetes mellitus

A

Pu/PD, afgevallen, sloom, slechte vachtkwaliteit, standsafwijkingen achterpoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarom DM diagnose niet te stellen op glucose in bloed?

A

Bij katten kan de glucoseconcentratie o.i.v. cortisol door stress omhoog gaan, maar daalt daarna snel ook weer. Wanneer glucose in het bloed voor langere tijd verhoogd is vormen er fructosamines (geglycocyleerde eiwitten). Deze kunnen niet door stress worden beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Diabetes type 1

A

Insuline afhankelijk. Er is een absoluut tekort aan insuline door (auto-immuun) destructie van bèta cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Diabetes type 2

A

Dit zien we vooral bij katten. Eerst is er een relatief insuline tekort, maar dit kan op den duur leiden tot een absoluut insuline tekort dor uitputting en hydropische degeneratie bèta-cellen.

Diabetes type 2 kan komen door insuline resistentie ten gevolge van lifestyle factors: obesitas, inactiviteit. Kan ook door islet amyloïd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Diabetes type 3

A

Door medicijnen of andere ziektes.

Medicijnen: corticosteroïden, progestagenen

Andere ziektes: acromegalie, hyperadrenocortisisme, pancreatitis, leververvetting

NB: 1/3 van de katten heeft hypersomatotropisme door een hypofysetumor!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Diabetes type 4

A

Bestaat niet bij dieren! Er bestaat wel een soortgelijke vorm bij de hond; progesteron blijft gedurende minimaal 2 maanden hoog, ongeacht dracht of niet/ Hierdoor krijg je in de melkklieren de productie van groeihormoon en dit gaat naar het bloed wat leidt tot insuline-resistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Insulinesubstitutie bij katten

A

Caninsulin en prozinc

Rechtop in koelkast bewaren, beschermen tegen licht, schudden voor gebruik en werkt maximaal 12 uur daarom 2dd toedienen.

Begin met 0,25 IE/kg 2dd. Dien na de maaltijd toe en controleer op laagste glucose moment (+/- 4 uur na de insulinegift)

Verminder daarnaast de insulineresistentie door stimulering van lichamelijke activiteit en gewichtsverlies (pas op voor leververvetting). Daarnaast laag koolhydraat/hoog eiwit voor geven (royal canin diabetic, Hills M/D).

Monitor de kat welke 2-4 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Verschijnselen van hypoglykemie bij de kat

A

Verstoppen, spierzwakte, trillingen, ataxie, epilepsie, convulsies, coma. behandelen met eten of met dextro/suiker/stroop in de bek. Je kan ook glucose IV geven. Onafhankelijk van de mate van hypo gaat de dosering insuline met 50% omlaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wanneer dagcurve maken bij kat met DM?

A

Als je meer geeft dan 1 IE/kg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Glargine..

A

Dit is niet geregistreerd, je moet eerst prozinc en caninsulin hebben geprobeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom geen glipzide bij katten?

A

Heeft niet zoveel zin om de insulinesecretie te stimuleren. het doel van de behandeling van DM is om de bèta-cellenrust te geven en te laten herstellen, zodat de kat hopelijk in remissie gaat. Je wilt dan niet juist die bèta cellen gaan stimuleren. Door stimuleren kunnen ze kapot gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

DDx hypoglycemie hond

A
  1. Verhoogd glucoseverbruik (vraag hypoglycemie)
    - Insulinoom
    - Te hoge insulinegift bij DM
    - Sepsis (BELANGRIJK)
    - IGF-2 producerende tumoren
  2. Verminderde beschikbaarheid van glucose (aanbod hypoglycemie)
    - Te weinig opname
    - Leveraandoeningen (afname gluconeogenese, glycogenolyse)
    - Gekort aan glucocorticoïden (afname gluconeogenese)
    - Te lang vasten of negatieve energiebalans (jonge dieren, dracht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn de verschijnselen van hypoglycemie?

A

Dit beperkt zich vooral tot het centrale zenuwstelsel, omdat deze eigenlijk volledig afhankelijk is van glucose (of in nood ketonlichamen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe stel je de diagnose insulinoom?

A

Bloedonderzoek. Als een dier hypoglycemie heeft, zou insuline heel laag moeten zijn. Op het moment dat je dus een laag glucose hebt met normaal of hoog insuline is dat abnormaal. Dit geldt wel voor plasma, want in volbloed kunnen de ery’s het glucose verbruiken. Een alternatief is dat je een NaF buis gebruikt want dit zorgt ervoor dat de ery’s het glucose niet kunnen verbruiken. CT kan ook helpen bij de diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Prognose van insulinoom

A

Een insulinoom is meestal maligne. Een hond kan in een relatief goede voedingstoestand zijn doordat de hoge spiegels insuline de glycogenese en lipogenese stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe behandel je insulinoom?

A

Indien er sprake is van een inoperabel gemetastaseerd insuloom kan met diazoxide en/of glucocorticoïden het optreden van hypoglycemische aanvallen worden beteugeld. Diazoxide remt de secretie van insuline door stimulatie van ATP-afhankelijke kaliumkanalen. Daarnaast stimuleert het de catecholamine afgifte en gluconeogenese. Glucocorticoïden stimuleren de gluconeogenese, glycogeen afbraak en lipolyse. Ook Palladia (tyrosine kinase remmer) kan worden gebruikt maar niet evidence based. Euthanasie is ook een serieuze overweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

ESBL en AmpC bèta lactamase

A

Extended spectrum bèta lactamase. Vele types (200) en productie door met name enterobacteriacae (e. coli). Ze kunnen bèta-lactam antibiotica (penicillines en cefalosporines) afbreken en hebben vaak ook resistentie voor andere antibiotica (aminoglycosiden, fluoroquinolonen) doordat de genen dicht bij elkaar liggen.

Mens-mens en dier-dier contact is de belangrijkste uitwisseling, niet zozeer mens-dier contact. Wel als je intensief met dieren omgaat: dan draag je vaak dezelfde bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Het oude en het nieuwe formularium

A

Oud (t/m 2011) ging op basis van spectrumbreedte (smal, breed, zeer potent). Vanaf 2011 hebben we op basis van selectie op ESBL: wel of geen selectie en last resort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

1e keus antibiotica

A

Geen effect op selectie, ongeacht de breedte van het spectrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

2e keus antibiotica

A

Selectie op AmpC/ESBL: nee tenzij, aanvullend onderzoek nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

3e keus antibiotica

A

Kritisch voor humane geneeskunde: alleen voor individuele dieren mits er aantoonbaar (BO en ABG) geen andere mogelijkheid is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Antibiotica verboden voor GD toepassing

A

Carbapenems, glycopeptiden, oxazolidonen, daptomycine, mupirocine en tigecycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

3e keuze en off-label use

A

Dit moet je niet verwarren. Van het laatste is sprake als je gebruik maakt van een middel wat voor die diersoort niet is geregistreerd en dan dus volgens de cascade wordt gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Cide versus statisch antibiotica

A

Cide:
- Levensbegreigende aandoening
- Zeer beperkte afweer
- Infectie in vitale organen (CZS, hart en vaten)

Statisch:
- Goed werkend immuunsysteem

Dit is natuurlijk niet zwart-wit! Sommige statische antibiotica zijn in hoge concentraties cide. Denk om farmacokinetische eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Behandelplan infectieziekten

A

Therapie:
Behandel niet alleen de bacterie want antibiotica genezen niet. Zorg voor rehydratie, voeding (essentiële bouwstenen), hygiëne/afvoer debris, adviezen voor eigenaar

Therapie evaluatie: bekijk de patiënt en het verloop van herstel en denk om therapietrouw eigenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Anemie vs shock

A

Anemie:
- Bleke slijmvliezen
- CRT<1
- Extremiteiten warm
- Steile pols

Shock:
- Bleke slijmvliezen
- CRT >1
- Extremiteiten koud
- Zwakke pols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is anemie en wat zijn de referentiewaarden?

A

Te weinig rode bloedcellen in het lichaam. Bevestig met hematocriet

Referentie hond: 0.42-0.61 L/L
Referentie kat: 0.28-0.47 L/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waarom direct Ht aflezen?

A

Als je pas afleest na 30 minuten zal de hematocriet waarde hoger zijn. Het plasma zal namelijk weer tussen de rode bloedcellen vloeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Factoren die testuitslagen beïnvloeden

A

Biologische variatie: fysiologische variatie tussen individuen en binnen een individu (bijvoorbeeld ochtend en avondmeting)

Analytische variatie
- Pre-analytisch (juiste buis, juiste patiënt, verwerking, opslag)
- Analytisch: juiste testmethode, kalibratie, reagentia, temperatuur
- Post-analytisch: administratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Accuraat en precies

A

Precies: kleine random fout, gemiddelde klopt niet
Accuraat/juist: grote random fout, gemiddelde is juist

Stel eisen aan maximale toelaatbare fout!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

DDx donkerrode urine

A
  • Hematurie: bloeding ergens in nieren of urinewegen
  • Hemoglobinurie: intravasale hemolyse, hemoglobine vrij in bloedbaan en dan uitgescheiden door nier
  • Myoglobinurie: ernstige spierafbraak/-schade waarbij myoglobine in de bloedbaan komt en door de nier wordt uitgescheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

DDx ascites

A
  • Bloed
  • Urine
  • Chylus
  • Transsudaat
  • Gemodificeerd transsudaat
  • Exsudaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wanneer word je icterisch?

A

Wanneer het eigen lichaam erytrocyten afbreekt, bijvoorbeeld bij immuungemedieerde hemolytische anemie, kan icterus ontstaan.

Erytrocyten bevatten hemoglobine wat weer bestaat uit heem en globine (eiwit). Bilirubine is het eindproduct van heemafbraak. Heem wordt afgebroken tot biliverdine, dat wordt door biliverdine reductase omgezet in bilirubine. Dit wordt als niet-geconjugeerde lipofiele vorm in het bloed uitgescheiden en gebonden aan albumine vervoerd naar de lever. De lever is normaal gesproken zeer efficiënt in het klaren van bilirubine uit het bloed. Pas bij hypoxie van de lever (door bijvoorbeeld ernstige anemie) zal het dier icterisch worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Regeneratieve vs non-regeneratieve anemie

A

Wel of geen jonge ery’s in het bloed door productie in beenmerg. Je ziet dan normoblasten (met kern) of reticulocyt (paarsere grote ery) in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Kwalitatieve vs kwantitatieve beoordeling rood bloedbeeld

A

Kwalitatief is beoordeling in een bloeduitstrijkje waarbij je let op grootte (anisocytose, macrocyten, microcyten), vorm, kleur en insluitsels

Vormen:
- Echinocyten: doornappelcellen, meestal artefact van te lang staan maar kan ook door medicatie, intoxicatie of onderliggende ziekte (nierfalen, elekrolyten tekort)
- Schistocyten: fragmenten van ery. Mechanische schade bijvoorbeeld bij DIS
- Sferocyten: bolvormige hyperchrome ery. Ontstaat door partiële fagocytose door macrofaag
- Eccentrocyten: maanvormig gebied op een zijde, kan door overmatige oxiderende stres

Kleuren:
Normochromasie, hypochromasie, hyperchromasie, polychromasie (reticulocyten, blauw door restanten RNA)

Insluitsels
- Babesia canis protozoa in ery
- Mycoplasma haemofelis: aan erytrocytaire membraan
- Howel jolly: kleine fragmenten niet-functionele kern
- Heinz bodies: meestal aan rand, gedegenereerd hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Welke kleuring wordt gebruikt voor bloeduitstrijkje?

