Jazz Flashcards

1
Q

improvisatie

A

(It. ‘onvoorzien’) Als de muziek niet (of niet geheel) van tevoren is vastgelegd maar door een muzikant ter plekke wordt verzonnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

swing

A

Om die swing te krijgen spelen jazzmuzikanten achtste noten niet even lang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

syncopen

A

accenten die niet op de tel zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

worksong

A

Werkliederen van afro-Amerikanen, gezongen door de slaven tijdens het zware werk. iemand zingt een regel, de hele groep herhaalt die.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

call-and-response

A

Vraag en antwoord tussen bijvoorbeeld voorzanger en koor (in gospel) of zanger en gitaar (in blues).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

blues

A

Muziekstijl (vanaf ± 1860) ontstaan in het zuiden van de Verenigde Staten met call-and-response (tussen zanger en gitaar bijvoorbeeld), blue notes en vaak een vast akkoordenschema van 12 maten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

slide-techniek

A

Met (een buisje over) de wijsvinger over de snaren glijden, zodat er een klagend, huilend geluid ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

blue note

A

Een verlaagde toon in de bluestoonladder. Eigenlijk een nabootsing van een (te laag) gezongen noot of een verbogen noot op de gitaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dirty intonation

A

Het expres onzuiver aanzetten van een toon bijvoorbeeld door de snaar te buigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ragtime

A

Muziekstijl (ontstaan einde 19e eeuw) oorspronkelijk voor piano waarin de linkerhand in een achtste ritme heen en weer springt tussen basnoten (laag) en akkoorden (midden) en de rechterhand (hoog) een melodie speelt met syncopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

spirituals

A

(Meestal) Christelijke liederen, ontstaan bij Amerikaanse slaven in de 19e eeuw. Eerst unisono en a capella gezongen, nu meestal in een koorzetting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

collectieve improvisatie

A

Als meerdere mensen tegelijkertijd improviseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

new orleansjazz

A

Oudste jazzstijl (afkomstig uit New Orleans aan het einde van de 19e eeuw) met als kenmerken een ‘frontline’ (enkele blazers zoals trompet, trombone, klarinet) een ritmesectie (gitaar, banjo, akoestische bas of tuba, drums) en collectieve improvisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dixieland

A

De blanke versie van New Orleansjazz. De bezetting heeft veel blazers (afkomstig uit de brass bands).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

chicagojazz

A

Jazzstijl volgend op New Orleansjazz: geen collectieve improvisaties meer maar solo improvisaties op een strakke begeleiding van bas, drums en piano.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

scatvocals

A

(Afkomstig uit de jazz) Het improviseren met de stem met woorden zonder betekenis (zoals ‘doo be doo ah’) in plaats van tekst.

17
Q

bigbands

A

Een jazz ensemble bestaande uit vier secties: drie blazerssecties (trompet, trombone en saxofoon) en een ritmesectie (drums, bas, gitaar, piano).

18
Q

riffs

A

Een ostinato; een korte melodie, een aantal akkoorden of een ritmisch patroon dat herhaald wordt.

19
Q

standards

A

Een spiritual, traditional, musicallied of andere song die zo bekend geworden is, dat hij behoort tot het vaste repertoire van elke jazzmuzikant. De lijst wordt nog steeds aangevuld

20
Q

bebop

A

Jazzstijl (ontstaan in de jaren 40 van de vorige eeuw) die zich kenmerkt door een hoog tempo, virtuoos spel en improvisaties op een complex akkoordenschema. Gespeeld door een jazzcombo (trompet en/of saxofoon, ritmesectie).

21
Q

cooljazz

A

Jazzstijl (ontstaan in de jaren 50 van de vorige eeuw) die minder grillig is dan bebop met vaak gecomponeerde arrangementen en legato melodieën. Gebruikt ook andere instrumenten zoals fluit en vibrafoon.

22
Q

hardbop

A

Jazzstijl (Ontstaan in de jaren 50 van de vorige eeuw) die toegankelijker is dan bebop door het gebruik van elementen van rhythm & blues en gospel. Hardbop is regelmatig recht en niet in swing, het klinkt daardoor meer als popmuziek.

23
Q

freejazz

A

Jazzstijl (ontstaan in de jaren 50/60 van de vorige eeuw) die heel experimenteel is: juist afwijken van algemeen geldende afspraken over vaste akkoordenschema’s, toonsoort, gelijkblijvend tempo e.d.

24
Q

fusion

A

Term die van toepassing is op alle muziek waarin twee stijlen met elkaar gecombineerd/gefuseerd zijn. Wordt vaak gebruikt voor jazzrock.

25
Q

jazzrock

A

Muziekstijl die jazz met pop combineert; eenvoudiger akkoordenschema’s, rechte achtstes, popinstrumentarium.

26
Q

latinjazz

A

Muziekstijl die jazz met pop combineert; eenvoudiger akkoordenschema’s, rechte achtstes, popinstrumentarium.