Robbins Flashcards
Uit welke structuur ontstaat de Müllerse duct (paramesonefrische duct) en de duct van Wolff (mesonefrische duct)?
Uit intermediate mesoderm
Wat ontstaat uit de Müllerse duct?
- uterus
- tubae
- cervix
- bovensten 1/3 vagina
Wat ontstaat uit de duct van Wolff?
- Epididymis
- Vas deferens
- Vesiculae seminalis
Welke structuren onstaan uit de urogenitale sinus?
vestibule van de externe genitalia.
Waar ontstaat het epitheel van de vagina, cervix en urinewegen uit?
Vorming door inductie van basale cellen uit het onderliggende stroma die squameuze en urotheliale differentiatie ondergaan.
Een gedeelte van deze cellen differentieert niet en vormen de reservecellen van de cervix (kunnen zowel squameus als cylindercel differentiatie ondergaan)
Hoe gaat de Müllerian ducts in regressie?
Door Müllerian Inhibiting Substance uit de zich ontwikkelende testis.
Wat ontstaat uit resten van de ducti van Wolff?
epitheliale inclusies naast de ovariae, tubae en uterus. In de cervix en vagina kunnen deze resten cysteus zijn en worden Gartner duct cysten genoemd.
Hoe is de cortex van het ovarium opgebouwd?
Laag dichtopeengepakte stromale cellen en een dunne laag acellulair collegeenachtig bindweefsel. Hierin follikels in meerdere stadia van ontwikkeling –> Graafse follikel –> corpus luteum –> corpus albicans.
Beschrijf de medulla van het ovarium
Los mesenchymaal weefsel met resten van mesonefrische duct (rete ovarrii) en kleine klusters ronde tot polygonale epithelioide cellen (hilus cellen) rondom vaten en zenuwen.
Waar komen deze hiluscellen vandaan en wat produceren ze?
Het zijn resten van de gonade uit zijn ambisexuele fase. Ze produceren steroid en lijken op de interstitiele cellen van de testis.
Zelden lijden ze tot masculiniserende tumroen = hilaire cel tumoren.
Uit welke celtypen zijn de plicae van de tuba opgebouwd?
- gecilieerde cylindrische cellen
- niet gecilieerde cylindrische secretoire cellen
- intercalated cellen = inactieve secretoire cellen
In welke drie anatomisch en functioneel verschillende regionen is de uterus opgebouwd?
- cervix
- lower uterine segment
- corpus
Hoe is de cervix opgebouwd?
- endocervix : cylindrisch, mucus secernerend epitheel
2. ectocervix (vaginale portio) : meerlaging niet verhoornend squameus epitheel
Hoe verandert de squamocylindrische overgang met de leeftijd?
opwaardse migratie
Wat gebeurt er in de transformatiezone?
metaplasie van glandulair epitheel naar squameus epitheel.
Deze immature squameuze cellen zijn gevoelig voor HPV (daar ontwikkeling kanker)
Oorzaken van leukoplakie van de vulva
- inflammatoire dermatosen (psoriasis, chron dermatitis
- vulvaire intra-epitheliale neoplasie, Paget of zelfs invasief carcinoom
- epitheliale aandoeningen zonder duidelijk etiologie (lichen sclerosis en squameuze cel hyperplasie = lichen simplex chronicus)
Histologische kenmerken van lichen sclerosis van de vulva
- dunner worden van de epidermis met verlies van retelijsten
- hydropische degeneratie van de basale cellen
- oppervlakkige hyperkeratose
- minimaal perivasculair mononucleair ontstekingsinfiltraat.
Klinische kenmerken van lichen sclerosis van de vulva
Gladde, witte plaques of papulae die over de tijd met elkaar vervloeien.
Oppervlak soms perkamentachtig
Wanneer gehele vulvu aangedaan, dan atrofie en verstijving en vaginale opening vernauwd.
Iets verhoogd lifetime risico op ontwikkelen van PCC
Pathogenese lichen sclerosis van de vulva
onbekend. Zeer waarschijnlijk auto-immuun proces.