A

Romanowsky kleuring, Wright of Giemsa kleeuring. Diff-Quik en Haemacolor kunnen een gemodificeerde Romanowsky doen. Nadeel: structuren in het cytoplasma en kernstructuur minder duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Reticulocytentelling

A

Aantal per 1000 rode bloedcellen. Tel in een kwart van het gezichtsveld het aantal RBCs en vermenigvuldig met 4 voor het hele gezichtsveld. Tel nu in het hele gezichtsveld het aantal ery’s. herhaal op andere gezichtsvelden tot 1000 rode bloedcellen zijn geteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Referentiewaarden reticulocyten hond en kat

A

Hond <2% , Kat <1% afhankelijk van laboratorium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is de latentietijd van nieuwe ery’s?

A

4-5 dagen tussen start verhoogde aanmaak en verschijnen in perifere bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Mean Cell Volume

A

Ht/RBC. Als er zowel macrocyten als microcyten aanwezig zijn kan MCV binnen de referenties vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Mean cell hemoglobin (MCH)

A

Gemiddelde hemoglobine gehalte per erytrocyt

MCH = Hb/Rbc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Mean Cell hemoglobin concentration

A

Gemiddeld hemoglobine gehalte per volume-eenheid rode bloedcellen

MCHC = Hb/ Ht mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Red cell distribution with (RDW)

A

Dit is een index van de variatie in celvolume binnen de populatie rode bloedcellen. Dit is de kwantitatieve equivalent van anisocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Monocyt vs lymfocyt

A

Monocyt heeft meer plasma dan een lymfocyt??

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

DDx leukocytose

A

Fysiologisch
- adrenaline: leidt tot centralisatie van leukocyten uit de marginale pool. Van katten is die pool relatief groot, met als gevolg dat dit kan leiden tot grote veranderingen in de leuko diff
- Glucocorticoïden

Inflammatoir
- Linksverschuifing, eosinofilie, lymfocytose

Leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

DDx leukopenie

A
  • Onvoldoende aanmaak
  • Verbruik (linksverschuifing, parasitair cave Anaplasma phagocytophilia)
  • Afraab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

DDx trombocytopenie

A
  • Artefact
  • Verminderde aanmaak
  • Sequestratie (hemangiosarcomen)
  • Verbruik (DIS, trombose)
  • Verlies
  • Afrbaak (<15 10^9 /L
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Primaire en secundaire hemostase

A

De primaire hemostase is het hechten van de trombocyten aan de beschadigde vaatwand e nde vorming van de trombocytenplus. De secundaire hemostase is de vorming van een fibrinenetwerk en de retractie van trombocyten, waardoor het een stevige prop wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

DDx hemorragische diathese

A

Primaire hemostase problemen: petechiën, ecchymosen
- Trombocytopenie
- Trombocytopathie
- Vaatafwijkingen (congenitaal of verkregen)
- Ziekte van von willebrand

Secundaire hemostase: suggulaties, hematomen, hemothorax/-abdomen
- Congenitale stollingsfactordeficiënties (hemofilie)
- Verkregen stollingsstoornssen zoals onvoldoende productie in de lever, vitamine K deficiëntie/antagonisme

Combinatie
- Verbruikscoagulopathie (DIS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat merk je bij verminderde trombocyten in stollingstijden?

A

Minder trombo’s en verlengde mucosal bleading time

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wat merk je bij trombopathie in stollingstijden

A

Verlengde mucosal bleading time. hetzelfde geldt voor vaatafwijkingen en soms VWF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat merk je bij erfelijke afwijkingen aan stollingsfactoren in de stollingstijden?

A

Meestal bijvoorbeeld alleen PT of alleen APTT verhoogd, kan in theorie ook allebei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat merk je bij leverafwijkingen aan de stollingstijden

A

Kan verlengde APTT en PT geven en verlaagde Fibrinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat merk je bij vitamine K tekort in de stollingstijden?

A

PT en APTT verlengd, de rest normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat merk je bij DIS in het stollingsonderzoek?

A

Trombo’s omlaag, PT en APTT verlengd, fibrinogeen verlaagd, BMBT verlengd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

De kat eet niet en verstopt zich. Wanneer ga je hem zien?

A

Niet direct maar wel dezelfde dag. Als een kat niet eet kan leververvetting optreden wat tot irreversibele schade aan de lever kan leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Meest voor de hand liggende oorzaak van icterus bij de kat

A

Hepatische lipidose en chronische cholangiohepatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Welke onderzoeken voer je uit bij een kat met icterus

A

Urineonderzoek: bilirubine en lipidurie
Bloedonderzoek: Ht, albumine, totaal bilirubine, leverenzymen (AF, ALT, GGT), galzuren, NH3 en kalium
Echografie: DNAB van de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Brakende slome kat met anorexie. Met welke metabole- en elektrolytenafwijkingen moet je rekening houden?

A
  • Dehydratie
  • Hypokalemie
  • Hypomagnesemie/hypofosfatemie
  • Initiele hyperglycemie (langdurig vasten kan perifere insulineresistentie geven)

Behandel met infuustherapie, kaliumcorrectie en voedingstherapie (dit zal hypomagnesemie en hypofosfatemie regularen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Brakende slome anorectische kat met hepatische lipidose. Wat is het nutritioneel plan?

A

Doel:
Minimaliseren van katabole effect op spierweefsel (hartspier), opheffen nutritionele deficiënties en disbalansen, ondersteuning wondheling en weefselherstel. Start pas als de patiënt hemodynamisch stabiel is!

Inschatten mate ondervoeding:
- Recent gewichtverlies van >10%
- Slechte vachtconditie
- Verlies spiermassa
- Slechte wondheling
- Hypoalbuminemie
- Lymfopenie

Bereken RER met 70 x LG^0,75

Welke voeding je kiest is afhankelijk van de toedieningsroute. Je mag prima vet geven. Aan koolhydraten hebben ze niet zoveel door perifere insuline resistentie dus het liefst vet + eiwit met vitamine, mineralen, spoorelementen

De eerste dag geef je de helft van de totale hoeveelheid of je gebruikt een ander opbouwschema. De maag heeft een maximumcapaciteit van 45-90 ml/kg

Als de kat braakt kun je ook continue voeding via een infuuspomp geven. Geef voeding niet te snel (minimaal 1minuut doen over een bolus) zodat de maag kan expanderen. Houdt rekening met een verminderde maagcapaciteit na anorexie (5-10 ml/kg)

Naso-oesofagale tube: <5 dagen. Anders slokdarmsonde, maagsonde, jejuostomie.

Indicaties voor stoppen: eetlust, algemene indruk, gewicht, vachtconditie. Monitor gewicht elke dag. Stop pas als de patiënt zijn RER zelf kan eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Welke medicijnen kun je geven bij een dier dat niet eet

A
  • Eetlust opwekkende medicatie. De vraag is of dit wenselijk is. De echte eetlust wordt dan namelijk gemaskeerd.
  • Anti-emetica (afhankelijk van braken)
  • Maatregelen tegen stress (zylkene, feromonen, calm diet)

hepatische lipidose is áltijd secundair dus onderzoek onderliggende oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Mogelijke complicaties van dwangvoeren

A

Verslikpneumonie
Uitbraken sonde
Recidief
Refeeding syndrome
Elektrolyten verstoringen
Hyperglycemie
Volume-overload
GI verschijnselen (braken, diarree, buikpijn, gas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat is refeeding syndrome?

A

Door de toevoeging van koolhydraten na lang vasten schiet het insuline omhoog. In sterk ondervoedde katten is het insuline extreem laag en de ATP synthese minimaal. Door de sterke stijging van het insuline na de voeding treedt er een verschuiving op in de elektrolytenbalans en synthese van ATP. Dit leidt tot uitputting van fosfor (hypofosfatemie) wat in ernstige gevallen kan leiden tot spierzwakte, hemolyse, hypoventilatie, hartfalen en dood.

Voorkomen door:
- Voeding met voldoende kalium, magnesium en fosfor
- Energie- en ewitrijk product, laag in koolhydraten
- Bouw voeding langzaam op
- Monitor kalium, fosfor en glucose in kritieke fase
- Zorg voor voldoende B-vitaminen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Hoe zorg je dat een dier gaat afvallen?

A

Laat de eigenaren 0,8xRER geven en check elke 2 wegen door gewicht te wegen op de kliniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Therapietrouw.. Hoe goed gaat dat?

A

Slechts 30% van de eigenaren geven de goede hoeveelheid. De rest geeft vaak minder door het vergeten van een gift. Het is bekend dat hoe langer je de kuur moet geven, hoe lager de therapietrouw is. Bij humane geneeskunde is dit ook zo!

Risico’s
- Onduidelijk etiket
- Vaak veranderen van doseringen
- Zeer veel medicijnen. Max ligt zo rond de 3
- Onverwachte trage respons
- Negatieve houding t.o.v. medicatie
- Aanpassen levensstijl/gebrek aan motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Welke positief inotrope middelen zijn er?

A

Fosfodiesterase remmers
Pimobendan. Verhoogt het intracellulaire cAMP waardoor er meer calcium beschikbaar komt en de myocardcellen worden ook gevoeliger voor calcium –> betere contractiekracht. Dit is een veilig middel met brede therapeutische breedte. De dosering hoeft niet helemaal nauw op het gewicht.

Hartglycosiden
Zoals digozine. Blokkeert de Na/K-ATPase in de celmembraan van de hartspier. Dit verhoogt de intracellulaire natriumconcentratie waardoor de uitstroom van intracellulair calcium wordt geremd. Verder verlaagd het de hartfrequentie door verhoging van de vagotonus. Veel minder veilig middel, nauwe therapeutische breedte.

Dopamine receptor agonisten
Zoals dopamine of dobutamine (synthetisch). Werkt als bèta1-agonist en is geïndiceerd in acute situaties waarbij een snelle inotrope werking is vereist. Toediening alleen IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Digoxine correct doseren

A

De adviesdosering is 0,005-0,01 mg/kg 2dd

Houd rekening met gewicht: dit middel gaat in het spierweefsel (en niet in het vetweefsel) zitten. Als je een heel dik dier hebt moet je daarom corrigeren voor het streefgewicht. Bij een erg mager dier moet je dit ook doen want dan heb je juist minder spier. Let ook op bij ascites want dan moet je corrigeren voor het gewicht van het vloeistof in de buik; even kijken wat het dier de vorige keer (zonder ascites) woog

In het bloed:
Kalium. Dit middel gaat op de bindingsplaats van kalium. Bij een hypokalemie is er minder bezet door kalium en daardoor meer aangrijpingspunten voor het middel –> sterkere werking.
Calcium. Meer contractie bij hypercalcemie
Nierwaarden: eliminatie

Je kan het oraal geven, OBB is wisselend (60-75%). Hoeft niet met eten te worden gegeven. Je gaat op zoek naar steady state. Pgp-inductoren zoals rifampicine en sint-janskruid kunnen de digoxidespiegel verlagen

Metocloperamide, colestyramine, sulfasalazine, bulk laxantia en antacida verminderen resorptie en daarom plasmaconcentraties

Eliminatie via nieren. Honden hebben een T1/2 van 23-39 uur en katten 25-78u.

Door ange halfwaardetijd treedt bij toediening accumulatie op. Steady state wordt na een aantal dagen bereikt ( na +/- 5x de T1/2). Je kan geen oplaaddosis geven omdat je dan buiten de therapeutische breedte komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Bijwerkingen van digoxide?

A

MDK klachten, algehele malaise, aritmieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Furosemide

A

Lisdiureticum, remt Na+/K+/2CL- co-transport (dikke opstijgende deel lis van Henle) en daarmee passief transport van natrium. De toniciteit van de medulla neemt af en daarmee het vermogen van de nier om urine te corrigeren. Het bevordert indirect de uitscheiding van kalium door het hogere aanbod van natrium in de distale tubulus.

Verhoogde kalium- en magnesiumexcretie kan leiden tot het eerder bereiken van de toxische grens van digoxide en van geneesmiddelen die het Q-T interval verlengen. Digoxide en furosemide worden beide tubulair uitgescheiden, affiniteit voor furosemide is hoger en wordt dus eerder uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Thiazide

A

Distale tubulus diuretica.

Remt het NaCl symport systeem waardoor actieve natrium (en chloride) resorptie wordt geremd. Je krijgt natriurese gepaard met verlies van chloride en vocht. Er kan een hypokaliëmie ontstaan waardoor de werking van hartglycosiden wordt versterkt. Je verliest ook indirect kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Spironolacton

A

Kaliumsparend diureticum. Aldosteron antagonist. Renale uitscheiding van digoxide en lithium kan afnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Prodrugs

A

Bijvoorbeeld enalapril, benazepril, rimipril. Deze worden nog in het lichaam gemetaboliseerd op een actieve stof te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Hoe vaak is fenobarbital effectief bij het behandelen van aanvallen?

A

60-90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat is het doel van behandeling met fenobarbital

A

Verminderen van de frequentie van de aanvallen. Verder wil je clusters en status voorkomen. Meestal verdwijnen niet alle aanvallen en therapie is vaak levenslang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Waat zijn de fases van epilepsi?

A

Prodromi: voorafgaande verschijnselen zoals onrust.
Ictus: echte aanval zelf. Dit wil je zo kort mogelijk houden omdat er kans is op hypoxie
Post-ictale fase: herstelperiode. Kan heel erg verschillen en als deze heel lang duurt kan dat een reden zijn om therapie te starten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat is het werkingsmechanisme van fenobarbital?

A

Verlaging van de monosynaptische transmissie, toename in de drempel van de motorische cortex voor elektrische stimulatie, remming afgifste acetylcholine, noradrenline en glutamaag. Effect op gaba: potentiërend. Je krijgt hyperpolarisatie waardoor een cel tijdelijk niet geprikkeld kan worden. Hoge doseringen remmen ook de opname van calcium. De seizure threshold wordt verhoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wanneer plateau bij fenobarbital?

A

Op gemiddeld 8-15,5 dagen na aanvang van de behandeling. De waarde zit dan tussen de 20 - 40 ug/ml. Vertel de eigenaar dus dat er pas na minimaal een week effect kan worden verwacht. Dosering mag nooit zonder overleg worden verhoogd.

119
Q

Wat zijn bijwerkingen van fenobarbital?

A

Bij begin van de therapie: ataxie, slaperigheid, loomheid, duizelig. Dit kan soms door de hele behandeling blijven bestaan. Polyurie, polydipsie en polyfagie kunnen ook optreden. Sedatie en ataxie zie je meestal bij hogere serumconcentraties. Bij langdurig gebruik kun je hepatotoxiciteit zien (> 30-40 ug/ml. Let op andere medicatie ivm leverfunctie en fenobarbital!

120
Q

Langdurig gebruik van fenobarbital en de lever

A

Langdurig gebruik leidt tot upregulatie van CYP enzymen waardoor je bij langdurig gebruik snellere afbraak van fenobarbital ziet. Ook andere medicatie kan sneller worden afgebroken.

121
Q

Wat zijn alternatieven voor fenobarbital?

A
  • Imepitoïne (pexion), partiële GABA agonist met minder bijwerkingen
  • Kaliumbromide, vaak als co-medicatie
  • levetiracetam
  • Gabapentine
122
Q

Rare voeten konijnen

A

Ze hebben geen voetzooltjes maar dikke vacht op die plek

123
Q

Konijnen tepels

A

Ze hebben geen mammapakket maar tepelklieren

124
Q

Cavia’s klieren

A

Talgklieren op de rug en rond de anus (stuitklier)

125
Q

Goudhamsters en klieren

A

Flankklieren: duidelijker bij mannelijke dieren, bruine plekken bilateraal in lumbale regio

126
Q

Ratten klieren

A

De klier van Harder achter het oog. Produceert rode kleurstof: bij stress of ziekte gaat de productie omhoog en kun je rode uitvloeiing zien. Met lamp onderscheid maken met bloed

127
Q

Waar neem je bloed af bij een konijn?

A

v. jugularis, v. cephalica, v. saphena lateralis, v. auricularis lateralis/medialis

128
Q

Waar neem je bloed af bij een cavia

A

V. jugularis, v. cephalica, v. saphena laterali

129
Q

waar neem je bloed af bij een hamster?

A

V. jugularis externa of v. saphena lateralis

130
Q

Waar neem je bloed af bij een rat?

A

V. saphena lateralis, v. caudalis lateralis

131
Q

Waar neem je bloed af bij een fret?

A

V. jugularis, v. cephalica, v. caudalis lateralis, v. cava cranialis

132
Q

Cavia’s en stolling

A

Cavia’s hebben een langere stollingstijd

133
Q

Man vs vrouw cavia

A

Vrouwen hebben een Y vormige opening, mannen rond. Je kan penis uitschachten

134
Q

Man vs vrouw rat en hamster

A

Kijk naar de anogenitale afstand en het haarloze streepje. Mannen hebben een grote anogenitale afstand en vrouwen klein met haarloos streepje

135
Q

Man vs vrouw fret

A

Mannen hebben penis halverwege de buik, vrouwen hebben vulva vlak onder anus

136
Q

Konijn castreren man

A

Penis ligt caudaal van de testis, geen scrotum en gene os penis. Het lieskanaal wordt niet gesloten en dus kunnen de testes worden opgetrokken. Daarom moet je oppassen voor inguinale hernia

137
Q

Konijnen castreren vrouw

A

Hebben geen corpus uteri. Er zijn twee uterushoornen met elk hun eigen cervix. Bij keizersnede moeten er dus twee uterushoornen worden geopend. Veel vet in het mesometrium maakt ligeren moeilijk. Konijnen worden niet oestrisch en ovulatie komt door dekking. Ovaria liggen meer caudaal dan bij honden en katten.

138
Q

Cavia castreren vrouw

A

Twee uterushoornen en klein corpus uteri met één cervix. Veel vet in broad ligament, waardoor ovaria nogal eens moeilijk te vinden zijn. Er is een vaginaal membraan dat de vaginale opening afdicht behalve bij copulatie en bevalling. Cavia’s hebben één paar inguinale mammapakketten

139
Q

Ratten castreren vrouw

A

Twee uterushoornen, monden uit in een klein corpus uteri met beiden een eigen cervix. Linker ovarium ligt dichter bij de middenlijn dan de rechter.

140
Q

Nieren van konijnen en knaagdieren

A

Unipapillair, in tegenstelling tot andere zoogdieren. Het nierbekken is daarom een directe verlenging van de ureter. Rechter nier meer craniaal dan linker.

141
Q

DDx petechiën fret

A

Primair hemostase probleem
- Trombocytopenie (afbraak, aanmaak, verbruik)
- Trombocytopathie
- VW factor
- Vaatwandafwikingen

142
Q

Fret met petechiën eerste gedachte

A

Kijk naar de vulva: gezwollen? loops. Kale buik?

Oestrogeen intoxicatie! Hierdoor beenmergdepressie wat leidt tot pancytopenie (met tromocytopenie). Diagnose met bloedonderzoek bevestigen, maar neem niet af uit de v. cava cranialis door verhoogde bloedingsneiging.

Therapie? Niet opereren vanwege verhoogde bloedingsneiging en mogelijke anemie. Mogelijkheden:

hCG 00 IE/kg IM (ovulatie inductie). Dit heeft LH activiteit

Bloedtransfusie: Fretten hebben geen bloedgroepen, dus elke fret kan donor zijn. Helpt niet tegen trombocytopenie.

Ovariëctomie: niet doen. Geeft hogere kans op bijniertumoren: hyperadrenocorticisme bij de fret is LH afhankelijk. De negatieve feedback valt weg waardoor je een continue toename hebt van LH en FSH afgifte. Dit stimuleert de bijnier continu en je krijgt hyperplasie/adenoom

GnRH agonist (zoals suprelorin). Hierdoor krijg je eerste een LH piek en dus ovulatie. Daarna houdt het de receptoren bezet waardoor de rest van de cyclus wordt onderdrukt. Je krijgt niet continu LH pieken omdat je daarvoor een GnRH puls nodig hebt en die is er niet.

GnRH agonist is de beste optie. Prognose? probleem in het beenmerg kan zo erg zijn dat het beenmerg niet meer wil functioneren. Dan is de prognose matig tot slecht

143
Q

DDx cavia met ernstige jeuk

A

Schimmels (95% van de gevallen trichophyton en microsporum)
Mijten (trixacarus caviae (graafmijt) en chirodiscoïdes caviae (vachtmijt))

Schimmels kun je diagnosticeren met een fungassay (sluit niet helemaal uit), laboratorium kweek, trichogram of PCR. NIET met een Woodse lamp omdat dit alleen bepaalde microsporum stammen aankleurt, maar ook bijvoorbeeld huidschilvers.

