R&I slim boekje 1 Flashcards

1
Q

Teken een regelsysteem

A
  • sensur: output meten
  • comparator: vergelijkt inkomende signaal met referentiewaarde (hersenen)
  • effector: hart, nieren en bloedvaten bij bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ziet negatieve en positieve feeback eruit

A

negatief: schommelend om 1 lijn en positief expotentionele groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is erg als verstoring is

A
  • sensor
  • referentiewaarde
  • effector niet: andere effector kan opvangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt Cheyne Stokes ademhaling

A

ademhaling start als CO2 hoog is
> hyperventilatie
> CO2 daalt sterk en persoon stopt met ademen: apneu

Dit komt door vetraging over zenuwen, waardoor sensor en effector minder goed op elkaar zijn aangesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

autonoom vs hormonaal

  • hoe signaaltransport
  • specicificiteit
  • aantal verzenders
A
  • elektrisch vs via bloed
  • weefselspecifiek vs invloed op alle cellen
  • weinig verschillende transmitters vs veel versschillend ehormonen als transmitters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Locatie sympatisch cns

  • primaire ganglia
  • secundaire ganglia
  • waar schakelen ze op tertiaire ganglia
  • lang of kort postganglionaire vezel
A
  • primair: hypothalamus
  • secundaire: zijhoorn ruggenmerg TH1 tm L3
  • para/prevertebrale ganglia in ruggenmerg in grensstreng
    lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Locatie parasympatisch cns

  • primaire ganglia
  • secundaire ganglia
  • preganglionaire neuronen komen uit
  • waar schakelen ze op tertiaire ganglia
  • lang of kort postganglionaire vezel
A
  • primaire ganglia: hypothalamius
  • secundaire ganglia: hersenstam 3, 7, 9 en 10 en sacraal
  • waar schakelen ze: tertiair ganglia dicht bij doelorgaan
  • lang of kort postganglionaire vezel: kort en pre lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is bijniermerg onderdeel van

  • waar ontstaat het uit
  • wat maakt het in merg
A

orthosympatisch zenuwstelsel als tertiair ganglion

  • neuraal blad (vormt het merg) en epithaal blad (vormt klierweefsel)
  • (nor)adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Receptoren van autonoom CNS preganglionair

A

ionkanalen met N2-receptoren en werken dus op acetylcholine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

OS receptoren postganglionair g-eiwitten:

A

adrenerge receptoren: alfa 1-2 en beta 1-3 → noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PS receptoren postganglionair g-eiwitten

A

muscarinereceptoren: M1-5 → acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke van adrenerge recepotren is meer geveolig voor adrenaline en welke noradrenaline

A

a-adrenerg: noradrelaine

b-adrenerg; adrelanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dwarslaesie

- autonome dysreflexie bij volle blaas

A

Het is een acuut syndroom dat ontstaat bij een dwarslaesie op dan TH4-6. afferente prikkels komen aan in ruggenmerg, maar niet in hypothalamus.
> volle blaas: sympaticus aan, vasoconstrictie onder niveau van leasie, toename bloeddruk (geen controle meer vasoconstrictie). Baroreceptoren boven bloedvaten meten het en doen parasympatisch stimulatie > hoofdpijn, bradycardie, transpireren en roodheid boven leasie, terwijl onder leasie last hebben van bleekheid en kou > levensbedreigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschil weefselhormoon en neurohormoon

A

neurohormoon door hypofofyse afgegeven en weefsel door weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn amine hormonen

A

tryptofaan en tyrosine opgebouwd: schildklierhormoon, catecholamines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn steroidhormonen

  • hoe transport
  • welke receptor
A

opgebouwd uit cholesterol: oestrogeen, testosteron, cortisol

  • gebonden aan transporteiwit want zijn hydrofoob. Bij gebondenheid zijn ze niet actief
  • intracellulaire receptoren: gentranscriptie/DNA niveau interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn peptiden en proteinen

A

insuline, LH, FSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe activatie membraangebonden eiwitreceptoren

- welke soort

A

second messenger of autofosfylering > snel effect

- catecholaminen en peptidehormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe regulatie hormoonafgifte

A
  • neuraal: adrenerg, cholinerg, dopaminerg of serotonerg
  • chronotroop: pulsatiel afh. van dag/nacht ritme, los van output
  • feedbackprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hypofyse: neurohypofyse
- oorsprong
- wat afgifte

A
  • neurale oorsprong (uitsultping hypothalamus)

- ADH en oxytocine: korte t1/2 > kort en snel effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hypofyse: adenohypofyse
- oorsprong
- wat afgifte
- hoe geactiveerd

A
  • ectodermale oorsprong (uitstulping monddak)
    TRH → TSH
    CRH → ACTH > aanmaak corticosteroien in bijnier
    LH-RH → LH en FSH
    GH-RH en GH-IH → groeihormoon
    PRL-RH en PRL-IH → prolactine > mama klieren voor onderhoud melkproductie
  • hyopthalamus geeft stof af aan hypofyse en geeft hierop signaal af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is gevolg van CRH uit hypothalamus

A

adenohypofyse: ACTH > bijnier: cortisol, adrogenen en aldosteron > cortisol: negatieve feedback hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bijnierschors van buiten naar binnen lagen en wat ze maken

A

Zona glomerulosa: aldosteron
Zona fasciculata: cortisol en androgenen
Zona reticularis: epinephrine en androgene voorlopers van geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

functie cortisol

A

“stresshormoon”: glucose beschikbaar voor belangrijke organen via gluconeogenese in de lever, afbraak spiereiwitten, rem opname spieren en lipolyse.
Verder remt het de ontstekingsreactie en vorming van antilichamen en remt het botvorming.
Verhoogt bloeddruk, hartslag en hartvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is limbisch systeem

A

groep structuren in de grote hersenen die betrokken zijn bij emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen. Ook belangrijke rol endocriene systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is noiciceptief

- via welk cns

A

pijnprikkels

- sympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

gerefereerde pijn oorzaak

A

prikkels komen binnen vai somatosensorische en viscerosensorische vezel op hetzelfde ruggenemrgsegment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

enterisch zenuwsteslel: plexussen rondom gastro-enetrisch systeem inc. pancreas en galwegen
locatie en functie
- plexus van auerbach

A
  • plexus van auerbach: motiliteit/peristaltiek in buitenste longitudinale laag en binnenste circulaire laag van glad spierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

enterisch zenuwsteslel: locatie en functie

- plexus van Meissner:

A
  • plexus van Meissner: ionentransport, secretie en klieractiviteit en is in binnenste circulaire laag van glad spierweefsel en mucosa.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

werking enterisch zenuwstesel

  • input
  • output werking
A

perifeer zonder excentrieke input, kan wel worden beinvloed door sympatisch en voornamelijk parasymapisch cnz via nervus vagus.
- output: invloed op gladde spieren van tractus digestivus, klieren en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe terugkoppeling op hart, circulatie en ademhaling

  1. baroreceptoren
  2. chemoreceptoren
    - wat meten ze
    - hoe gaat signaal
A
  1. baroreceptoren in a. carotis en aortaboog vuren bij hoge RR > tak nevus vagus/nervus glossopharyngeus > nucleus tractus solitarii in medulla (cardiovasculaire centrum) > parasympatisch cns geactiveerd naar effectoren hart en vaatwanden
  2. periferen en centrale chemoreceptoren in vaatwand: meten pO2, PCO2 en PH en signalen uit spieren en reksignalen uit longen > feedback pons > effectoren: ademhalingsspieren
32
Q

wat gebeurt bij sympatisch CNS

  • ionotroop, chornotroop en dromotroop
  • veneuze return
  • dilatie/constrictie bronchien
A
  • alle positief
  • hogere veneuze return door vasoconstrictie van nvenen en arterien en coronairvaten in dilatie (dilatie naar spieren toe en constrictie naar vaten richting MDK)
  • bronchodilatie om luchtwegweerstand te verlagen
33
Q

Wat gebeurt bij MDK o.i.v. sympaticus

A
  • inhibitie plexus van Auerbach: afname darmperistaltiek en sluiten sfincters in maag-darm kanaal
  • afname secretie klieren
  • inhibitie pancreas van exocriene secretie producten: verteringsenzymen
34
Q

sympaticus cns en nierfunctie

  • JGA
  • natrium opname/secretie
  • vasodilatie/vasoconstrictie a. renalis
A

Remmen van nierproductie

  • Het juxtaglomerulaire apparaat (JGA): gespecialiseerde gladde spiercellen en produceren en scheiden renine af > RR omhoog
  • meer reabsorptie natrium/natrium retentie omhoog > bloeddruk omhoog
  • vasoconstrictie a. renalis
35
Q

blaaslediging normaal

- wat bij blaasvulling

A

gevulde blaas > rekreceptoren in blaas > signaal hersenen > mictiereflex van parasympatisch cns:

  1. relaxatie externe dwarsgestreepte spieren en interne spieren: interne en externe sfinctiers ontspannen
  2. urine door urethra en contractie van spieren van blaaswand: detrusorspier
36
Q

hoe plas ophouden

A

actief de externe sfincters aan te spannen (somatisch aangestuurd)

37
Q

van blaas wat wordt autonoom aangestuurd

A

interne sfincter en m. detrusor, de externe sfincter wordt soamtisch aangestuurd

38
Q

hoezo plassen bij stress

A
  • parsympatisch blijft actief bij stress

- toename van ventilatie > verhoogde intra-abdominale druk > toename mictiedrang

39
Q

welke soort receptoren op zweetklieren

A

cholinerge receptoren M3, want als ze door adrenaline zouden worden gestimuleerd en het lekt, dan kan het aangrijpen op a-1 in vaatwand en zorgen voor vasoconstrictie en zo dus geen warmte verliezen

40
Q

welke receptoren vasoconstrictie vaten

- wanneer

A

a-1 receptoren

- stress > bloed naar spieren en niet naar huid of andere organen. Later wel naar huid voor zweet

41
Q

Hoe thermoregulatie

  • waar thermoreceptoren
  • waar meetlat met referentiewaarde
A
  • huid, hersenen, ruggenmerg
  • meeten: hypothalamus
    > hoog: vasodilatie, zweten, huid vasodilatie
42
Q

teken hypothalmus-hypofyse-bijnier-as

- wanneer

A
zie plaatje
- gevolg van stress
hypothalamus: CRH
adenohypofyse: ACTH
rekreceptoren in bijniermerg: catecholamines: epinefrine, norepinefrine en aldosteron en corticsol in bloed > negatieve feedback op hypothalmus en hypofyse
43
Q

hoe inhibitie hypothalmus-hypofyse-bijnier-as

A

cortisol inhibeert op genniveau: transcriptie en translatie van mRNA van CRH en ACTH stopt

44
Q

overeenkomst en verschil bijniermerg en symapticus

A

overeenkomst

  • ontstaan uit neurale lisjtcellen
  • maken noradrenaline
  • getriggerd door ACH

verschil
- bijnier meer adrenaline en sympatisch vooral noradrenaline, waardoor effecten systemisch en wijdverbreid zijn en effect is langzamer en grijpt op meer plekken aan dan sympaticus doordat hormonen via bloed gaan en neuronen alleen lokaal effect hebben

45
Q

risico langdurig verhoogde cortisol spiegel

A

remt ontstekingsreactie en vorming antilichamen: verhoogde vatbaarheid van infecties en spieratrofie en verminderde botafbraak > osteoporose/zwak bot.
Verhoogde kans DB 2

46
Q

Homoloog stuk zenuwweefsel: zelfde manier ontstaan maar verschillende functie hebben

  • parasympatisch
  • sympatisch
A
  • para: enterisch zenuwstelsel

- sympatisch: bijniermerg

47
Q

Wat is referred pain

A

pijn wordt gevoeld door deel van lichaamsoppervlak dat segmentaal samenhangt met innervatie van betrokken organen > viscerosensorische vezels en somatosensorische vezels komen samen opzelfde ruggenmerg > pijn wordt gelokaliseerd naar de dermatomen

48
Q

Kerntemperatuur

  • waar
  • waar regulatie receptoren
A
  • hersenen en bovenste deel van hthorax met hart en longen

- receptoren in hypothalamus: lezen temp. af van bloed

49
Q

schiltemperatuur

  • waar
  • waar receptoren
A
  • hele lichaam behalve hersenen en bovenste deel throax met hart en longen
  • receptoren in diepe abdominale en thoracale weefsels, ruggenmerg en vooral huid
50
Q

hoe meten omgevingstemperatuur

A

huid, meten buitentemperatuur

51
Q

verandering hoge lichaamstermperatuur en lage temperatuur schil en kerntemp

A
  • hoog: schiltemperatuur verkleinen

- laag: kerntemperatuur o klein mogelijk

52
Q

menstruele cyclus en temperatuur

A

eerste helft: temp. lager

eisprong: 0,5 graad hoger
daarna: 0,5-1 graad hoger door progesteron

53
Q

Waar centrale censoren

  • hoe warmteverlies
  • hoe warmtebehoud
  • wanneer hyperthermie en wanneer hypothermie
A
  • hypothalamus: kerntemperatuur en registreert thermoinfo vanuit huidopp. en diepere weefsel
  • area preoptica: voorste gedeelte hypothalamus is thermostaat en regelt warmteverlies > uitval hyperthermie
  • achterste gedeelte hypothalamus: warmteproductie en wartmebehoud > uitval hypothermie
54
Q

Wanneer koudereceptoren actief: meten af- en toename 0,2 graden

A

tot 28 graden en na 45 graden: aangeven pijn als waarschuwingsreflex > vasoconstrictie waardoor warmte minder belangrijk bloedstroom kan bereiken. geen warmtereceptoern want vasodilatie zou voor oververhitting zorgen

55
Q

tussen welke graden wartmesensoren optimaal: meten af- en toename 0,2 graden

A

28-45 graden

56
Q

Hoe info uit warmte- en koudesensoren naar hersenen

A

> ruggenmerg > tractus spinothalamicus > hyopthalamus: centrale regulatie en hersenschors voor bewuste aanpassing van temperatuursverandering en aanpassing van gedrag

57
Q

hoe afgeven warmte (4 manieren)

A
  • Straling (60%) = van warm lichaam naar koude lucht
  • Verdamping/evaporatie (22%) = zweten en kost energie
  • Stroming (15%) = van vaste stof naar lucht/water (stromend milieu)
  • Geleiding (3%) = van warm lichaam naar koud direct contact
58
Q

afgifte warmte bij lage temperatuur

A

straling, stroming en geleiding en weinig verdamping: passieve processen

59
Q

afgifte warmte bij hoge temperatuur / hoge warmteproductie: vasodilatatie van bloedvaten > daling RR

A

veel invloed verdamping en straling en geleiding nemen af > bij 30 graden of hoger

waarom stijgt warmteproductie: doordat hart en longen hart moeten werken om bloed van weefsels te voorzien door lage RR

60
Q

wat is neutrale zone

- wat gebeurt hier

A

in rust: temperatuur het prettigst

- wisselen vasodilaite/constrictie

61
Q

als omgevingstemperatuur stijgt dan:

  • kerntemperatuur
  • warmteproductie
  • belangrijkste warmteverlies
A
  • kern: stijgen
  • hogere warmteproductie bij hogere omgevingstemperatuur door hogere metabolisme
  • verdamping, straling en geleiding nemen af omdat verschil kern en omgevingstemperatuur kleiner wordt
62
Q

setpoint van zweten en rillen

A

hoogte van kerntemperatuur wanneer persoon zal gaan zweten is afhankelijk van omgevingstemperatuur, maar bij omgevingstemperatuur van >36,7 gelijk zweten

