Samenvatting Flashcards

1
Q

Elektron wordt aangetrokken door positieve atoomkern, waardoor zijn baan wordt
afgebogen en hij energie verliest. De energie komt vrij in de vorm van fotonen. Welke vorm van straling is dit?

A

remstraling (0.9%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Elektron botst op elektron en stoot deze uit zijn schil, waardoor een gat ontstaat. Dit gat wordt opgevuld door een elektron uit een hogere schil. De energie komt hierbij vrij in de vorm van fotonen. Welke vorm van straling is dit?

A

= karakteristieke röntgenstraling (0,1%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet het filter in de röntgenbuis?

A

Straling met een lage energie wordt door het filter geabsorbeerd. Deze energieën worden weggefilterd, omdat deze anders achterblijven in de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de beweging van de elektronen van de kathode naar de anode?

A

Buisstroom (mA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe hoog is de mA in de mondzorg?

A

relatief laag (7-10 mA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de hoeveelheid elektronen die gedurende een bepaalde tijd de anode bereiken?

A

Buislading (mAs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaraan is de buislading (mAs) evenredig?

A

Met de hoeveelheid röntgenstraling die uit de buis komt = dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat bepaalt de maximale energie die fotonen kunnen krijgen?

A

Buisspanning (kV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bepaalt de hoogte van de buisspanning (kV)?

A

De doordringbaarheid van röntgenstraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intra-orale röntgentoestellen hebben een vaste buisstroom. Hoe kan het mAs getal worden veranderd?

A

door de opnametijd te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke dosis is bij een OPT 4-10x zo hoog als de dosis van een bitewing?

A

De effectieve dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Foto-elektrisch effect (absoptie) =

A

een foton geeft al zijn energie af aan een elektron, waardoor dit elektron zijn schil verlaat. Dit gat wordt opgevuld door een elektron uit een hogere schil
➔ Karakteristieke straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is Compton-effect (verstrooiing) =

A

een foton geeft een deel van zijn energie af aan een elektron en gaat verder onder een andere hoek
➔ Strooistraling → vervelend voor de behandelaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ionisaties of excitaties?
elektron wordt uit het atoom geschoten =

A

Ionisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ionisaties of excitaties?
elektron verplaatst naar een hogere schil =

A

Excitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Na één halveringsdikte is het aantal fotonen gehalveerd. Hoeveel is het na twee halveringsdiktes?

A

½ x ½ = ¼ verminderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de halveringsdikte van weefsel?

A

2,5 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Juist of onjuist? Lood heeft een hele lage halveringsdikte, er is dus weinig materiaal nodig om het aantal fotonen te halveren.

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurd er met de beeldruis als je de mAs verlaagd?

A

De ruis neemt toe door minder straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waardoor wordt beeldcontrast bepaald?

A

Door het absorptieverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarvan is het absorptieverschil afhankelijk? (2)

A

De kV waarde in combinatie met buisfilter

22
Q

Wat gebeurd er met het absorptieverschil en het beeldcontrast naarmate de kV hoger wordt?

A

Des te kleiner dit wordt

23
Q

Waar hangt de mate van (beeld)ruis vanaf?

A

Van de hoeveelheid fotonen die de detector bereiken (detectordosis)

24
Q

Welke 3 parameters zijn door de gebruiker aan te passen en hebben direct invloed op de beeldkwaliteit en dosis van de patiënt?

A
  • kV-waarde
  • mAs-getal
  • FD = focus-detector afstand
25
Q

Waar hangt de mate van absorptie van röntgenstraling vanaf?

A

De dichtheid, dikte en samenstelling van lichaamsdelen (weefsels hebben een halveringsdikte)

26
Q

Wat is het effect van een langere röntgentubus?

A

Verlaging intree dosis patiënt, maar meer ruis door verlaging detectordosis

27
Q

Wat gebeurt het beeldcontrast er als je de kV verlaagd?