Voor mijten kun je een afkrabsel nemen

144
Q

Behandeling trixacarus caviae

A

Ivermectine 0,2-0,5 mg/kg SC, 3-5 maal steeds met 1 week tussentijd. Goede progmose

145
Q

Trichophyton mentagrophytes bij cavia behandelen

A

Griseofulvine 25 mg/kg 1dd PO gedurende één maand, omgeving met anti-schimmelshampoo behandelen

146
Q

Konijn met dichte ogen op de straat gevonden, korsten bij anus, 6 weken oud

A

Past bij myxomatose (voor syfilis passen de ogen er niet bij en is het konijn wel erg jong). Myxomatose wordt overgebracht door vectoren (konijnenvlo is drager) en bij meer individuen heb je dus meer kans op overdracht. Er is geen behandeling, behalve ondersteuning. Prognose is infaust. Preventie is vaccinatie 1x per jaar (ook voor rabbit haemorragic disease)

147
Q

Rabbit haemorragic disease

A

Zeer dodelijke en besmettelijke ziekte onder konijnen met bloedingen in allerlei organen. Vaak zijn er geen symptomen en is het konijn ineens dood.

148
Q

DDx konijn met laesies aan de neus en ano-genitale regio

A
  • Syfilis (treponema paraluis cuniculi)
  • (myxomatose)
  • (schimmels)

Diagnose via bloedonderzoek. Behandel konijn en zijn hokgenoten. Behandelen met antibiotica gedurende 4 weken. Geef penicillines NIET oraal in verband met dysbacteriose.

149
Q

Tumor met rat

A

Er zijn 4 plekken waar de rat geen mammaweefsel kan hebben: poten, kop, staart en midden op de rug. Op alle andere plekken kan dus wel! Over het algemeen dan benigne.

Behandeling
Liefst zo snel mogelijk operatie in verband met snelle groei.

150
Q

Konijn met plakpoep

A

De belangrijkste oorzaak voor diarree bij een jong (<6 maanden) konijn is coccidiose. Behandeling met toltrazuril of ESB3. De prognose is matig, afhankelijk van de mate van diarree.

De belangrijkste oorzaak voor diarree bij het volwassen konijn is slechte voeding: te weinig structuur en teveel eiwitten en suikers. Voeding hoort maximaal 20g/kg LG krachtvoer te zijn en volop ruwvoer (hooi, groente).

Een belangrijke complicatie bij plakpoep bij konijnen die buiten worden gehouden is myasis.

151
Q

Behandeling myasis konijn

A

Prognose is best redelijk zolang ze nog niet in het lichaam gekropen zijn

Behandeling:
- Maden verwijderen. Je weet dat je alles verwijderd hebt als je niets meer hoort knagen
- Ivermectine (0,4 mg/kg SC eenmalig)
- TMPS (30 mg/kg 2dd PO). Dit komt op de plaats waar de bacterie zit (dringt goed door in de huid), geeft geen negatieve reactie bij konijnen, is breedspectrum en is -cide!

152
Q

Welke ziektes kun je krijgen van honden en katten door bijten en krabben en exsudaat?

A
  1. Bartonella spp (henselae = kattenkrabziekte) door hondenen katten. Kán dodelijk zijn
  2. Capnocytophaga canimorsus door hond en kat. Komt in 35% van orale microflora voor en kan via beet worden overgebracht. Sterfte dan 33%.
  3. Dermatophyten via hond en kat. Gevaarlijk voor IC pactienten door neutropenie en leukopenie
  4. Rabies, hond en kat, in Nederland niet in gezelschapsdieren
  5. Pasteurella spp. Hoge prevalentie

Francisella tularensis, sporothrix, Yersinia pestis

153
Q

Welke ziektes kun je krijgen van honden en katten via feco-orale route?

A
  1. Lintwormen, hoge kans in NL
  2. Bacteriën zoals E. coli, Salmonella, Campylobacter. Salmonella veel bij reptielen. Risico op campylobacter groter bij eten dan bij aaien van dieren
  3. Protozoa Toxoplasma gondii door katten maar laag door juiste voorzorgsmaatregelen
  4. Cryptosporidium en giardia, hoog door goede overleving in omgeving
154
Q

Welke zaken kun je uro-genitaal krijgen van honden en katten

A

Brucella canis en leptospira door de hond, coxiella burnetii door de kat

155
Q

Wat kun je van katten krijgen via vlooien?

A

De belangrijkste is Bartonelle spp van honden en katten. Daarnaast ook Rickettsia felis en Yersenia Pestis (niet in NL)

156
Q

Wat kun je krijgen via teken van honden en katten

A

De belangrijkste is anaplasma phagocytophilum bij honden en katten, bij 1% van de teken op honden en katten dus de kans is niet zo groot.

Verder Borrellia burgdoferi en Ehrlichia spp, beide via honden

157
Q

Reductie risico’s zoönose hond/kat

A

Regelmatig handen wassen
Niet aan gezicht laten likken
Controleren op teken
Preventief teken en vlooien behandelen
Geen jonge dieren nemen
Geen rauw vlees voeren
Niet in bed laten slapen

Extra voor de kat:
Binnen houden
Kattenbak door ander laten verschonen
Bijt- en krabwonden voorkomen en anders goede wondhygiëne en verzorging.

158
Q

Brucella canis

A

Overdracht via zuivel, speeksel of urine. Zelden in NL. Koorts, hoofdpijn, gewrichtsklachten, zweten, vermoeidheid. Behandelen met AB

159
Q

Echinococcose (granulosus)

A

Eten van ongewassen bosvruchten, tuingroente of fruit met lintwormeneitjes die voorkomen in darmen van vossen en honden. Zelden, zelden krachten maar eventueel buikpijn, misselijk, hoesten, benauwd, verlamming

160
Q

Leptospirose

A

Kun je krijgen als je zwemt in besmet water (bacterie in urine van ratten) of met contact besmet bloed/urine/speeksel van honden.

161
Q

Toxocara canis

A

Hondenspoelworm (rondworm). In de mens kan de worm zich niet voortplanten

162
Q

Koepokken zoönose

A

Cowpox virus. Door de kat! Wilde knaagdieren kunnen het virus bij zich hebben en aan katten overdragen. Mensen krijgen blaasjes met vochtophopingen in gezicht en arm.

163
Q

Kattenkrabziekte

A

Door bartonella henselae. Overdracht via krab of beet en dan ontstaan blaasjes die weer verdwijnen en daarna koorts, opgezette lymfeknopen

164
Q

Pathogenese van rabiës

A

Overdracht via niet-intacte huid of slijmvliezen. Vervolgens volgt een inoculatie periode in bindweefsel/spierweefsel. UIteindelijk gaat het naar het CZS via de motorische eindplaat waardoor motorische en sensorische vezels worden aangetast. Dan krijg je virusreplicatie. Via hersenzenuwen gaat het vervolgens in speekselklieren zitten en dan is de cyclus compleet.

Koorts, hoofdpijn, braken, hyperactiviteit, nekstijfheid, spierkrampen, verlamming

Dood door slik- en ademhalingsproblemen

165
Q

Humane diagnostiek rabiës

A

Tijdens de incubatietijd is er geen detectie mogelijk, dus kan alleen bij symptomen.

  • RT-PCR
  • Viraal RNA detectie in nekhuid, speeksel en cerebrospinale vloeistof
  • Antistof detectie: niet aanbevolen voor diagnostiek maar vaak wel als monitoring: productie van antistoffen beïnvloed het ziekteverloop positief
166
Q

Post-expositie behandeling rabiës

A

Wondverzorging: grondig reinigen met water en zeep gedurende minimaal 15 minuten

Desinfecteren met 70% alcohol of jodium

Post-expositie vaccinatie en eventueel menselijk anti-rabiës immuunglobuline

MARIG = menselijk anti-rabiës immunoglobuline

167
Q

Advies voor eigenaar wanneer de kat met een dode vleermuis thuiskomt

A

Voor de eigenaar:
- Contact met de dode vleermuis vermijden
- Kijken om welke vleermuissoort het gaat en dierenambulance laten komen
- Cleermuis afschermen in bakje
- Bij beet of krabwond of likken direct wond wassen met water en zeep en desinfecteren met 70% alcohol
- Huisarts bellen voor afspraak en verwijzing naar de GGD
- Kat in de gaten houden voor rabiës gerelateerde klachten

Voor de kat
- Seroprevalentie is laag
- Het in de bek houden is niet van bekend of dit een transmissieroute is
- Kat laten controleren op krab- en bijtwonden die door de vleermuis kunnen zijn veroorzaakt
- Bij verdenking krab- of bijtwonden vaccineren

168
Q

Wat is kattenkrabziekte?

A

Wordt veroorzaakt door Bartonella henselae (gramnegatief). 22% van Nederlandse katten heeft de bacterie maar het is asymptomatisch. Onderlinge besmetting en misschien ook naar de mens kan via vlo. Mensen krijgen het meestal via krab, beet of speekselcontact. Het wordt namelijk via de nagelriemen (daar ook vlooienpoepjes) uitgescheiden. Tussen mensen is het niet onderling overdraagbaar en YOPI’s hebben een verhoogd risico, zeker kinderen en jongvolwassenen

169
Q

Pathogenese kattenkrabziekte

A

Na transmissie in CD34+ voorlopercellen in de mens

Bij katten speelt de kattenvlo (Ctenocephalides felis) en hun poepjes een belangrijke rol. Katten kunnen 2-12 maanden na besmetting nog bacterie uitscheiden. Vaak asymptomatisch, tenzij verminderde weerstand (koorts, lymfadenopathie, gingivitis, oogontsteking, endocarditis, anemie)

170
Q

Klachten bij mens met kattenkrabziekte

A

Na 3-5 dagen rode papels, vesicles, crustae en dan verdwijning van de laesie. Bij 30% van de mensen ook koorts, hoofdpijn, algehele malaise

Na 1-3 weken ontstaat regionale lymfadenopathie in 90% van de gevallen, meestal aan de bovenste extremiteiten, kaak en nek.

Bij mensen met een verminderde weerstand mogelijk ook hersenvliesontsteking, knobbeltjes en bloedingen in huid, lever, milt. Soms de dood.