Pathogenese plaveiselcel hyperplasie van de vulva
chronisch wrijven
Geen pre-neoplasma, maar wel vaak aanwezig aan de randen van gevorderd carcinoom
Histologische kenmerken van plaveiselcel hyperplasie van de vulva
- acanthose en hypergranulose
- significante hyperkeratose
- toegenomen mitotische activiteit in stratu basalis en spinosus
- soms toegenomen leukocyten infiltratie in de dermis
Noem benigne exofytische laesies van de vulva
- Condylomata acuminatum (HPV 6 en 11)
- Condylomata latum (syphilis)
- fibro-epitheliale poliep (?)
- vulvaire papillomatose (?)
Histologische kenmerken van condylomata acuminata van de vulva
- vertakkende boomachtige structuren van stroma met plaveiselcelepitheel.
- karakteristieke virale cytopathologische veranderingen = koilocytische atypie (kernvergroting, atypie + perinucleaire halo)
Onderverdeling vulvaire plaveiselcellige carcinomen
- 30% = Basaloide en wratachtige carcinomen = hoog risico HPV (vnl 16, maar ook 18 en 31)
- 70% = verhoornend PCC (niet HPV gerelateerd)
Waaruit ontstaan basaloide en wratachtige carcinomen van de vulva
Uit klassiek vulvaire intra-epitheliale neoplasie = klassiek VIN.
Histologische kenmerken klassieke VIN
- kernatypie van plaveiselcellen
- toegenomen mitosen
- gebrek aan uitrijping
Risicofactoren klassieke VIN
- op jonge leeftijd sex
- multipele bedpartners
- partner die veel andere bedpartners heeft
Epidemiologie klassieke VIN
vooral jonge vrouwen (spontane regressie komt voor)
Bij oudere vrouwen of + immunosuppressiva (> 45) hoger risico op progressie naar invasief carcinoom
Macroscopie klasieke VIN en geassocieerd carcinoom
Discrete witte hyperkeratotische, vleeskleurige of gepigmenteerde licht verheven lesies.
Carcinomen kunnen exofytische of geindureerd zijn met vaak ook ulceratie.
Hoe onstaat niet HPV-geassocieerd carcinoom van de vulva
Premaligne laesie = gedifferentieerde VIN of VIN simplex. Vaak bij lang bestaande lichen sclerosis of plaveiselcelhyperplasie = chronische irritatie = graduele evolutie van het maligne fenotype.
Wellicht allelische imbans.
Histologische kenmerken van gedifferentieerde VIN
- duidelijke atypie van de basale laag
2. ogenschijnlijk normale maturatie en differentiatie van de oppervlakkig lagen = gedifferentieerd!
Hoe is de metastatische verspreiding van VIN gelinked
- grootte van de tumor
2 cm en lymfkliermeta’s =
Zeldzame varianten van PCCs
- verruceus carcinoom : paddestoelachtige tumoren die lijken op condylomata acuminata.
- basaalcel carcinoom : zie BCC vd huid.
= beide geen associatie met HPV
= zelden metastasen.
Glandulaire neoplasma’s van de vulva
NB soort van ectopisch borstweefsel :D
- Papillair hydradenoom
- Extramammaire morbus Paget
Histologische kenmerken van papillair hydradenoom (zweetklier)
- scherp begrensde nodus vnl op labia majora of interlabiale vouw met neiging tot ulceratie
- lijkt op intraductaal papilloom van de borst
- papillaire projecties met 2 lagen epitheel (opp= cylindrische secretoire cellen, basaal= platte myoepitheliale cellen
Macroscopische kenmerken van extramammaire Morbus Paget
jeukend, rood, schilferend, scherp begrensd kaartachtig gebied meestal op de labia majora. soms met palpabele submucosale verdikking op nodus.
Histologische kenmerken van extramammaire morbus Paget van de vulva.
- intra-epitheliale proliferatie van maligne cellen
- cellen liggen enkel of in kleine klusters
- duidelijk onderscheid van epitheelcellen door halo en fijn granulair cytoplasma dat PAS+
- ultrastructureel apocriene, eccriene en keratinocyt differentiatie : afkomstig van primitieve kiemcellen van de mammary-like klierbuizen van de vulvulaire huid.
Frequentie van voorkomen maligne melanoom van de vulva
Zeldzaam = 5% van alle vulvaire kankers en 2% van alle melanomen bij vrouwen.
Piekincidentie van vulvair melanoom
60-70 jaar
5-jaars overleving van vulvair melanoom
32% (laat ontdekt). Meerderheid van de tumoren snelle verticale groei.
60% mortaliteit bij lesies dieper dan 1 mm.
Benigne tumoren van de vagina
- stromale tumoren (stromale poliep)
- leiomyomen
- hemangiomen
Meest voorkomende maligniteit van de vagina
metastase van de cervix (1-2%)
gevolgd door PCC van de vagina (meestal achterwand vagina bij overgang naar ectocervix)
Kinderen: embryonaal rhabdomyosarcoom (sarcoma botryoides)
Precursorlaesie leasie PCC vagina
vaginaal intra-epitheliale neoplasie - analoog aan cervicale squameuze intra-epitheliale lesies (SILs).
Metastaeringspatroon PCC vagina
- bovenste 1/3 : regionaal iliacaal
2. onderste 2/3 : inguinaal
Histologische kenmerken van sarcoma botryoides (grapelike)
Onder het epitheel dichtopeengepakte cellen, diepere regionen fibromyxoid oedemateus stroma met hierin kleine tumorcellen met ovale kernen met een kleine protrusie van het cytoplasma (tennisracket). Zelden striatie van het cytoplasma.
CAVE diagnose inflammatoire poliep.
Door welke organismen wordt de flora in de cervix gedomineerd?
lactobacilli (melkzuurproductie: pH 4.5)
Hoevaak komen endocervicale poliepen voor?
2-5% van de volwassen vrouwen.
Histologie van endocervicale poliepen
los fibromyxomateus stroma met gedilateerde, mucus-secerenderende endocervicale klieren vaak met inflammatie.
Oorzaak van cervix carcinoom
HPV 16 (60%) en 18 (10%) (Harald zur Hausen Nobel 2008)
Hoeveel hoog risico oncogene HPVs zijn er geidentificeerd?
15
Risicofactoren voor het ontwikkelen van cervix carcinoom
- HPV exposure :
- multipele bedpartners
- partner met multipele voorgaande of huidige bedpartners
- jonge leeftijd eerste sexervaring - Virale oncogeniteit :
- persisterende infectie met HPV 16 /18 - Inefficientie immuunrespons :
- immunosuppressie
- bepaalde HLA typen - co-carcinogenen :
- hoge pariteit
- gebruik van OAC
- nicotine gebruik
De meeste HPV-infecties worden geklaard
- 50% binnen 8 maanden
- 90% binnen 2 jaar
* duur gerelateerd aan type HPV. Hoog risico duurt langer
Welke cellen van de cervix raken door HPV geinfecteerd?
- de immature basale cellen van het squameuze epitheel tpv epitheliale ‘breaks’
- immature metaplastische squameuze cellen tpv de plavei-cylindrische junctie
In welke cellen vindt HPV replicatie plaats (cervix)
maturerende, niet-prolifererende cellen
–> reactievatie van de mitotische cyclus
Welke twee eiwitten van het HPV functioneren als oncogenen
E6 en E7
Welk effect hebben E6 en E7 op de cel?
- promotie van de celcyclus door te binden aan RB en opregulatie van cycline E (E7)
- interruptie van celdood pathways door te binden aan p53 (E6)
- inductie van centrosoom duplicatie en genomische instabiliteit (E6 en E7)
- preventie van replicatieve senescence door opregulatie van telomerase (E6)
Hoe verandert de fysieke staat van het virus in verschillende lesies
- integratie in het DNA (kankers)
2. vrij (episomaal) viraal DNA (condylomata en de meeste pre-kankers
Waarom minder vaak HPV infectie in glandulaire of neuro-endocriene cellen
deze cellen ondersteunen geen effectieve HPV replicatie.
