Romantiek verkennen 5.1,5.2,5.3,5.4 Flashcards

1
Q

klankkleur

A

De eigenschappen van een klank waardoor je instrumenten en stemmen van elkaar kunt onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

septiemakkoord

A

Een vierklank met de opbouw: grondtoon – terts – kwint – septiem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chromatiek

A

Het gebruik van halve toonsafstanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tertsverwantschap

A

Een toonsoort een terts boven of onder de eerste toonsoort. Dat kan een kleine of grote terts zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

climax

A

Hoogtepunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

overgangsdynamiek

A

Geleidelijke dynamische overgangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

crescendo

A

de muziek wordt steeds harder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

decrescendo

A

de muziek wordt steeds zachter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

accelerando

A

Geleidelijk sneller worden. Afkorting: acc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ritenuto

A

Geleidelijk langzamer worden. Afkorting rit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

articulatie

A

De manier waarop een musicus de toon aanzet of de tonen met elkaar verbindt. Voor het aangeven van articulatie worden articulatietekens gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

programmamuziek

A

Muziek met een buitenmuzikale inhoud: er wordt iets uit de literatuur, beeldende kunst, geschiedenis of natuur uitgebeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tonale muziek

A

Muziek waarbij je overal in de compositie een majeur- of mineurtoonsoort kunt bepalen. Op elk moment is één toon – de grondtoon – het centrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cadens

A

Een opeenvolging van akkoorden die tot een voorlopig (bijvoorbeeld het einde van de voorzin) of een definitief (bijvoorbeeld het einde van een stuk) rustpunt leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nationale stijl

A

Muziekstijl die de eigen nationaliteit weerspiegelt. Bijvoorbeeld door volksritmes of –melodieën te gebruiken of door een voor dat land belangrijk (kenmerkend) onderwerp te nemen. Ander woord: nationale school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lied

A

In de romantiek dé kunstvorm voor de salon: een lied op een poëtische tekst met een pianobegeleiding die mede uitdrukking geeft aan de tekst.

17
Q

coupletlied

A

Een lied met coupletten die allen dezelfde melodie hebben, soms een beetje gevarieerd.

18
Q

doorgecomponeerd lied

A

Een lied waarin iedere strofe (couplet) van de tekst andere muziek heeft.

19
Q

wals

A

Zwierige dans in vlotte 3/4-maat. Kenmerkend is het in de begeleiding benadrukken van de 1 en iets uitstellen van de 2 en de 3 (oneerbiedig: hoem-pa-pa).

20
Q

rubato

A

(Lett. ‘geroofd’). Als het ritme vrij wordt uitgevoerd; versnellen en vertragen al naar gelang de interpretatie van de uitvoerende. Typisch voor pianospel in de romantiek.