Rally 1 - CR2 On Va Voir Un Match Du LOSC? Frans -> Nederlands Flashcards
Le cousin
De neef
Le fitness
De fitness
Le parc d’avontures
Het avonturenpark
Le rendez-vous
De afspraak
L’activité (f)
De activiteit
La date
De datum
La pommade
De zalf
La soirée karaoké
De karaokeavond
Bientôt
Binnenkort
Mieux
Beter
Sûrement
Zeker
Faire du karting
Karten
Faire du kayak
Kajakken
Gagner
Winnen
Proposer
Voorstellen
Fixer rendez-vous
Een afspraak vastleggen
Bricoler
Knustelen
Bronzer
Zonnen
Collectionner
Verzamelen
Danser
Dansen
Dessiner
Tekenen
Écouter
Luisteren (naar)
Écrire
Schrijven
Jouer à (+ sport)
Spelen (+ sport, spel)
Jouer de (+instrument)
Spelen (+ muziekinstrument))
Organiser
Organiseren
Participer à
Deelnemen aan
Partir
Weggaan, vertrekken
Passer
Doorbrengen
Pratiquer (+ sport)
Beoefenen (+ sport)
Peindre
Schilderen
Pique-niquer
Picknicken
Rendre visite à quelqu’un
Iemand bezoeken
Se baigner
Zwemmen
Se détendre
Zich ontspannen
S’éclater (fam.)
Zich erg amuseren, uit de bol gaan
S’entraîner
Trainen
Se reposer
(Uit)rusten
Surfer sur internet
Op het internet surfen
Voyager
Reizen
L’athlétisme
De atletiek
Le badminton
Het badminton
Le ballet
Het ballet
Le cyclisme
Het wielrennen, het fietsen
Le golf
Het golfspel
Le hockey
Het hockey
Le jeu de boules
Het petanquespel
Le jogging
Het joggen
Le judo
Het judo
Le karaté
Het karate
Le patinage
Het schaatsen
Le ski
Het skiën
Le ski de fond
Het langlaufen
Le ski nautique
Het waterskiën
Le snowboard
Het snowboarden
Le surf
Het surfen
Le tennis de table
Het tafeltennis
Le volley(ball)
Het volleybal
La boxe
Het boksen
La course à pied
Het hardlopen
La danse
Het dansen
L’équitation (f)
Het paardrijden
L’escalade (f)
De (berg) beklimming
L’escrime (f)
Het schermen
La natation
Het zwemmen
La pétanque
Het petanquespel
La planche à voile
Het windsurfen
La plongée
Het duiken
La voile
Het zeilen