alle begrippen Flashcards
triool
3 noten spelen in de tijd van 2 noten.
complementair ritme
Ritme waarin twee partijen elkaar aanvullen: een lange noot (of rust) in de ene partij wordt opgevuld door een ritme (of het ritme van een melodie) in de andere partij.
motorisch ritme
een ritme dat – als een motor/machine – almaar doorgaat in één beweging.
ritmisch ostinaat / ostinato
Een motief (ritmisch of melodisch) dat gedurende lange tijd herhaald wordt.
toonduur
Is hetzelfde als de lengte van een noot, met andere woorden: hoe lang een toon duurt.
vrij ritme
Woordritme, zonder maatsoort en zonder exact voorgeschreven toonduur.
maatstreep
Een verticale lijn tussen de noten die maten van elkaar scheidt.
bpm
Beats per minute (tellen per minuut).
metronoom en manier van aanduiden
Een apparaatje waarop je het tempo kan instellen. Het apparaat geeft dan elke tel een tik of een lichtsignaal.
G-sleutel
Sleutel die de noot g aangeeft, andere naam: vioolsleutel.
F-sleutel
Sleutel die de noot f aangeeft, andere naam: bassleutel.
voorteken
Een teken dat de stamtoon wijzigt; een kruis verhoogt, een mol verlaagt de stamtoon.
grondtoon
De eerste toon van een toonladder of akkoord. De toon die de toonsoort aangeeft. Andere naam: tonica.
leidtoon/leidtoonspanning
De zevende toon van een majeurtoonladder, deze is een halve toon onder de grondtoon en ‘leidt’ je er als het ware naar toe. In het algemeen: een halve toon onder een grondtoon.
dorisch
Kerktoonladder (modus): een zuivere mineurtoonladder, waarvan de zesde toon verhoogd is. Bijvoorbeeld: d tot d (witte toetsen).
frygisch
Kerktoonladder (modus): een zuivere mineurtoonladder, waarvan de tweede toon verlaagd is. Bijvoorbeeld: e tot e (witte toetsen).
lydisch
Kerktoonladder (modus): een majeurtoonladder, waarvan de vierde toon verhoogd is. Bijvoorbeeld: f tot f (witte toetsen).
mixolydisch
Kerktoonladder (modus): een majeurtoonladder, waarvan de zevende toon verlaagd is. Bijvoorbeeld: g tot g (witte toetsen).
subdominant
Een akkoord op de IVe trap.
dominant
Een akkoord op de Ve trap.
parallelle toonsoort
De toonladder of toonsoort met dezelfde voortekens.
tertsverwante toonsoort
Een toonsoort een terts boven of onder de eerste toonsoort. Dat kan een kleine of grote terts zijn.
chromatiek
Het gebruik van halve toonsafstanden.
dynamiekaanduidingen: fortissimo
Zeer luid. Afkorting: ff.
dynamiekaanduidingen: forte
Luid. Afkorting: f.
dynamiekaanduidingen: mezzo-forte
Matig luid. Afkorting: mf.
dynamiekaanduidingen: mezzo-piano
Matig zacht. Afkorting mp.
dynamiekaanduidingen: piano
Zacht. Afkorting: p.
dynamiekaanduidingen: pianissimo
Zeer zacht. Afkorting: pp.
dynamiekaanduidingen: crescendo
Geleidelijk sterker worden. Afkorting: cresc.
dynamiekaanduidingen: decrescendo
Geleidelijk zachter worden. Afkorting: decresc.
dynamiekaanduidingen: sforzando
Luid aanzetten van één noot. Afkorting: sF.
overgangsdynamiek
Geleidelijke dynamische overgangen.
terrassendynamiek
Vorm van dynamiek waarin hard en zacht elkaar plotseling afwisselt (in blokken). Andere naam: echodynamiek.
partituur
Bladmuziek waarin alle partijen van een compositie onder elkaar staan.
bourdon
Bladmuziek waarin alle partijen van een compositie onder elkaar staan.
orgelpunt
Een lang aangehouden toon in de bas waarboven de akkoorden wisselen. Andere naam: pedaaltoon.