Behandeling voor de mens met antibiotica Bij de kat behandelen we niet

171
Q

Preventie van kattenkrabziekte

A

Kat het hele jaar door ontvlooien. Hygiëne na krab en beet. Nagels van de kat knippen. Yopi’s kunnen beter niet met jonge, speelse katten omgaan

172
Q

Antimycotica voor otitis externa door mallasezia pahydermatitis bij de hond

A

Clotrimazol (triazolen) , meestal met dexamethasonacetaat en marbofloxacine

173
Q

Dermatomycose bij de hond behandelen

A

Met enilconazol (imidazol) lokaal. Werkt voor Microsporum, trichopyton

Met ketoconazol (imdizaol) oraal. Er is ook een oorpreparaat voor honden en katten bij otitis externa, hier zit wel enroflox in en triamcinolon

174
Q

Schimmelinfectie van luchtwegen bij siervogel behandelen

A

Met itraconazol (tegen aspergillose en candidase)

175
Q

Dermatofytose door microspurom canis behandelen bij katten

A

Met itraconazol, oraal or miconazol cutaan

176
Q

Otitis externa bij de hond en kat behandelen (niet specifiek mallasezia)

A

Miconazol (imidazol) vaak met polymyxine en prednisolon of gentamicine

177
Q

Dermatitis bij hond en kat door mallasezia of staphylococcus aureus/intermedius (hond) of ringworm door microsporum kat

A

Miconazol (imidazol) vaak met choolhexidine of polymyxine.prednisolon

178
Q

Nystatine

A

Humaan! Oraal gebruik voor oppervlakkige infecties door candida

179
Q

Griseofulvine

A

Geregistreerd voor hond en kat, oraal gebruik bij schimmelinfecties door Microsporum en Trichophyton

180
Q

Resistentie bij antimycotica

A

Dit is mogelijk: verminderde opname, efflux pompen, verminderde affiniteit voor target enzym. er is geen uitwisseling van DNA en er is een langzame verspreiding van resistentie. Aspergillus fumigatus is nu echt upcoming. Vanuit de omgeving wordt je bloodgesteld aan antimycotica (bijvoorbeeld via gewassen) dus je kan resistent zijn zonder dat je ooit eerder behandeld bent

181
Q

Ergosterol

A

Dit is essentieel voor de aerobe groei van de meeste fungi. Het wordt niet alleen door schimmels maar ook door gisten en protozoa zoals ook leishmania en plasmodium (malaria) gesynthetiseerd. Het is nodig voor de opbouw van celmembranen, vergelijkbaar aan cholesterol. Ergosterol en cholesterol verschillen iets van eelkaar maar niet heel veel.

182
Q

De azolen

A

Dit is de belangrijkste groep antimycotica.

Azolen zijn C14-demethylase remmers en zijn werkzaam tegen schimmelgroei omdat ze de synthese van ergosterol verhinderen. Het C14-demethylase is één avn de CYP450 enzymen. Zoogdieren hebben die natuurlijk ook, maar gelukkig blijken azolen meer affiniteit te hebben voor mycotica en daarom selectief toxisch voor schimmels. Sommige azolen kunnen je ook voor andere doeleinden zoals vermindering van de cortisolsynthese toepassen.

Azolen verdeel je onder in imidazolen en triazolen. Verschil: imidazolen 2N-verbindingen en triazolen 3. De N verbindingen zijn een soort magneten: triazolen dus sterkere binding. De positie is ook bepalend.

In lage concentraties zijn azolen fungistisch, in hogere concentratisch fungicide. De statische- of cide concentratie is afhankelijk avn de schimmel of het azol.

Bij het geven van azolen worden andere medicatie die door CYP450 worden omgezet minder snel omgezet en daardoor blijven ze langer actief en dus moet je de dosering aanpassen.

Daarnaast interfereren ze met andere medicatie door inhibitie van P-glycoproteïne efflux pompen in darm, lever, nier, oog en CZS. Hierdoor wordt meer van de stof opgenomen, is er meer weefseldistributie in het lichaam en gaat er meer door de bloed-hersen barrière en bloed-retina barrière.

OBB kan worden bevorderd door het geven van (zuur) voedsel. Azolen zijn namelijk oplosbaar in zure stoffen en door het eten komt de maagzuurproductie op gang. Daarom beter met voedsel geven.

183
Q

Subcutis en orale toediening anti-mycotica

A

De subcutis van het doeldier (hond, kat) wordt bij uitstek goed bereikt door oraal toe te dienen azolen. Azolen zijn lipofiele stoffen, waardoor het goed uit de bloedbaan treedt en in het onderhuidse vet terecht komt. Dit is ook precies wat je wilt met deze indicatie, aangezien je een huidschimmel wilt behandelen. De meeste azolen gaan niet over de BHB maar wel over de bloed-placenta en bloed-melk barrières. Houdt rekening met zogende pups

184
Q

Bijwerkingen van ketaconazol bij hond en kat

A

Misselijk, braken, anorexie, feminisatie door inhibitie van geslachtshormonen: zwelling melkklieren (ook bij mannelijke dieren) tot aan melk geven aan toe. Meer bij katten dan honden. Daarnaast teratogeen en kan cataract geven

Voornamelijk hond: bij langdurige therapie pruritis, alopecia, depigmentatie van de vacht, drogere vacht, gewichtsverlies

Kat: idiopatische hepatitis en licht tot mild verhoogde leverenzymen

185
Q

Doseringsschema itraconazol kat

A

1 week wel en dan 1 week niet, in totaal 6 weken. Afhankelijk van het type schimmel moet je bepaalde plasmaconcentraties behalen. Voor sommige schimmels heb je best een hoge dosering nodig om ook in de huid deze concentratie te halen. De kat kan dit echter niet aan, omdat hij de stof niet goed kan metaboliseren. Hierdoor gaat het stapelen, ook in weefsels waar het schade kan geven (zoals lever). Daarom kan je niet dagelijks zo’n hoge concentratie geven en wordt dit alternerende schema aangehouden

186
Q

Werkkingsspectrum azolen

A

Trichofyton, microsporum en aspergillus vallen allemaal onder het werkingsspectrum van de azolen, maar ze zijn niet voor alle soorten even gevoelig. In principe kun je ze allemaal met een azol behandelen

187
Q

Wat zijn allylamines?

A

Waaronder terbinafine. Anti-schimmelmiddelen die de omzetting van squaleen remmen. Weinig ervaring bij gebruik voor honden en katten. Bij vogels wordt het middels verneveling gegeven. In de VS wordt het bij GD bij aspergillose gegeven.

188
Q

Hoe werken allylamines?

A

Remt het ERG1 enzym, maar het is niet bekend waar en hoe.

Werkt tegen trichofyton, microsporum en aspergillus

Je kan het topicaal toedienen (Osurnia)

189
Q

Polyeenantibiotica

A

Deze kun je inzetten als anti-schimmel middel. Bijvoorbeeld amfotericine B. Veterinaire toepassing is terughoudend. Er kan nefrotoxiciteit optreden, afhankelijk van formulering. Bij lokale toepassing geen ernstige bijwerkingen.

Heeft een lipofiel en hydrofiel deel. Het lipofiele deel kan worden ingebouwd in ergosterol en dan krijg je een porie in de membraan waardoor de schimmel dood gaat. Daarmee lijkt het erg op het antibiotica polymyxine

Dit zijn vaak instabiele stoffen, vervallen onder invloed van licht en zuustof.

Het is niet zinvol om polyeen-antibiotica te combineren met azol-therapie. Azolen remmen namelijk de ergosterol synthese en polyeen-antibiotica moeten juist aan ergosterol binden

Trichofyton, microsporum en aspergillus zijn allemaal gevoelig. Het wordt meestal gebruikt voor systemische infecties (amfoteracine B). Natamycine en nistatine worden wel weer vaker lokaal gebruikt omdat de OBB ongeveer 0% is. Parenteraal spuiten is heel erg toxisch!!!

190
Q

Griseovulvine

A

Deze stof is afkomstig van de schimmel Penicillium griseofulvum. De schimmel maakt het om andere schimmels weg te houden. Selectieve toxiciteit doordat het gebaseerd is op een energie afhankelijke uptake in gevoelige schimmels. Na opname is er verstoring van de mitotische spoelfiguur, waardoor mitose in de metafase wordt geremd.

Fungistatische werking vooral bij jonge cellen omdat het dus de mitose remt en daarom het meeste effect heeft op sneldelende cellen. Daarom mag je het ook niet aan drachtige dieren geven omdat het afwijkingen in het embryo kan geven. Bij jonge dieren kun je het wel gebruiken.

Trichofyton en microsporum zijn gevoelig, aspergillus niet en daarom dus selevtiever

Je dient het oraal toe.

Bijwerkingen bij hond en kat: bloed- en neurotoxisch. Teratogeen, icterus, pruritis, braken op lege maag

Bijwerkingen kat: leukopenie, verhoogde leverenzymen (hepatotoxisch) en neurotoxiciteit

191
Q

Noorse boskat met kale plekken zonder jeuk, blijkt positief voor microsporum

A

Medicatie die je kan geven:
Azolen: miconazol (shampoo bijvoorbeeld) of itraconazol (systemisch of topicaal, niet geregistreerd)
Griseofulvine: oraal, wel risico op hepatotoxiciteit

Vertel de eigenaren dat het een zoönose is, behandel omgeving en andere dieren mee. Scheer of knip de randen van de plekken. Veel katten kunnen asymptomatische dragers zijn

192
Q

Hond met aspergillose

A

Lokale toediening???
Systemische toediening: ketoconazol, itraconazol, fluconazol, voriconazol

Systemische toediening geeft vaak onvoldoende hoge concentraties in de neus. Tot voor kort werd het middel lokaal in de neus ingebracht via een gat in het bot. Tegenwoordig gaat het via een canule richting de sinus en dan onder sedatie spoelen

193
Q

Kat met cryptococcose, wat ga je geven (gruwelijke blaren op de neus en wangen)

A

Lokale toediening: clotrimazole of enilconazole

Systemische toediening: itraconazole, fluconazole, terbinafine, posaconazole, amphotericine B

194
Q

De schoudergordel van vogels

A

Clavicula, coracoïd, humerus en scapula. Scapula zit overigens vast aan de vertebrae en kan dus niet worden bewogen, waardoor er altijd een vaste afstand tussen de schouderbladen blijft

195
Q

Gefuseerde wervels vogel

A

Notarium: fusie thoracale wervels (alleen duiven en hoenders)
Synsacrum: fusie sacrum
Pygostyl: fusie staartwervels

196
Q

Proccessi uncinati

A

Vogels. Dwarsverbindingen tussen de ribben voor stabiliteit. Op deze processi kunnen spieren en pezen anahechten. Dit is nodig omdat er minder ribben aanwezig zijn

197
Q

Struisvogels..

A

Hebben wel een bekken symphisis om de hoge massa van het dier te kunnen dragen. Daarnaast geen carina en minder ontwikkelde borstspieren

198
Q

Pinnen en vogels

A

Dit kan niet bij vogels in de orthopedie

199
Q

Tibiotarsus

A

Fusie van de tibia met de tarsale elementen. Langer dan de femur. Dit is bij vogels. Zo heb je ook de tarsometatarsus.

200
Q

Spoor van haan.