rillen; zelfde mechanisme maar reageert minder snel

63
Q

zweetklieren

  • apocrien
  • eccrien

wat neurotransmitter en hoe functie

A
  • apocrien: in oksels en handpalmen en dragen niet bij aan thermoregulatie
  • eccrien: overal in huid en regeren via muscarinereceptor op ach van sympaticus. Dus niet adrenaline maar ACh neurotransmitter want anders vasoconstrictie
64
Q

hoe vorming zweet
- aldosteron
functie aldosteron
- hoe afgegeven

A

ldosteron geproduceerd door bijnierschors zorgt voor natriumresorptie. Vocht vanuit het weefsel wordt hierbij opgenomen vai natrium/kalium/chloor cotransporter opgenomen en water meegenomen: natrium en water vasthouden en kalium uitgescheiden. Cel geeft chloor af aan het lumen van de zweetklier. Natrium en chloride worden gaandeweg weer opgenomen, maar water blijft achter waardoor zweet hypotoon wordt. Aldosteron zorgt voor een grotere resorptie van natrium en chloor (heropname is groot).

65
Q

behoud warmte

A
  • gedrag
  • vasoconstrictie
  • piloerectie
  • vermijden warmtevelies via zwetne
66
Q

Hoe zo min mogelijk warmte verliezen in handen en voeten

A

tegenstroomprincipe: warmte uit arterien afgegeven aan venen voordat in capillairen komt

67
Q

hoe warmtebehoud door arterioveneuze anastomosen

A

directe verbinding arterie en vene in oren > oren worden enorm heet als je weer naar binnen gaat

68
Q

warmteproductie

- wat als langdurig nodig is

A
  • bewegen
  • rillen via pimair motorisch entrum
  • toename metabole warmteproductie: chemische thermogenese en inspanning
  • thyroxinesecretie: wanneer langdurig toegenomen warmteprodcutie nodig is > toename basaalmetabolisme
69
Q

kenmerk bruin vet

  • hoe gestimuleerd
  • wat geproduceerd
A

veel mitochondrien en veel vetglobules ipv 1 grote

  • sympatisch
  • non shivering thermogenese: geen ATP maar warmte > bij opesitas mensen weinig
70
Q

wat is anti-pyretica

A

aspirine, remt prostaglandineproductie en daarmee koorts

71
Q

operatie hoe onderkoeling

> onderkoelt voor verlagen ontstekingsprocessen

A
  • spierverslappers
  • anesthetica voor perifere vasodilatatie > flow naar periferie toeneemt en kerntemp daalt > hele grote warmteafgifte
  • afkoeling door afgifte aan OK tafel
72
Q

Hoezo hebben ouderen lagere niveau van metabolisme

A
  • spieratrofie
  • verminderde lichaamsbeweging > CO lager en transport warmte langzer
  • atrofie zweetklieren, thermosensoren
  • verminderd vermogen tot vasoconstrictie
73
Q

Wat is hyperthermie

- hoe afkoelen

A

> 40 graden (42 is dood)

- water deppen koude dranken drinken

74
Q
hypothermie
37
34
32
28
A
37 graden normaal
36 verhoging metabolisme
35 rillen, bleke koude huid, hoge bloeddruk
34 maximaal rillen, verlies fijne motoriek en achteruitgang geestelijke vermogens
33 grens onderkoeling
32 stop rillen
30 bewustzijnsverlies
28 hartritmestoornissen
75
Q

waarom plassen bij hyopthermie

A

vasoconstrictie > hogere RR > GFR toename > plassen

76
Q

thermoregulatie bij inspanning:
- gevolg hyperthermie

Warmtebelasting afhankelijk van omgevingstemperatuur

A

80% warmteproductie bij inspanning > hyperthermie > uitdroging door veel zweten > lager ECV > constrictie vaatbed en huid > lagere warmteafgifte > als >40 graden dan enzymen difsufnctie

77
Q

gevolg meer en vaker sporten

A

hogere zweetkliersensitiviteit en toename aantal zweetklieren en zweetklierhypertrofie en bevat zweet minder natrium