homofonie
(Letterlijk: ‘gelijke klanken’). Een meerstemmige compositietechniek waarin alle stemmen hetzelfde ritme hebben. De stemmen zingen/spelen ieder hun eigen melodie maar je hoort de woorden/het ritme tegelijkertijd.
polyfonie
Een meerstemmige compositietechniek waarin de stemmen onafhankelijk van elkaar zijn qua ritme; het ritme is ongelijk. Je hoort de woorden/het ritme door elkaar. (Letterlijk: ‘veel klanken’).
unisono
Meerdere mensen zingen of spelen hetzelfde (ongeacht het octaaf).
legato
De noten worden gebonden gespeeld. De noten worden niet afzonderlijk aangezet, maar de ene noot houdt precies op waar de volgende begint. Legato wordt aangeduid met een boog over de noten.
portato
Gedragen. De noten worden afzonderlijk aangezet maar breed gespeeld.
staccato
De noten worden kort en puntig gespeeld. Staccato wordt aangeduid met puntjes boven of onder de noten.
accent
De benadrukking van een toon (sterker aangezet en harder).
frasering
Het indelen in frases, bijvoorbeeld door fraseringsbogen of het bepalen van ademhalingsplekken.
glissando
Glijden van de ene noot naar de andere.
arco
Glijden van de ene noot naar de andere.
a capella
Vocaal (gezongen) zonder instrumentale begeleiding. (Letterlijk: ‘als in de kerk’).
arpeggio
Heel vlot de tonen van een akkoord na elkaar spelen.
call-and-response
Vraag en antwoord tussen bijvoorbeeld voorzanger en koor (in gospel) of zanger en gitaar (in blues).
fermate
Teken dat aangeeft dat je de noot naar believen mag aanhouden.
instrumentatie
De gebruikte instrumenten.
melismatisch
(Van het Griekse ‘melos’: zang, tros) Meerdere tonen op één lettergreep, een ‘tros’ tonen.
partituur
Bladmuziek waarin alle partijen van een compositie onder elkaar staan.
syllabisch
(Syllabe: lettergreep) Eén toon per lettergreep.
versiering
Een noot of groepje noten die aan een melodietoon worden toegevoegd om de melodie mooier te maken. Bijvoorbeeld een triller of een voorslag. Versieringen worden ook wel ornamenten genoemd.
countertenor
Een mannenstem die in falsetregister zingt en daardoor het bereik van een alt heeft. Andere naam: mannelijke alt, contratenor.
bariton
Mannelijke stem tussen tenor en bas in.
concerto grosso
Compositie met drie delen waarin naar klanktegenstelling gezocht wordt door een groepje solisten (het concertino) met het hele orkest (tutti) te laten afwisselen.
barokorkest
Een relatief klein orkest. De basis is de strijkersgroep aangevuld met een klavecimbel of orgel. Daarnaast spelen er vaak enkele blazers mee.
motief
De kleinste melodische of ritmische figuur in een compositie, zo karakteristiek dat je de compositie eraan herkent.
sequens
Een melodisch motief dat een aantal keren op een andere toonhoogte wordt herhaald, telkens één toon hoger of lager.
thema
Een herkenbare muzikale zin (meestal een melodie) die als uitgangspunt voor een compositie dient.
voortspinnen
Het herhalen en variëren van het beginmotief – ook op andere toonhoogtes – op zo’n manier dat een ononderbroken melodische stroom ontstaat zonder rustpunt.
menuet
Barokke dans van Franse oorsprong in 3/4 maat, gematigd tempo.
sarabande
Barokke dans van midden-Amerikaanse oorsprong in een driedelige maat met een langzaam tempo.
kreeft
Een melodie of een twaalftoonsreeks van achteren naar voren. Alsof je een spiegel achter de laatste noot zet.
omkering
Een melodie of een twaalftoonsreeks ondersteboven. Alsof je een spiegel onder de notenbalk zet.
ostinate bas
Een melodisch motief in de bas dat gedurende lange tijd herhaald wordt.