A

Op caudomediale oppervlak poot, is geossificeerd en kan las wapen worden gebruikt. Lengte van de spoor en groeiringen kunnen worden gebruikt voor het bepalen van de leeftijd

201
Q

Knieslot vogel

A

Trochanter articuleert met antitrochanter op het ilium. Hierdoor is het heupgewricht zeer stabiel en kan er passief op het been worden gestaan.

202
Q

Draaien hoofd vogel

A

Ze hebben geen oogspieren en moeten hun nek draaien om iets anders te kunnen zien, daarom zoveel nekwervel

203
Q

Rode en witte spieren vogel

A

Rode spieren bevatten grote hoeveelheden myoglobine, zijn sterker gevasculariseerd en hebben meer mitochondria en vet in hun vezels. Vogels gebruiken bij voorkeur vet omdat vet per gewichtseenheid meer energie levert dan koolhydraten. Witte spieren zijn krachtiger, maar hebben minder uithoudingsvermogen. Vogels die veel vliegen hebben rode spieren en bijvoorbeeld kippen en kalkoenen hebben wite spieren

204
Q

Diverticulum vitellinae

A

Dit zit halverwege de darm van vogels. Het is het restant van de aanhechting van de dooierzak.

205
Q

Compartimenten cloaca

A

Coprodeum: extensie colon, urine wordt retrograad naar coprodeum getransporteerd en daar geresorbeerd
Urodeum: uitmonding ureteren en genitale afvoergangen
Proctodeum: bursa van fabricius (aanwezig bij kleine vogels)

206
Q

Hoe raakt vogel overtollige warmte kwijt?

A

Vogel heeft geen zweetklieren, dus ze moeten sneller ademen. Ook kunnen ze met onbevederde delen op koele oppervlakten gaan liggen en de vleugels spreiden om warmte kwijt te raken

207
Q

Hoe houdt vogel warmte vast?

A

Door opzetten van de veren en bol zitten
Bol zitten: insluiten van meer lucht, verhouding warmteafgevend oppervlak verminderen, slecht geïsoleerde lichaamsdelen beter bedekken. Ze verstoppen dan vaak ook bek of poten in verenkleed.

208
Q

Oviduct vogels

A

Meestal links, bij sommige roofvogels rechts en bij kiwi beiderzijds.

209
Q

Phallus

A

Bij eenden, ganzen en hanen. Dit is een glijbaan voor sperma.

210
Q

Hart vogel

A

Juist de rechter aortaboog is blijven bestaan

211
Q

Nier poortader systeem.

A

Dit komt aan in de v. cava caudalis. Bloed kan via de a. mes caudalis en v./ porta extra langs de lever om het nogmaals te metaboliseren. Dit is lastig op het moment dat je medicatie via de poot toedient, omdat door de extra metabolisatie de werkingsduur onvoorspelbaar is. Het nier poortader systeem heeft weinig connectie met de niervenen. Het bloed loopt dus niet nog extra door de nieren.

212
Q

Bloedafname

A

Dit doe je bij vogels uit de v. subclavia of de v. jugularis

213
Q

Ademhaling vogels

A

Dit is éénrichtingsverkeer en loopt in 2 cycli. Daardoor loopt er altijd verse lucht langs de longen en is er geen residuale ruimte. Daarnaast luchtzakken, maar die doen niet mee in gasuitwisseling. De luchtzakken kun je in caudaal en craniaal verdelen.

214
Q

Amazone papegaai met rode ontlasting (8 jr oud, plotseling sloom)

A

Wanneer er sprake is van rode ontlasting wil je eerst weten of het echt ontlasting is of dat het vanuit de urinewegen of uterus is. Eigenlijk is er nog een optie: de cloaca zelf.

Je komt erachter dat het bloed is door microscopie: kernhoudende erytrocyten

Volgende vragen stellen:
- Produceert de vogel nog gewone ontlasting?
- Zit het door de ontlasting heen?
- Zit het op de ontlasting.

Stel het komt uit de darm, dan moet het wel vanuit het einde van het MDK komen anders zou je zwarte ontlasting verwachten.

DDx rode ontlasting
Digestie apparaat
- Infectieus (clostridium, salmonella, coccidiose)
- Ontsteking/tumor
Uro/genitaal
- Legnood
- Ontsteking/tumor
- Loodvergiftiging
Cloaca
- Tumor (papilloom)

Uit het lichamelijk onderzoek komen gene afwijkingen en de vogel wordt verdacht van een loodintoxicatie. Dit bevesti je door:

Bloedonderzoek op lood: volbloed van lood zit in ery’s (ref < 2 umol

Bloedonderzoek: ernst van anemie: acuut bloedverlies heeft weinig effect op de Ht omdat er te weinig tijd is om dit te corrigeren. Het kan dus zijn dat het dier ernstiger anemisch is dan het lijkt

Bloedonderzoek: urinezuur: meten van urinezuur is equivalent van creatinine. Door hemoglobine uitscheiding door nieren kan de glomerulus beschadigen.

Röntgen: is er lood zichtbaar? Hiervoor hoeft de vogel niet gelijk onder anesthesie want hij hoeft niet perfect gepositioneerd

Grind bevat calciumcarbonaat. Zet de deeltjes af tegen bot (ook calcium). Metaal zal veel witter zijn dan bot. Dan heb je niet de absolute diagnose maar wel een goede suggestie

215
Q

Wat is de behandeling van loodintoxicatie bij vogels?

A

Ca-EDTA (-versenaat) 30-50 mg/kg 2dd IM (sc)
Laxeren (lactulose eventueel met pindakaas, parafine, bariumsulfaat)
SC vocht (om nierschade te beperken)
(Penicillamine 55 mg/kg 2dd PO)

216
Q

Duiven met dunne mest van beide geslachten en alle leeftijden

A

Dunne mest kan zijn:
- Diarree
- Polyurie

Uraten zijn onoplosbaar zout van urinezuur. Wanneer er sprake is van polyurie neemt het percentage uraten in de urine af, maar de totale hoeveelheid blijft gelijk.

DDx diarree
- Salmonella/E.coli
- Hexamita (meestal <1 jr)
- Wormen
- Adenovirus infectie

Verschil hexamita en trichomonas onder de microscoop: hexamita gaat snel en recht, trichomonas cirkelt in rondjes.

De meeste pathogeven in de ontlasting zijn staven, vaak gram-negatief. Uitzonderingen zijn campylobacter en clostridium)

DDx polyurie duif
- Paramyxo type 1 (typeren ivm vaccineren, NCD bij kippen)
- Overgangsdiarree als jongen1 week oud zijn

217
Q

Salmonellose bij duiven

A

Wordt veroorzaakt door Salmonella typhimurium var Copenhagen. Dit is geen zoönose. 4 vormen: darm, inwendig, gewrichten en hersenen. De duivenmelker noemt het geen salmonella maar paratyfus.

Neem een monster van de bodem van het hok. Normaliter hoort er in een binnenhok geen salmonella te zitten.

Therapie is vaccinatie
Paramyxo: geen therapie, vaccinatie is verplicht

218
Q

Grasparkiet met witte korsten rond snavel en poten, 6 mndn oud

A

Dit is hetzelfde als kalkpoten bij de kip. Wordt veroorzaakt door knemidokoptes (graafmijt). Diagnostiek middels een afkrabsel. Therapie met ivermectine, celamectine, insmeren met vaseline: vet gaat in poriën van de mijt zitten waardoor hij niet meer kan ademen en dood gaat

219
Q

Agapornis met toegenomen buikomvang, 13 jr,

A

Vogel zit te staartwippen en knijpt na, heeft matige borstbespiering, bolle buik en mogelijk wat gespannen

DDx
- Vocht
- Ei (voelen tenzij windei)
- Tumor

Wat doen?
- Aanprikken voor vocht, vervolgens cytologie en BO + ABG

220
Q

CITES

A

Reguleert de handel van uitheemse dieren- en plantensoorten, maar zegt niets over het houden ervan. Als je Oma sterft en jij erft de grijze roodstaart dan mag dit eigenlijk niet omdat het wordt gezien als handel en dan zou de vogel naar een speciale opvang moeten gaan. Een dier met een gesloten voetring is per definitie nakweek. Als je kan aantonen dat je het dier al eerder had is de kans klein dat de NVWA hem inneemt. De wet is niet om individuele houders te pakken, maar om illegale handel te stoppen.

Er is zoiets als patiënt-dierenarts vertrouwelijkheid. Als eigenaar mag je er vanuit gaan dat de info vertrouwelijk moet worden behandeld. Maar als je als dierenarts twijfels hebt over het welzijn moet je er natuurlijk op ingrijpen.

Qua medicatie is er bijna niets geregistreerd voor bijzondere dieren. Er is daardoor zelden of nooit een beperking om medicatie in te zetten als er een indicatie voor is.

Welzijn garanderen zou beter zijn via houdersvoorschriften dan positieflijst

221
Q

Geen pootring bij vogel?

A
  • Geïmporteerd
  • Te kleine ring eraf –> te oud voor nieuwe ring. Na 5-7 dagen krijg je niets meer over het gewricht
  • Per ongeluk eigen kweek
  • Probleem waarom ring eraf moet
  • Bij een jonge vogel echt illegaal

Afdekken door chipdatum te noteren met alle info, eigenaar attenderen dat het gemeld moet worden anders ben je potentieel illegale handel legaal aan het maken

222
Q

Konijn welke orde?

A

Konijn is haasachtige (lagomorpha) en niet knaagdier (rodentia). Onderscheid door:

  • Stifttanden in de bovenkaak
  • Ligging van scotum (craniaal bij konijnen ,caudaal van penis bij knaagdieren)
  • Aanwezigheid van penisbotje (afwezig bij konijnen)
223
Q

Hoe herken je een raskonijn?

A

Oortatoeage: aan de hand van diverse cijfers en letters kan achterhaald worden wanneer konijn geboren en gefokt is

224
Q

Gemiddelde levensverwachting konijn

A

5-10 jaar, niet anders bij grote of kleine konijnen

225
Q

Geslacht vaststellen konijn

A

Bij jonge konijnen kan het soms lastig zijn om het geslacht vast te stellen. De testikels zijn niet altijd zichtbaar bij mannelijke individuen omdat ze in de lies opgetrokken kunnen worden. Het onderscheid is veelal wel te maken door druk uit te oefenen op de geslachtsdelen. Daarbij zal bij de rammelaar een kleine opening in het geslachtsdeel zichtbaar zijn die rond van vorm is (als een puntje), terwijl bij een voedster de opening langwerpig van vorm is (als een streepje). Op latere leeftijd zal dezelfde procedure ertoe leiden dat bij de voedster een schede zichtbaar wordt en bij een rammelaar een penis kan worden uitgeschacht.

226
Q

Geslacht vaststellen cavia

A

Vrouw is zeug en man is beer. Het onderscheid is te maken op basis van de vorm van de geslachtsopening, die direct ventraal van de anus ligt. Bij vrouwelijke dieren heeft de vulva een omgekeerde Y vorm, terwijl deze bij beertjes een ronde vorm heeft. Bovendien kan bij beertjes een penisbotje worden gepalpeerd en zijn testikels soms waar te nemen. Niet altijd omdat ze deze ook op kunnen trekken in het lieskanaal.

227
Q

Geslacht bepalen chinchilla

A

Om het geslacht te bepalen dien je te letten op de afstand tussen anus en urethra. Bij vrouwelijke dieren zitten anus en uretra vrijwel tegen elkaar met daartussen de vagina die meestal niet zichtbaar is. Bij mannelijke chinchilla’s (bokje) is er een grotere afstand en kunnen soms testikels worden gezien.

228
Q

Geslacht bepalen fretten

A

Bij het fret is het makkelijk: mannen hebben een duidelijke penis met een penisbotje. Bij vrouwen (moertjes) is een vulva zichtbaar die soms lastig te zien is. In loopsheid is het wel makkelijk te herkennen.

229
Q

Geslacht bepalen woestijnratten

A

Bij ratten en andere kleine knaagdieren is het geslacht het makkelijkst vast te stellen door te kijken naar de afstand tussen de anus en de geslachtsopening: deze is groter bij de mannelijke dieren. Ook kan gekeken worden naar het aantal openingen. Vrouwen hebben er 3 (anus, vulva, urethra). Bij mannen is er slechts de anus en de urethra. Niet-gecastreerde volwassen mannen hebben grote testikels caudaal van de penis. In de penis zit een botje. Bij vrouwelijke dieren zie je ook vaak een haarloos streepje

230
Q

Wat is de gemiddelde draagtijd van een konijn?

A

31-32 dagen

231
Q

Draagtijd cavia

A

59-74 dagen (gemiddeld 68 dagen)

232
Q

Vanaf welke leeftijd zijn fretten geslachtsrijp?

A

4-10 maanden

233
Q

Wanneer is een fret (moertje) voor het eerst loops? En hoe herken je dit?

A

De eerste lente na de geboorte. Te herkennen aan zwellen van de vulva. Het moertje zal de gehele paartijd (tot aan het najaar) loops zijn als ze niet wordt gedekt.

Moertjes kennen een seizoensgebonden oestrus waarbij ze vanaf het voorjaar (februari/maart) continu loops blijven tot ze ofwel worden gedekt of tot het seizoen is afgelopen (najaar).

234
Q

Rijnlander

A

Konijnenras uit Duitsland. Weegt 3-4 kg en heeft een witte vachtkleur met zwarte en roodgele aftekeningen of witte vachtkleur met blauwe en gele aftekeningen.

235
Q

Hoe zwaar weegt een Vlaamse reus?

A

Gemiddeld 6 -7,5 kg, maar kan wel 10 kilo of meer wegen

236
Q

Belgische haas

A

Komt uit Engeland, weegt gemiddeld 4 kg. Het is een konijnenras.

237
Q

Aftekeninglotharinger

A

Dwergras met stralend witte pels met tekening op de oren, oogringen, wangstippen, donkere vlek op de snuit. Op het lichaam een aalstreep van oren tot staart. Verschillende stippen op de zijkanten.

238
Q

Japanner konijn

A

Tweekleurig konijn in vier verschillende kleuren. De ene kleur is altijd geel tot geelrood en de contrasterende kleur zwart, bruin, blauw of lilac. Meestal 2,5-4 kg en dus middelgroot ros

239
Q

Voskonijn

A

Komt uit zwitserland en heeft een bijzondere haarstructuur/vacht (lang). De kleur die een beetje blauwgrijs met blauw/grijze ogen is heet Feh. De vacht is zeer dicht en fijn van structuur met veel onderwol. De l

240
Q

Van Beveren

A

Dit is een erg oud konijnenras die zijn naam dankt aan de stad waar de dieren vandaan komen: Beveren. Het heeft een typische lichaamsbouw met de achterhand behoorlijk hoger dan de voorhand en breder en gespierder. Er zijn 5 kleuren: blauw, zwart, wit, lilac, bruin

241
Q

Nieuw Zeelander

A

Konijnenras met drie kleuren: wit, zwart en blauw. De rode nieuwzeelander is een ander ras hoewel ze wel dezelfde naam hebben. Ze komen uit de VS (niet uit Nieuw zeeland) en behoren tot de middelgrote rassen

242
Q

Havana konijn

A

Typische vachtkleur: egale, diepe chocolate bruine kleur. Middelgroot (2,5 - 4 kg)

243
Q

Engels hangoor

A

Dit is het oudste hangoorras. Het komt echt uit Engeland en bestond al in de 18e eeuw. Middelgroot ras (3,5-5 kg)

244
Q

Angora konijn

A

Dit is een middelgroot konijnenras met een extreem lange vacht. Heeft daarom veel aandag en borstelen nodig om gezondheidsproblemen te voorkomen. Hij is er in albino (wit met rode ogen) en in andere kleuren. 3-4 kg (middelgroot)

245
Q

Leeuwenkop

A

Nog geen officieel ras. Nederlandse Hangoor Dwerm maar dan met kraag en manen en een rokje bij de staart

246
Q

Pooltje

A

Konijnenras uit Duitsland, weegt maximaal 1 kg, witte vachtkleur (vorm van leukisme door afwezigheid van pigment). Heeft dwergfactor (genetisch). Individuen zijn heterozygoot. Homozygotie is lethaal. Komt in rood- en blauwoog. Blauwoog is leucistische dwerg, roodoog (albino) heeft nog een vorm van kleurvorming. Pooltjes hebben een korte, gedrongen en halsloze bouw. Kleine fijne oortjes mogen maximaal 5,5 cm zijn.

247
Q

Tan konijn

A

Komt uit Engeland en is herkenbaar aan donkere vacht op rugzijde met lichte (gele) vacht aan de buikzijde. Er bestaan 3 erkende kleurslagen: zwart, blauw en bruin met tan op de buik, ogen, neugsgaten. Gemiddeld 2-3 kg

248
Q

Witte van Hoton

A

Frans ras, middelgroot, Naam door dorp (Hotot enAuge). Zuiver wit met donkerbruine ogen en zwarte oogkringen. Waarschijnlijk Papillon of Lotharinger in stamboom

249
Q

Ekterkonijn

A

Bestaat nog niet zo long. Ook wel bekend als Magpie door aftekening die vergelijking met Japanner heeft maar hier is de ene kleur altijd zilverwit en de andere kleur zwart, bruin (havana), blauw of lilac. Middelgroot

250
Q

Rex konijn

A

Komt uit frankrijk door mutatie. Kortharig met typische vachtstructuur: loodrecht op de huid. Dit komt door rijke onderwol die zeer dicht en gelijkmatig is. Voelt daardoor fluweelachtig. Veel kleuren en aftekeningen

251
Q

Frans hangoor

A

Voor vleesproductie gevokt. 4,5-6 kg dus groot konijn. Oren staan eerst overeind en gaan na 4 weken hangen. Grootste onder de hangoorrassen. Veel kleuren

252
Q

Californian konijn

A

Komt uit Amerika maar is ontstaan door kruisingen van Chinchilla, rus en witte nieuw-zeelander. 4 - 4,5 kg. Kleur alleen op poten, oren, snuit

253
Q

Klein chinchilla konijn

A

Komt uit frankrijk, gefokt voor bont, iets langere vacht en peper-en-zout tekening. Klein ras (2-3 kg)

254
Q

Thuringer

A

Konijnenras uit 19e eeuw, alleen in madagascar kleuring. Middelgroot.

255
Q

Papillon, rijnlander en lotharing

A

Lijken sterk op elkaar. Rijnlander is te onderscheiden door dubbele aftekeningen (zwart met roodgeel of blauw met geel). Papillon vs Lotharinger door stippen: papillon heeft een ketting van dubbele rij stippen vanaf hals naar beneden. Lotharinger wordt zwaarder (minimum 5 kg) terwijl papillon meestal 2,5-3,5 weegt.

256
Q

Satijncavia

A

Gepredisponeerd voor kreupelheid als gevolg van osteodystrofie (satijnziekte) waarschijnlijk door een genetisch defect dat leidt tot problemen in de calcium- en botstofwisseling. Speciale holle haarstructuur waardoor het licht weerkaatst wordt en een aparte glans ontstaat. Dit is niet echt een ras maar eerder een haarstructuur die in alle rassen en kleuren kan voorkomen: de satijnfactor. Vererft recessief. Eerste symptomen meestal tijdens 1e of 2e levensjaar: pijnlijk bij lopen en eten als gevolg van ontkalken en verbindweefselen van bot (osteodystrofie). Vaststellen met röntgenfoto. Slechte prognose.

257
Q

Skinny cavia

A

Bijna compleet haarloos. Vaak wel haren rond snuit en poten, maar verder helemaal kaal. Dit in tegenstelling tot de Baldwin waarbij het haar na de geboorte uitvalt en de cavia’s na 1-2 maanden leeftijd helemaal kaal zijn. Sommige skinny’s hebben een kleine hoeveelheid donzig haar op de rug. Er zijn skinny pigs in allerlei kleuren. Het is niet een erkend ras en daarom is er nog geen standaard.

258
Q

Zwitserse Teddy

A

In tegenstelling tot de Amerikaanse Teddy nog geen officieel cavia ras in NL. Het zijn beide ruwharige caviarassen. De Zwitserse teddy is meer pluizig

259
Q

Peruvian cavia

A

Eerste erkende langharige caviasoort in Nederland. Net zo lang als dat van een Sheltie, maar dan met twee kruinen op de achterhand en op het voorhoofd waardoor het haar niet naar achteren groeit (zoals bij een sheltie) maar naar voren valt als een pony

260
Q

Cuy cavia

A

Spreek uit als koe. Het is een reuzencavia (3 kg) uit Zuid-Amerika die gefokt werd voor zijn vlees. Reguliere cavia weegt 1 kg

261
Q

Borstelcavia

A

Her en der wat kruinen. Driekleur: rood, zwart en wit.

