diagnostiek Flashcards

1
Q

Wat is het Arias-Stella fenomeen?

A

Is een benigne verandering van het endometrium in de aanwezigheid van chorionweefsel. De cytonucleaire veranderingen ogen maligne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ziet het Arias-Stella fenomeen er histologisch uit?

A

De cellen in de klierbuizen zijn vergroot met irregulaire, vaak hyperchromatische kernen die in het glandulaire lumen uitpuilen in een hobnail patroon. Er is pseudostratificatie met hypersecretoire cytoplasmakenmerken met veel gevacuoliseerd cytoplasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de belangrijkste dd bij een Arias-Stella fenomeen?

A

clearcell adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de ovula van Naboth

A

kleine cysten, gevormd door secretie-retentie in de cervix uteri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vanaf waar wordt gemeten bij meten van invasie bij vulva carcinoom

A

vanaf de oksel van een retelijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het afkappunt voor het krijgen van een SN bij een vulvacarcinoom

A

> of gelijk aan 1 mm = SN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een zieke vulva?

A

(D of klassieke) VIN of lichen sclerosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de normale verhouding tussen klierbuizen en stroma van het endometrium

A

1:2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaan squameuze morulae van het endometrium

A

ronde aggregaten of syncytiele sheets van cellen in het lumen van klierbuizen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de IHC van squameuze morulae?

A

Meestal ER en p63 negatief

Diffuus positief voor CD10 en CDX2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke substanties beinvloeden de morfologie van het endometrium en zijn belangrijk om te weten bij beoordeling van de pipelle?

A
  1. exogene hormonen zoals progestagenen
  2. hormoon replacement therapie of OAC
  3. tamoxifen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke weefsels kunnen in een endometrium biopsie aanwezig zijn en moeten benoemd worden?

A
  1. cervicaal weefsel (glandulair of plavei)
  2. vetweefsel (cave perforatie / lipoom/ lipoleiomyoom)
  3. intestinale mucosa (perforatie)
  4. mesotheel + ontstekingscellen (perforatie / (reactief) onderliggend proces
  5. myometrium gladspierweefsel (lower uterine segement/ endometrium poliep)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt onderscheid gemaakt tussen ‘lower uterine segment’ = LUS en een endometrium poliep

A

LUS:

  • Afwezigheid van dikwandige stromale bloedvaten
  • mix van mucineus endocervicaal epitheel (opp) en gecilieerd tubal-type epitheel (diepere klierbuizen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de naam voor buis-in-buis fenomeen in een endometrium biopt?

A

telescoping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de stappen ter beoordeling van een endometriumbiopt

A
  1. adequaatheid
  2. hoeveel endometrium
  3. typeren endometrium n.a.v. leeftijd en begin laatste menstruatie en gebruik van hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van artificiele crowding van klierbuizen?

A
  1. moulding van klierbuizen

2. scheuren van weefsel rondom de buizen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe moet worden omgegaan met oppervlakkige strips endometrium met een pseudopapillaire architectuur?

A

Vaak atrofisch endometrium

Goed nakijken op high power (mitosen en atypie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke criteria kan je gebruiken voor de diagnose endometritis?

A
  1. meest belangrijk : plasmacellen, net onder opp van klierbuizen (CD138; nb ook endometrium is positief)
  2. toename B-cellen
  3. verstoorde maturatie; focaal gebieden die ‘uit cyclus’ zijn.
  4. stromaal oedeem en spoelcelveranderingen van het stroma, mn rondom klierbuizen
  5. mate van architecturele complexiteit en cytologische atypie kan worden gezien bij ernstig infiltraat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem varianten van endometritis

A
  1. focaal necrotiserende endometritis (lymfo’s, neutro’s en histiocyten zonder plasmacellen)
  2. granulomateuze endometritis : denk aan sarcoidose, TBC ea.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een endometriumpoliep

A
  1. initiele clue = mix van fragmenten normaal cyclisch endometrium en fragmenten die morfologisch anders zijn:
  2. stroma vaak fibreuzer
  3. dikwandige stromale bloedvaten
  4. klierbuizen die architectureel afwijkend zijn (gedilateerd, ongewone vormen en focaal crowding)
  5. diverse epitheliale metaplasieën.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke type kanker heeft de neiging voor te komen op endometrium poliepen?

A
  1. vooral sereus carcinoom/EIC (goed zoeken naar kleine foci)
  2. endometrioid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het probleem bij floride squameuze metaplasie (keratiniserend/morulae) bij beoordeling van het endometrium

A

glandulaire architectuur en cytologie wordt hierdoor bemoeilijkt. Vaak in associatie met obstructie: cave ontstaan goed-gedifferentieerd PCC (ichthyosis uteri)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de definitie van een hooggradig endometrium stromacel sarcoom

A

maligne tumor afkomstig van endometriumstroma met hooggradige rondcellige morfologie, soms in associatie met een laaggradige spoelcellige component, dat meestal fibromyxoid is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Histologie van hooggradig endometrium stromacelsarcoom

A
  1. Low power: infiltratief patroon met vasculatuur van laaggradige tegenhanger. Vaak ook confluent permeatieve en destructieve groei.
  2. Variabele mix van dicht tegen elkaar gelegen hooggradige rondcellige en laaggradige spoelcellige component.
  3. rondcellig: hypercellulair, vaag tot goed gevormde nesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer spreek je van ciliaire metaplasie van het endometrium?

A
  1. als het erg uitbundig aanwezig is.
  2. wanneer de cellen veel eosinofiel cytoplasma hebben
    ==> lijkend op epitheel van tuba
    NB trilhaardragende cellen zijn normaal in het onderste uteriene segment.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is papillaire syncytiele metaplasie van het endometrium?

A
  • reparatierespons dat voorkomt na breakdown

- wanneer floride aanwezig dan suggestief voor sereus carcinoom of een EIC. Bij twijfel p53 doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In welke omstandigheden komt metaplasie vaak voor?

A

vooral in endometriumpoliepen en is associatie met hormonale preparaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Tips voor het vinden van endometriosis externa?

A
  1. pigmenthoudende macrofagen

2. stroma en epitheel zijn ER en CD10 positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is typisch voor een adenosarcoom van het endometrium.

A

Direct onder het epitheel een gecondenseerde laag stromacellen (cambiumlaag) en cuffing rondom vaten/glandulae.
Mitosen zijn noodzakelijk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de origine van een clear cell adenocarcinoom van het endometrium?

A

Mullerian deratief.

31
Q

Met welke groeipatronen manifesteert het clear cell carcinoom van het endometrium zich?

A

solide (massas heldere cellen gemixed met eosinofiele cellen), papillair, tubulair en cysteus (voornamelijk hobnail met verspreid heldere cellen met eosinofiele cellen)

32
Q

Hoe gebruik je de PAS (-D) bij clear cell carcinoom van het endometrium?

A

PAS: fijn granulair CP

PAS-D: helder CP

33
Q

Hoe manifesteert de atypie zich bij clear cell carcinoom van het endometrium

A

pleomorfe, vaak grote, multipele kernen met prominente nucleoli.
Veel en ook atypische mitosen.

34
Q

DD clear cell carcinoom van het endometrium

A
  1. sereus carcinoom
    - geen tubulocysteus of solide groeipatroon
    - geen helder CP
    - geen gehyaliniseerd stroma
  2. dooierzaktumoren (zeldzaam, vaak jongere vrouw)
    - vaak microcysteus patroon (lijkt op tubulocysteus)
    - aanw van Schiller-Duval lichaampjes
    - verhoogd AFP (serum en IHC)
  3. secretoir carcinoom (lijkt op endometrioid)
    - vnl glandulair patroon, maar kan solide worden, zelden papillair of cysteus
    - cylindrische cellen met supra/subnucleaire vacuolen
35
Q

IHC van clearcell carcinoom van het endometrium

A

Expressie van: kerpan, EMA, CA-125, BerEp4, CK7 en vimentine
Negatief: ER/PR
p53, p16 en ki-67: intermediate tussen endometrioid en sereus carcinoom.

36
Q

Wat zijn macroscopische kenmerken die een metastase in het ovarium aannemelijker maken.

A
  1. klein

2. bilateraal

37
Q

Wat zijn macroscopische kenmerken die een primaire ovariumtumor aannemelijker maken

A
  1. unilateraal

2. groot (> 10-12 cm)

38
Q

Wat zijn microscopische kenmerken die een metastase in het ovarium aannemelijker maken.

A
  1. infiltratief groeipatroon met stromale desmoplasie
  2. nodulair groeipatroon
  3. oppervlakbetrokkenheid
  4. oppervlakkige cortex en hilaire en lymfovasculaire betrokkenheid
  5. zegelringcellen (mamma/GE)
39
Q

Wat zijn microscopische kenmerken die een primaire ovariumtumor aannemelijker maken

A
  1. confluent groeipatroon

2. adenofibromateuze achtergrond, squameuze differentiatie en endometriose (endometrioid carc)

40
Q

Wat moet uitgesloten worden bij uitgebreide mucineuze metaplasie van het endometrium?

A
  • Goed gedifferentieerd mucineus adenocarcinoom
  • soms onmogelijk
  • kijk naar de complexiteit van de buizen (dat correspondeert met een hoger risico op adenocarc)
41
Q

Hoe worden papillaire proliferaties op poliepen beschouwd?

A
  • als benigne
  • ook bij complexe architectuur
  • vaak geass met epitheliale metaplasien
42
Q

Bij welke metaplasien is de dd type-2 endometriumkanker of EIC?

A
  1. clear cell metaplasie
  2. papillaire syncytiele metaplasie
  3. benigne papillaire proliferatie
43
Q

Hoe kan je met IHC metaplasie van een type 2 kanker onderscheiden?

A

metaplasien vaak wild-type p53 en ER positief

Type 2 kanker: vaak diffuus hard of helemaal negatief voor p53 en negatief of zwak positief voor ER

44
Q

Wat is belangrijk te beseffen bij oppervlakkige biopten van een endometriumtumor (mucineus/endometrioid)?

A

Het oppervlak kan lijken op cervicale microglandulaire hyperplasie of verschillende vormen metaplasie.

45
Q

Bij welke histologisch beeld moet je exogene hormonen overwegen

A

ongewoon, niet cyclisch ogend endometrium

  • E2 en P : slecht ontwikkeld secretoir endometrium
  • P alleen : atrofie of zwak secretoir-type klierbuizen in een toegenomen stroma met verschillende stadia van pseudodecidualisatie (net onder opp klierbuizen) met rondkernig infiltraat (natural killers)
46
Q

Welk histologisch beeld geeft de mirena spiraal?

A
  • polypoid oppervlak
  • reactieve atypie van de oppervlakkige klierbuizen
  • epitheliale metaplasien
  • depositie van stromale hemosiderine
  • calcificatie
  • necrose
  • stromale myxoide veranderingen
47
Q

Welk effect heeft Tamoxifen (anti-oestrogeen bij mammaCA) op het endometrium

A
  • proliferatief effect
  • fibrose van het endometriumstroma –> cysteuze dilatatie van klierbuizen
  • benigne poliepen (single of multipel) : vaak groter
  • epitheliale metaplasien, staghorn glands en stromale condensatie rondom klierbuizen
  • volledige spectrum aan hyperplasien
  • endometrioid en non-endometrioid carcinomen (inclusief carcinosarcomen)
48
Q

Welke benigne afwijkingen kunnen het beeld van een endometrium hyperplasie geven?

A
  1. poliep (meest voorkomend, piecemeal)
  2. artefacten
  3. onderste uterus segment
  4. disordered proliferatief endometrium
  5. secretoir endometrium of Arias-Stella effect (zelden in hyperplasie)
  6. benigne papillaire proliferaties
  7. endometritis
49
Q

Hoe wordt atypische hyperplasie onderscheiden van normale hyperplasie?

A
  • allereerst vergelijken met normale klierbuizen
  • kernstapeling
  • verlies van polariteit
  • ronder worden van de kernen
  • nucleoli
  • meer eosinofiel cytoplasma (cave gecilieerde metaplasie)
50
Q

Hoe kan atypische hyperplasie onderscheiden worden van endometrioid adenocarcinoom graad 1

A
- beide zijn onderdeel van een spectrum!
Criteria die pleiten voor adenocarcinoom:
1. desmoplasie (komt in biopten weinig voor)
2. solide dos-a-dos
3. bridging tussen buizen (cribriform)
4. luminale necrose (+ neutro's)
5. papillair oppervlakte patroon
6. maze-like meanderende buizen
7. solide niet-squameuze gebieden
51
Q

Wat is de definitie van graad 3 kernen bij een endometriumcarcinoom

A
  • vergroot en pleomorf
  • abnormaal geklonterd chromatine
  • grote onregelmatige nucleoli
52
Q

Graad 3 endometrioid carcinoom en hooggradig sereus carcinoom kunnen voor elkaar een diagnostisch probleem veroorzaken. Hoe los je dit op?

A

Graad 1/2 endometrioid vaak glandulair patroon, maar kan bij hogere graad ook papillair groeien. Vaak ER positief en p53 wildtype.
Sereus kan ook glandulair groeien, maar heeft vaak een papillair patroon. P53 diffuus hard positief en ER negatief.

53
Q

Een vaak voorkomend probleem is het bepalen van de heldercellige component in endometriumcarcinomen. Welke dd heb je voor dit probleem

A
  1. puur clear cell carcinoom of component van clear cell carcinoom (vaak hobnail en atypische kernen, soms bland kernen). IHC: p53 diffuus hard en ER negatief, maar een groot deel doet dit niet.
  2. clear cell veranderingen in endometrioid carc (secretoire variant of clear cell squameuze gebieden)
    - -> kan ook als gevolg van progesteron therapie.
54
Q

IHC endometrioid carc ovarium

A
  1. WT-1 negatief

2. PR positief en HNF-1B negatief

55
Q

IHC mucineus carc ovarium

A
  1. WT-1 negatief

2. PR negatief

56
Q

IHC Clearcell carc ovarium

A
  1. WT-1 negatief

2. PR negatief, HNF-1B positief en ARID-1a afwezig

57
Q

IHC High grade sereus carcinoom ovarium

A
  1. WT-1 positief

2. TP53 overexpressie of nonsense mutatie EN diffuus p16 positief

58
Q

IHC low grade sereus carcinoom ovarium

A
  1. WT-1 positief

2. TP53 wildtype en p16 wildtype

59
Q

4 redenen om de precieze datum van een menstruatie te bepalen

A
  1. wel/geen ovulatie
  2. valt de uitgerekende datum in de verwachte range obv de menstruatie cyclus
  3. is er een morfologisch zichtbare maturatiestoornis, zoals dyssynchrone maturatie van klierbuizen tov het stroma
  4. kleine morfologische verschillen tussen benigne endometriumveranderingen. Betere herkenning van subtiele neoplastische processen.
60
Q

In welke 6 fasen kan het cyclische endometrium ingedeeld worden.

A
  1. vroege proliferatieve fase met residuale stromale afbraak
  2. 16de dag endometrium
  3. vacuolaire fase van het secretoire endometrium
  4. uitgebluste secretoire fase
  5. pre-deciduale fase
  6. scheduled (ovulatoire) breakdown.
61
Q

Wat is de morfologische definitie van de menstruele fase

A

= collaps van stroma en shedding van de functionalis

62
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van de menstruele fase

A
  1. eerst condensatie van pre-deciduele cellen in discrete aggregaten of strengen, gemixed met bloed en inflammatoire cellen.
  2. diffuse collaps van de functionalis, sheets van neutro’s, plompe aggregaten van necrotische pre-decidua.
  3. uitgeputte klierbuizen (groot irregulair met iets gestratificeerde kernen tot enkellaags epitheel met dun whispy uiterlijk)
63
Q

Hoe luidt de diagnose menstruele fase

A

= menstrueel (ovulatoir) endometrium

64
Q

Wat zijn de belangrijkste pittfalls bij de beoordeling van de menstruele fase?

A
  1. kleine, discohesieve microglandulaire fragmenten van adenocarcinoom die stromale breakdown simuleren
  2. stoppen met exogene hormonen
  3. gefaalde ovulatie (ook tubulaire vroeg proliferatieve klierbuizen)
  4. folliculaire regressie
65
Q

3 histologische kenmerken van de vroege proliferatieve/late menstruele fase.

A
  1. tubulaire buizen met iets gestratificeerde kernen, variabele subnucleaire vacuolen en soms mitosen
  2. residuale breakdown van lower functionalis (blue balls)
  3. variabele detachment van oppervlakte epitheel.
66
Q

Diagnose voor vroege proliferatieve en late menstruele fase

A

= vroeg proliferatief endometrium met residuale stromale breakdown. Het is niet mogelijk om een ovulatie te bevestigen in de late fase van endometriale shedding.

67
Q

Onder invloed van welk hormoon staat de proliferatieve fase?

A

= eostrogeen (uit follikel)

68
Q

Histomorfologische kenmerken van de proliferatieve fase

A
  • tubulaire buizen (regelmatig verdeeld en rond tot minimaal irregulair) met pseudostratificatie en mitotische activiteit
  • later ook oedeem en toename van kronkeling van buizen
69
Q

Wat zijn de drie pittfals van de proliferatieve fase

A
  1. variabel uiterlijk van het stroma (incl prom spoelcellig) doet denken aan progestine effect, maar daarbij zie je geen spiraalarterien en veel mitosen.
  2. aanwezigheid van
70
Q

Histomorfologische kenmerken van 16de dag endometrium (= post ovulatie dag 2 = POD 2)

A
  1. subnucleaire vacuoles met mitosen

- -> geen mitosen meer = 17de dag.

71
Q

Histomorfologische kenmerken van de vacuolaire fase van het secretoire endometrium (= POD dag 4-6)

A
  • 17de dag = grotere klierbuizen, uniforme subnucleaire vacuoles zonder mitosen
  • 18de dag = vacuoles richting het lumen + supranucleaire discharge (ragged surface change). Kernen centraal in de cel.
  • 19de dag = kernen terug naar basis met verspreid residuale subnucleaire vacuoles. Geen mitosen.
72
Q

Wat is een diagnostische pitfall bij de vacuolaire fase van het secretoire endometrium?

A
  • irregulair random patroon van vergroting van de klierbuizen dat leidt tot foci van crowding = secretoire hyperplasie
  • NB bij hyperplasie vaak kernstratificatie en kernveranderingen.
73
Q

Wat zijn de histomorfologische kenmerken van de uitgeputte fase van het secretoire endometrium (=POD dag 6-8)

A
  • 20ste dag = peak intraluminale secreties met soms residuale subnucleaire vacuoles. Ook klierbuis vergroting en compact subsurface stroma.
  • 21ste dag = toename stromaal oedeem (highlighting spiraal arterien)
  • 22ste dag = peak stromaal oedeem met eerste hint perivasculaire cuffing zonder pre-deciduale veranderingen.
74
Q

Middels welke IHC kan onderscheid gemaakt worden tussen primair endocervicaal/ endometrium

A
ER en PR
p16
CEA
Vimentine
CDX2