cadens
In een soloconcert een vrije improvisatie van de solist tegen het einde van het eerste deel aan. Andere naam: cadenza.
tutti
Allemaal.
canon
Een meerstemmige compositie waarin verschillende stemmen dezelfde melodie na elkaar inzetten.
doorimitatie
Een compositietechniek waarbij het imiteren van een melodie in andere stemmen voor een langere tijd doorgaat.
cantus firmus
Een melodie (meestal gregoriaans) die de basis is van een polyfone compositie. (Letterlijk: ‘vast gezang’).
fuga
Een polyfone compositie voor een bepaald aantal ‘stemmen’ waarin iedere stem om de beurt het fugathema inzet.
fuga: divertimento
Tussenspel in een fuga; een gedeelte waarin geen enkele stem het thema speelt.
fuga: expositie
(‘tentoonstelling’) Het eerste gedeelte van een fuga tot en met de thema-inzet van de laatste stem.
fuga: doorwerking
In een fuga het gedeelte na de expositie waarin het thema verwerkt wordt.
fuga: stretto
Een gedeelte (in een fuga) waar de stemmen niet op elkaar wachten maar thema-inzetten elkaar overlappen.
fuga: coda
Het einde van een compositie. Letterlijk: staartje.
parallelle beweging
Evenwijdig. In muziek kunnen melodieën of akkoorden parallel zijn: als de één stijgt dan stijgt de ander ook, hetzelfde bij dalen.
tegenbeweging
Een tegengestelde beweging. In muziek kunnen melodieën of akkoorden in tegenbeweging gaan: als de één stijgt dan daalt de ander, en andersom.
tegenstem
Een stem die nadrukkelijk anders is dan een andere stem.
kunstlied
Lied op een literaire of poëtische tekst voor geschoolde zangers met een complexe (of subtiele) melodie en begeleiding.
madrigaal
Een vocale compositie, afkomstig uit Italië, voor meerdere stemmen met een wereldlijke tekst en meestal onbegeleid (a capella).
motet
Een vocale compositie voor meerdere stemmen, op een tekst uit de bijbel en meestal onbegeleid (a capella).
volkslied
Lied met een eenvoudige tekst (over alledaagse onderwerpen), melodie en begeleiding, voor iedereen toegankelijk.
aria
Lied, (meestal) voor één stem met orkestbegeleiding. Bedoeld om een emotie over te brengen. Veel tekstherhaling en vaak virtuoos gezongen.
cantate
(Letterlijk (It.) ‘gezongen’) Een vocaal werk (meestal op een verhaal uit de bijbel) met dezelfde onderdelen als een opera of oratorium maar dan veel korter. Voor solisten, koor en orkest. Niet geacteerd, geen kostuums of decor.
oratorium
Een bijbelverhaal op muziek gezet, met dezelfde onderdelen als een opera (ouverture, aria’s, recitatieven, koordelen) en eveneens avondvullend. Voor solisten, koor en orkest. In de kerk uitgevoerd dus zonder acteren, kostuums of decor.
passie
Een oratorium over het lijden en sterven van Christus. Uitgevoerd met Pasen of in de week daarvoor.
mis
De katholieke eredienst.
opera
Muziektheater met solisten, koor en orkest. Geacteerd en met decor en kostuums, avondvullend.
ouverture
(van (Fr.) ‘ouvrir’: openen) Een instrumentale opening die vooraf gaat aan een opera, oratorium, musical, suite.
recitativo secco
Een recitatief met een begeleiding van enkel akkoorden (de basso continuo).
recitativo accompagnato
Een recitatief waarin de begeleiding van basso continuo is uitgebreid met andere instrumenten.
requiem
een katholieke mis.
rondo
In het classicisme het 4e (laatste) deel van een symfonie, sonate of strijkkwartet. Vorm: ABACADAE etc. of ABACABA. De A is het refrein.
vormschema
Een schema waarin je meestal met letters (en eventueel accenten) de vorm van een muziekstuk weergeeft. Bijvoorbeeld: a-a-b-a.