A

Het beeldcontrast neemt toe

28
Q

Wat gebeurt er met de beeldruis als je de kV verlaagd?

A

Beeldruis neemt toe

29
Q

Wat gebeurt er met de beeldruis als je mAs verlaagd?

A

Toename beeldruis

30
Q

Wat gebeurt er met de bewegingsonscherpte als je mAs verlaagd?

A

Neemt af

31
Q

Wat gebeurt er met het beeldcontrast als je de FD vergroot?

A

afname beeldcontrast

32
Q

Wat gebeurt er met de beeldruis als je FD vergroot?

A

Neemt toe

33
Q

Wat gebeurt er met de dosis als de afstand 2x zo groot wordt?

A

Dan wordt de dosis 4x zo klein (kwadratisch verband)

34
Q

Wat gebeurt er met de dosis als de buisspanning (kV) 2x zo hoog wordt?

A

4x zo groot (kwadratisch verband)

35
Q

Wat gebeurt er met de dosis als de buislading (mAs) 2x zo hoog wordt?

A

De dosis wordt 2x zo groot (lineair verband)

36
Q

Door welke parameter wordt alleen de kwantiteit (hoeveelheid straling) en niet de kwaliteit
(doordringbaarheid van de straling) bepaald?

A

Buislading (mAs)

37
Q

Door welke parameter wordt zowel de kwantiteit (hoeveelheid straling) als de kwaliteit
(doordringbaarheid van de straling) bepaald?

A

Buisspanning (kV)

38
Q

Is er een hoger of lager contrast bij een laag kV?

A

Hoger contrast

39
Q

Als er een lager contrast is, is de kV dan hoger of lager?

A

kV is hoger

40
Q

Wat gebeurt er met röntgenfotonen als de mAs hoger is?

A

Een hogere mAs betekent dat er meer röntgenfotonen worden geproduceerd (= hogere dosis voor patient)

41
Q

Welk wissewerkingsproces is dominant bij een laag Z-getal en een energie van 1 MeV

A

Compton-effect omdat deze dominant is bij hogere energieën (MeV)

42
Q

Tussen welk percentage ligt de transmissie bij 0,25 mm loodequivalent bij een bundel van 80 kV?

A

tussen 1-10%

43
Q

Het aantal … duidt het atoomnummer aan

A

protonen

44
Q

Welke deeltjes zijn ongeladen?

A

Neutronen

45
Q

Welke soort focus is bepalend voor de scherpte van een afbeelding?

A

De geometrische focus

46
Q

De straling is door filtering beter bruikbaar geworden voor beeldvorming. Hoe wordt deze verbetering genoemd en waarvan is sprake?

A

De kwaliteit van de straling is verbeterd en dat er sprake is van hardere straling

47
Q

Wat gebeurt er met de intensiteit van rontgenbundel en de bundeloppervlakte als de afstand tussen de focus en de beeldplaat toeneemt?

A

De rontgenbundel neemt kwadratisch af en de bundeloppervlakte neemt kwadratisch toe

48
Q

Verhoging van de gloeistroom resulteert in toename van de buisstroom (mA). Hierdoor wordt meer röntgenstraling opgewekt. wat gebeurt er met de totale stralingsintensiteit en de stralingskwaliteit?

A

De intensiteit neemt toe, maar de kwaliteit blijft gelijk (bepalend door kV)

49
Q

Waarmee wordt de focus-huid en focus-detector afstand bepaald?

A

De vorm en lengte van de tubus

50
Q

Wat is het percentage voor risico op fatale kanker?

A

5% per Sievert (effectieve dosis)

51
Q

Wat is het dosislimiet voor blootgestelde leerlingen en studerenden (van 16 tot 18 jaar) en hoeveel is het als ze ouder zijn (blootgestelde medewerker)?

A

6 mSv per jaar
20 mSv per jaar

52
Q

Wat is het dosislimiet voor niet-blootgestelde medewerkers en leden van de bevolking?

A

1 mSv per jaar