262
Q

Degoe

A

Octodon degus. Knaagdier uit Chili. Lijkt veel op chinchilla. Doorgroeiende kiezen en tanden en kan daardoor aangeboden worden met kiesproblemen. 200-300 gram en gemiddeld 5-8 jaar oud

263
Q

Chinchilla

A

Komt uit Zuid-Amerika/andes/peru en geliefd voor pels. ca 40-50 haren per haarzakje. Daarom zandbad nodig. Door dichte beharing minder gevoelig voor parasitaire infecties. Gemiddeld 540-700 gram en 10-15 jaar. Pink White is niet albino: roze oren, rode ogen

264
Q

Egyptische stekelmuis

A

Of Nijlstekelmuis of Caïromuis is een stekelmuis (acomys) uit Libië en Egypte. Schemerdier met stekels tussen de lichtbruine tot zwarte haren op de rug. Kunnen staart afwerpen (net als gerbil) om te ontsnappen van belager. Groeit niet meer aan

265
Q

Russische vs Campbelli dwerghamster

A
  1. De Russische dwerghamster komt slechts in een beperkt aantal kleuren voor en heeft altijd een witte buig, bogen in zijn zij en is nooit gevlekt. Sommige Campbelli-kleuren hebben ook bogen in de zij maar die zijn minder scherp
  2. Russische dwerghamsters hebben een brede dikke aalstreep en Campbelli’s een dunne
  3. Russische dwerghamster heeft vloeiende neus, Campbelli heeft bolletje
  4. Campbelli is een 8-vorm, Russisch is eivorm (breed achter)

Russische en Campbelli dwerghamsters zijn de enige hamsterrassen die onderling gekruist kunnen worden

1,5-2 jaar, 20-40 gr

266
Q

Dumo rat

A

Variant van de tamme rat met een mutatie voor de oren: groter en ronder. Zeer zacht temperatment. Dumbo mutatie is recessief: beide ouders moeten het dragen om dumbo voort te kunnen brengen.

267
Q

Ratten en rassen

A

Er wordt geen echt onderscheid gemaakt. Alle tamme ratten zijn afstammelingen van de bruine rat. Er wordt wel onderscheid gemaakt in kleur: Himalayan met kleur agouti bijvoorbeeld.

Himalayan: volledig witte vacht met uitzondering van uiteinden van pootjes, oren en snuit. Komt omdat het gen temperatuursafhankelijke is: alleen actief in koudere lichaamsdelen

268
Q

Marmot

A

Gelacht van de eekhoorns. Ongeschikt als huisdier

269
Q

Fretten en afstammeling

A

Het fret is een afstammeling vna de bunzing. Moertjes izjn kleiner dan mannelijke fretten. Worden 6-10 jaar oud maar meestal niet door ziektes als bijniertumoren en insulinomen

270
Q

Angorafret

A

Redelijk nieuw met lang haar (5-15 cm) en zonder ondervacht: uitzonderlijk voor een fret!

271
Q

zwartvoet bunzing

A

Komt uit Noord-amerika en is een fret. Deze leeft solitair! anders dan alle andere fretten. Hij is vrijwel uitgestorven in het wild en mag niet in gevangenschap gehouden worden

272
Q

Het is in Nederland verboden om met wilde roofvogels te vliegen behalve met..

A

Havik en slechtvalk. Hier mag je dus prooien mee vangen in het wild

273
Q

Imprinting

A

Roofvogels worden in gevangenschap gehouden en eieren worden uitgebroed door bloedmachines waarna de kuikens met de hand worden grootgebracht. Dit kan ertoe leiden dat de vogel de mens als een soortgenoot ziet.

Imprinting leidt ertoe dat de jongen hun eigen soortgenoten niet meer als zodanig herkennen, maar daarentegen de mens als hun soortgenoot gaan zien. Behalve de problemen die kunnen optreden tijdens de handopfokperiode (kropverwarming door te warme pap bijvoorbeeld) heeft dit proces ook gevolgen op de lange termijn: gedragsproblemen zoals agressief of paren richting mensen. Daarnaast kan je ook problemen hebben met de kwekerij omdat de voels niet willen paren met soortgenoten. Bij het uitzetten van bepaalde vogelsoorten kunnen ook problemen ontstaan doordat de jongen niet of onvoldoende hebben geleerd hoe zij zelf voor hun voedsel kunnen zorgen waardoor ze doodhongeren

274
Q

Sierduiven

A

Er zijn veel verschillende soorten en de kweek heeft geleid tot ernstige gezondheidsproblemen. De meeuwduif heeft een korte snavel en kan problemen krijgen met de voeropname en het voeden van de jongen. De kropper heeft een grote krop met problemen met voedselopname: voer blijft in de krop steken.

Er zijn 500 duivenrassen bekend. In ons land hebben we 250 rassen met een rasstandaard.

275
Q

Wat heb je naast postduiven allemaal voor vliegacties met duiven?

A
  • Tilduiven
  • Vliegtippler
  • Roller
  • Hoogvlieger
  • Stijlvlieger
  • Duikvlieg
  • Tuimelaar

Meest bekende is de postduif of de snelheidsduivensport

276
Q

Welke wilde papegaaien in australië?

A

Valkparkiet, grasparkiet, kaketoe, edelpapegaai en lorie (niet agapornis, ara, grijze roodstaart en amazone)

277
Q

Vaste voetring

A

De vaste voetring is de meest gebruikte manier om met zekerheid aan te tonen dat de vogel gekweekt is in gevangenschap. Een dergelijke voetring kan alleen om de poot worden aangebracht in de eerste paar levensdagen. Knijpringen of microchips kunnen ook op latere leeftijd worden aangebracht. Het kan echter zijn dat om een medische reden de vaste voetring verwijderd moet worden. In dit geval kan door de dierenarts een verklaring geschreven worden waarin wordt bevestigd dat de vogel een vaste voetring had (met specificatie van het nummer) en om medische redenen verwijderd is en vervangen is door een microchip (met gespecificeerd nummer). Een microchip kan daardoor als alternatief dienen. Daarnaast is het ook mogelijk om met DNA onderzoek een afstamming te bepalen en verwantschap tussen vogels vast te stellen.

278
Q

Waar selecteren kanariekwekers op?

A

Kleur, vorm en zangkwaliteit. Je hebt ze rood, geel, wit, bont. Daarnaast gekuifd.

  • Kleurkanarie
  • Zangkanarie
  • Postuurkanarie
279
Q

Welke internationale wetgeving is van kracht wanneer het gaat om het houden van en de handel in inheemse en exotische dier- en plantensoorten?

A

CITES: Convention on International Trade of Endangered Species. Dit is een internationale overeenkomst uit 1974 en gaat ook over planten. Door bijna 180 landen erkend

Binnen eenzelfde diersoort kunnen verschillende populaties (die bijvoorbeeld in andere landen leven) op een andere lijst worden gezet met als gevolg daarvan andere regels

280
Q

Flora- en faunawet

A

Nederlandse wet die op 1 april 2002 in werking is getreden. Beschermt dier- en plantensoorten en bundelt daarmee een aantal bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen.

281
Q

Mevrouw met Molukkenkaketoe met vaste voetring wil emigreren

A

De regelgeving geeft aan dat deze vogel niet onder de CITES valt omdat het om een persoonlijk eigendom gaat en daardoor een dergelijke regelgeving niet van toepassing is/ De Molukkenkaketoe valt onder CITES 1 maar er is geen sprake van handel. Bij verkopen aan het buitenland zou dit wel van toepassing zijn. Echter zou in het geval van verkopen van de vogel naar het buitenland het niet over CITES I maar CITES II gaan omdat het ieen in gevangenschap gekweekte vogel betreft

282
Q

Grasparkiet en CITES

A

Geen CITES

283
Q

Slechtvalk en CITES

A

CITES I

284
Q

Nandoe en CITES

A

CITES II

285
Q

Roodborst toekan en CITES

A

CITES II

286
Q

Sexchromosomen vogels

A

Mannelijk is ZZ en vrouwelijk is ZW. Een uitzondering is de loopvogel waarbij het vrouwelijke individu genoteerd wordt als Z0. Bij vogels is de verdeling van geslachtschromosomen precies omgekeerd ten opzichte van zoodieren: mannelijke vogel heeft 2 ZZ chromosomen en vrouwelijk ZW. Bij loopvogels (nandoe is uitzondering) ontbreekt het W-chromosoom en dus Z0 voor vrouw.

Geslachtsgebonden overerving vindt bij vogels plaats via het Z-chromosoom

287
Q

Ovotestis bij kip

A

Bij kippen komt een verschijnsel voor waarbij normale eierleggende kippen als gevolg van aanwezigheid van een ovariumtumor destructie van het ovariele weefsel plaatsvindt. Als gevolg daarvan kan zich aan de contralaterale (rechterzijde) een ovotestis ontwikkelen en kunnen de kippen secundaire geslachtskenmerken van het mannelijk dier gaan vertonen en zelfs spermatogenese optreden. Dit heet Pseudohermafrodiet

288
Q

Welke 3 pigmentkleuren zijn bij vogels te onderscheiden?

A

Melanine, porfyrine en carotenen

Melanine bevindt zich in granulae in de huid en veren en behoren tot de meest voorkomende pigmenten: eumelanie is zwart, phaemelanie is bruin, erythromelanine is roodbruin. Carotenen worde ngevonden bij de helft van de vogelsoorten en is verantwoordelijk voor rood oranje tinten. Porfyrinen worden door vogels zelf gemaakt

289
Q

Waarom is flamingo roze

A

En waarom is de ibis rood? Dit komt door carotenen en die zijn afkomstig uit de voeding. Indien de opname van dergelijke kleurstoffen verminderd is zal de vogels fletser van kleur worden.

Vooral in gevangenschap is het nodig om speciale carotenen bevattende voedersoorten te verstrekken. Dit moet gebeuren ten tijde van de veerontwikkeling; buiten deze periode heeft het geen zin. Carotenisme is ook in de kanariefokkerij een belangrijk fenomeen. Ten behoeve van de tentoonstelling worden de rode kanaries op kleur gebracht met cantaaxanthine. Bij chronische toediening kan dat leverstoornissen geven.

290
Q

De structuurkleuren van vogels

A

Absorptie, reflectie, verstrooiing en iriscentie. Iriscentie wordt gezien bij de contourveren bij pauwen en daarom zie je een soort zeepbel effect. Kleuren als hemelsblauw, sneeuwwit worden zo veroorzaakt en niet door pigmenten

291
Q

Wat is schizochroisme

A

Benaming voor het verschijnsel waarbij een pigmentkleur verdwijnt, waardoor een nieuwe kleurvariant ontstaat/ Denk aan lutino’s

292
Q

Albino’s en leucistische dieren

A

Er is altijd sprake van een volledig wit verenkleed

293
Q

Welke 3 basiskleuren hebben postduiven en hoe erven ze over?

A

Blauw, rood, bruin. Geslachtsgebonden aan het Z chromosoom

294
Q

Wat is griseofulvine?

A

Stof afkomstig uit de schimmel Penicillium griseofulvum. Hij gebruikt het om andere schimmels weg te houden.

Selectieve toxiciteit is gebaseerd op een energie afhankelijke uptake in gevoelige schimmels dat vooral optreedt bij schimmeldieren. Na opname door de schimmelcel verstoort griseofulvine de werking van de mitotische spoelfiguur door interactie met gepolymeriseerde micro