Blok 1 GOM 1 Inleiding vloeistoftherapie Flashcards

1
Q

Wat zijn 5 indicaties voor het geven van vloeistoftherapie?

A
  1. Intravasculair volume vervangen
  2. Vervanging van een hydratie tekort
  3. Elektrolyten supplementeren en corrigeren
  4. Correctie van de zuurbase balans
  5. Toedienen van voedingsstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn verschillen tussen hypovolemie en dehydratie?

A

Hypovolemie:
Een tekort aan circulerend volume: vloeistof verdwijnt uit het vaatbed, maar blijft behouden in de extracellulaire compartimenten. Een hypovolemie van >30% leidt tot een sterke vermindering van de weefselperfusie. Als deze mate van shock voor langere tijd bestaat, kan irreversibele celschade en multi organ failure optreden. Behandeling is dan vaak niet succesvol. Dit is spoed en er is direct behandeling nodig.

Dehydratie:
Meer waterverlies dan het dier opneemt. Er is een te weinig vocht in het hele lichaam. Dit is puur verlies van water en er is vooral te weinig vloeistof in de interstitiële en extracellulaire compartimenten. Bij ernstige dehydratie (>12%) kunnen verschijnselen van hypovolemie optreden. Niet altijd direct een spoedgeval. Supplementatie moet binnen 6-24 uur.

Er zijn patiënten die last hebben van beide. Of het gaat om hypovolemie of dehydratie beïnvloedt de keuze van type vloeistof en de snelheid van toediening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is de vloeistof in het lichaam verdeeld?

A

Ongeveer 60% van het lichaamsgewicht bestaat uit water.

Intravasculair:
7-9% BW
- Arterieel 18%
- Veneus 70%
- Capillair vaatbed: 5%

Extravasculair:
53% BW
- Interstitieel 20%
- Intracellulair 33%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zorgt ervoor dat vloeistof op bepaalde plekken zit?

A

Membranen scheiden de verschillende compartimenten. Water is vrij permeabel. Er is hydrostatische druk en oncotische druk. Elektrolyten bewegen actief tussen intracellulaire vloeistof (ICF) en extracellulaire vloeistof (ECF).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werk je een patiënt voor vloeistof op?

A

Heeft hij hypovolemie of dehydratie? Daar kom je achter door:

De anamnese
- Anorexie
- Adypsie
- Overgeven
- Diarree
- Polyurie
- Hijgen
- Bloedverlies

Het lichamelijk onderzoek
- Hartslag
- Perifere pols
- Slijmvliezen + CRT
- (perifere) temperatuur
- Mentale status

Laboratorium onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet een kat in shock eruit?

A
  • Tachycardie (>220 bpm) of ongepaste bradycardie, vaker (<140 bpm)
  • Bleke slijmvliezen
  • Hypotensie
  • Hypothermie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ziet de milde, gecompenseerde hypovolemische shock eruit bij honden?

A

Hartslag 120-150 bpm
Pols bounding/snappy
Slijmvliezen: meer roze dan normaal / rood
CRT < of gelijk aan 1 seconde
Mentatie goed
Extremiteiten normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly