puberteit Flashcards

12-16

1
Q

Rond welke leeftijd?

A

12-16 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tussen het hoeveelste leveensjaar begint de fysieke ontwikkeling?

A

10 tot 16e levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysieke ontwikkeling = puberteit
wie?
wat?
=

A

zowel jongens en meisjes
onder invloed van hormonen
kinderlichaam tot volwassenen lichaam
= geslachtsrijp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lichamelijke groei : meisjes

A

puberen vroeger dan jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Groeispurt meisjes
ontwikkelen secundaire geslachtskenmerken
bv. =

A

blijven groeien tot aan de eerste menstruatie -> daarna veel minder
bv= krijgen rondere heupen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fysieke veranderingen meisjeslichaam
(noem 3) secundair

A

grotere borsten
krijgen schaamhaar
bredere / rondere heupen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lichamelijke veranderingen
(benoem 4)

A

vagina wordt groter
eierstokken groeien
grotere schaamlippen
dikkere onderhuidse vetlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

rond welke leeftijd stopt de groeispurt?

A

16e levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lichamelijke groei : jongens

A

groeien meestal eerst in de lengte ->
wordt wat magerder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lichamelijke groei
(benoem er 6)

A

baard in de keel
zaadballen groeien
de penis groeit
eerste zaadlozing
schaamhaar , baardhaar
-> haar op borst en buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cognitieve ontwikkeling

A

verstandelijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

puberbrein

A

word enorm groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geheugen puber

A

erg goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vermogen tot abstract denken wordt ontwikkelt =

A

begrijpt theoretische zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

motoristische ontwikkeling

A

de puber eet erg veel door de enorme groeispurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

motoristische ontwikkeling

A

armen en benen groeien sterker dan de rest = onevenwicht , slungelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Jean piaget

A

Wanneer we over de puberteit spreken kunnen we de concrete operationele en de formele operationele fase , volgens Piaget , hieraan linken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de concreet operationele fase
(fase 3)
=tussen de 7-11 jaar

A

denkproces wordt meer volwassen -> problemen worden op een meer logische manier opgelost

19
Q

abstract en hypotetisch denken

A

is nog niet ontwikkeld

20
Q

het gebruiken van gezond verstand

A

lukt nog niet altijd

21
Q

concreet operationele fase

A

in deze fase doorlopen kinderen een overgang waarbij het kind regels leert
kinderen kunnen in deze fase inductief redeneren

22
Q

inductief redeneren

A

kinderen zijn in staat om met niet vertrouwde info om te gaan en oplossingen te vinden indien nodig

23
Q

deductief redeneren
=(nog wel moeilijk)

A

algemeen principe wordt gebruikt om zo de uitkomst van een gebeurtenis te proberen te voorspellen

24
Q

egocentrisme

A

je bent niet in staat om een andermans perspectief te overwegen/ te begrijpen

25
Q

egocentrisme

A

enkel je eiegen perspectief is belangrijk

26
Q

egocentrisme

A

in deze fase verwerkt het kind het vermogen om dingen vanuit het perspectief van een ander te bekijken

(zelfs wanneer ze denken dat dit perspectief niet juist is)

27
Q

formeel operationele fase
(12j-volwassene)

A

loopt over van de puberteit naar de adolecentie

28
Q

formeel operationele fase

A

intellegentie wordt getoond door het logische gebruik van symnolen

29
Q

formeel operationele fase

A

hypotetisch- deductief redeneren wordt erg belangrijk gedurende deze fase

30
Q

schoolkind = ervaring naar theorie = inductief

A

puber = theorie naar ervaring = deductief

31
Q

sociale ontwikkeling puber

A

streven naar zelfstandig en verantwoordelijkheid

32
Q

sociale ontwikkeling

A

jongeren en ouder komen onder grote druk te staan

33
Q

normen en waarden van ouders

A

worden in vraag gesteld

34
Q

pubers willen zelf bepalen wat wel/niet belangrijkj is

A

wil graag op eigen been staan

35
Q

peergroep

A

na losmaken van hun ouders gaan ze sterke banden aan met leeftijdsgenoten

36
Q

peergroep

A

ze passen zich aan aan de leeftijdsgenoten

37
Q

peergroep

A

de puber wil zich identificiëren met leeftijdsgenoten , dragen meestal dezelfde kleding , dezelfde spreektaal ,(groepsregels)

38
Q

peergroep

A

de groep biedt pubers zelfzekerheid en wordt
peergroep genoemd

39
Q

sociale ontwikkeling (peergroep)

A

= behoefte om erbij te horen

40
Q

peergroep biedt hen:
benoem 4)

A

steun
zekerheid
houvast
begin van eigen identiteit

41
Q

puber

A

vaak uit evenwicht en wil er vaak bij horen

42
Q

zoek eigen identiteit

A

losmaken ouders
zichzelf leren kennen
2 manieren

43
Q

LEVENSGEBEURTENISSEN PUBER

A

Geslachtsrijp worden
aandacht voor het lichamelijke
seksvele identiteit
experimenteren

44
Q

experimenteren=

A

eerste kus , eerste keer intiem zijn
eerste relatie breuk , liefdesverdriet