Welke classificatie wordt nu gehandhaafd voor cervicale intra-epitheliale neoplasie?
- low-grade squamous intra-epithelial lesion = LSIL = CIN I
2. HSIL = CIN II en III
Relatie LSIL en HPV infectie
- 80% associatie met high risk HPV
- productieve HPV infectie
- geen significante disruptie of verandering van de host celcyclus
Natuurlijk beloop van LSIL
60% regressie
30% persisteert
10% transformatie naar HSIL
Relatie HSIL en HPV infectie
- 100% associatie met high risk HPV
- progressieve deregulatie van de celcyclus: toegenomen proliferatie, verminderde maturatie
- minder virus replicatie
Natuurlijk beloop HSIL
30% regressie
60% persisteert
10% transformatie naar carcinoom (in 2-10 jaar)
20% van de HSIL ontstaat de novo
Naast HPV infectie ook nog andere omstandigheden belangrijk voor de ontwikkeling naar carcinoom
- immuunstatus
2. omgevingsfactoren
Wat gebeurt er ultrastructureel wanneer er halo’s rondom de kernen gezien worden bij HPV
disruptie van het cytoskelet net voordat het virus weer losgelaten wordt in de omgeving.
Hoe wordt ki-67 gebruikt bij de beoordeling van LSIL/HSIL
= cellulaire proliferatie marker
Normaal alleen zichtbaar in de basale laag van het epitheel. Bij LSIL of HSIL zichtbaar door de gehele breedte.
Hoe wordt p16 gebruikt bij de beoordeling van LSIL/HSIL?
= cycyline kinase inhibitor = cel cyclus regulator –> voorkomen dat RB gefosforyleerd wordt.
HPV geinfecteerde cellen geven overexpressie van p16. Deze kan niet binden aan RB doordat deze is geinactiveerd door E7.
Welke subtypen cervicale tumoren zijn er (%)
- plaveiselcelcarcinoom (80%)
- adenocarcinoom (15%)
- adenosquameus en neuroendocrien (5%)
Piekincidentie cervicaal carcinoom
45 jaar
Waarom adenocarcinoom, neuroendocrien en adenosquameus carcinoom van de cervix vaker presentatie met geavanceerde ziekte?
Pap screening minder effectief voor deze tumoren. Dus ook minder goede prognose.
Macroscopische morfologie van invasief cervicaal carcinoom
exofytisch of infiltratief
Histologie PCC van de cervix
nesten en tongen van maligne squameus epitheel (wel/niet verhoornend) die onderliggend stroma invaderen
Histologie adenocarcinoom cervix
proliferatie van glandulair epitheel bestaande uit maligne endocervicale cellen met grote, hyperchromatische kernen en relatief mucine-arm cytoplasma (donker uiterlijk)
Histologie neuro-endocrien carcinoom van de cervix
lijkt op kleincellig carcinoom van de long
Kenmerken van advanced carcinoom van cervix
directe verspreiding naar paracervicale weefsels, urineblaas, urethers, rectum en vagina.
Locaal en afstandsmetastasen (lever, longen, beenmerg en andere structuren)
Beschrijf de T1 (cervix carcinoom) van TNM classificatie
T1 : tumor beperkt tot de cervix * 1a1 = alleen microscopisch zichtbaar stromale invasie max diepte 3 mm. horizontale spreiding max 7 mm. * 1a2 = stromale invasie >3 en max 5 mm. horizontale spreiding max 7 mm. * 1b1 = klinisch zichtbaar, maar max 4 cm. * 1b2 = groter dan 4 cm.
Beschrijf de T2 (cervix carcinoom) van TNM classificatie
T2 : tumor invadeert buiten de uterus, maar niet naar de buikwand of onderste 1/3 van de vagina
- 2a = tumor zonder parametrium invasie
- 2a1 = klinisch zichtbaar, maar max 4 cm
- 2a2 = groter dan 4 cm.
- 2b = parametria invasie