Psychosociale zorg Flashcards

1
Q

Wat is de schaarstetheorie?

A

Mensen in armoede zijn constant geconfronteerd met schaarste / tekort. Dit zorgt voor een constante vorm van stress dat het denkproces op alle vlakken beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat bedoeld men met ‘gebrek aan bandbreedte’?

A

De schaarste laat mensen focussen op het directe gebrek, bv. de rekeningen die het einde van de week betaald moeten worden. Hierdoor verliest men het langetermijnperspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de relatie tussen armen en zorg?

A
  • Armen hebben lagere gezondheidsvaardigheden
  • Armen krijgen minder zorg
  • Armen krijgen later zorg
  • Armen passen zorg suboptimaal toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen psychische klachten en een psychische stoornis?

A

Klachten gaan meestal vanzelf over, een stoornis niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel procent van de personen krijgt onvoldoende zorg in het kader van psychologische klachten?

A

60%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel personen krijgen ooit een depressie? Hoeveel personen contacteren hiervoor een hulpverlener?

A

1/5 krijgt ooit te maken met een depressie. 1/3 hiervan contacteert een hulpverlener.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Juist of fout?

De prevalentie van depressie stijgt de laatste 20 jaar.

A

Fout, het lijkt misschien zo omdat het meer besproken wordt, maar het komt niet meer voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Juist of fout?

Psychische stoornissen van later zijn dezelfde stoornissen als die van nu.

A

Fout, later zullen er meer impulsgerelateerde stoornissen zijn (ADHD, autisme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Juist of fout?

De kans dat je een psychologische stoornis krijgt, is op elke moment in je leven even groot.

A

Fout, 50% begint voor 19 jaar en 75% begint voor 27 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de grootste drempel richting hulpverlening in het kader van depressie?

A

De grootste drempel is de mentaliteit bij het publiek: ‘Ik zal het zelf oplossen’, ‘Ik heb geen probleem’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Juist of fout?

Verhoog het aantal psychiaters en psychologen en alles is opgelost?

A

Fout, de grootste drempel is probleemontkenning dus door het aantal hulpverleners te verhogen los je dit niet op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een depressie of psychisch lijden?

A
  • Het is een normale variatie die, in reactie op de context, uit de hand loopt
  • Verlies van zelfregulatie: vastzitten in negatieve emotionele staat
  • Het gevoel komt los te staan van de context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de twee key symptomen van depressie?

A

Sombere stemming en verlies van interesse of plezier. Minstens één van deze twee moet sowieso aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat psycho-educatie?

A

Men geeft de patiënt info over
- wat depressie is: linken met klachten
- waarom de patiënt hier nu last van heeft: aanvaardbare ziektetheorie meegeven
- wat we eraan gaan doen: behandelopties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke plaats hebben antidepressiva in de behandeling van depressie?

A

Ze zijn niet hét geneesmiddel maar zijn wel een essentiële tool om therapie (en daarmee echte genezing) mogelijk te maken. Ze geven onze geest de nodige rust die het nodig heeft om zijn eigen krachten te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke termijn hebben AD effect?

A

Ze geven een verbetering na 6 weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil in effect tussen AD en psychotherapie?

A

Hetzelfde effect wordt bereikt na 1 jaar AD dat bereikt wordt met 4 maand psychotherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het voordeel van de positie van de huisarts in de psychosociale zorg?

A

De huisarts is een zeer toegankelijk aanspreekpunt waar er al een vooraf bestaande therapeutische en vertrouwensrelatie aanwezig is. Verder kent de huisarts de context van de patiënt het beste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de niet-medicamenteuze therapeutische mogelijkheden bij depressie?

A
  • Dagboek: concreet beeld krijgen van klachten
  • Gedragsactivatie: via het gedrag de stemming beïnvloeden
  • Cognitieve therapie: zijn er disfunctionele cognities die we kunnen aanpakken? (bv: ‘ik ben niet goed genoeg’)
20
Q

Wat is overspanning?

A

Het is een gevolg van overbelasting door één of meerdere stressoren waarbij de coping onvoldoende toereikend is.

21
Q

Welke 4 kenmerken / klachten zijn aanwezig bij overspanning?

A
  1. Spanningsklachten: moeheid, gestoorde slaap, prikkelbaarheid, intolerantie voor drukte, emotionele labiliteit, piekeren,…
  2. Controleverlies en/of machteloosheid: niet meer kunnen hanteren van stressoren in dagelijks functioneren
  3. Disfunctioneren: significante beperkingen in het beroepsmatig en/of sociaal functioneren
  4. De drie bovenstaande klachten zijn niet uitsluitend het gevolg van psychiatrische stoornis
22
Q

Welke aanpak kan men gebruiken bij overspanning?

A

De balanstool: het is een handvat voor brede exploratie en voor aanpak.

Hier worden een aantal factoren naast elkaar gezet:
- De aard van het beestje: het karakter en de wensen van de patiënt
- Draaglast: de ‘energievreters’
- Draagkracht: de ‘energiegevers’
- Coping: hoe de patiënt omgaat met klachten
- De klachten die de patiënt ervaart

23
Q

Geef de verschillende fasen in het herstel bij overspanning en het doel die in de specifieke fase vooropgezet wordt.

A
  1. Crisisfase: patiënt en omgeving werken aan acceptatie, begrip en inzicht, rust en ontspanning
  2. Probleem- en oplossingsfase: oriënteren op problemen en mogelijkheden, in kaart brengen van problemen en opties
  3. Toepassingsfase: oriënteren op toepassingen, oppakken van alle rollen en taken, functioneringsherstel
24
Q

Uit welke drie stappen bestaat het beleid voor slapeloosheid?

A
  1. Oorzakelijk: zo veel mogelijk eerst de oorzaak behandelen
  2. Niet-medicamenteus: cognitieve gedragstherapie
  3. Medicatie: indien echt noodzakelijk max. 1 week aan laagste dosis
25
Q

Aan wie mogen benzo’s zeker niet gegeven worden?

A

Ouderen.

26
Q

Geef 10 adviezen rond slaaphygiëne.

A
  1. Op dezelfde tijd opstaan
  2. Vermijden van lange periodes wakker in bed
  3. Bed dient alleen om te slapen en te vrijen
  4. Vermijden van (te lange) dutjes overdag
  5. Reduceren van alcohol, cafeïne en slaapmiddelen
  6. Geen zware maaltijden voor slapen
  7. Geen inspannende activiteiten voor slapen
  8. Aangename en aangepaste slaapomgeving
  9. Lichte beweging in de vooravond kan
  10. Lichamelijke activiteit overdag is gewenst
27
Q

Waaruit bestaat de stimuluscontrole i.v.m. slapeloosheid?

A
  • Pas naar bed gaan wanneer je slaperig bent
  • Indien je 10-20 min. wakker ligt, sta op, ga naar andere ruimte en doe iets ontspannend
  • Keer pas terug indien je erug slaperig bent
28
Q

Wanneer doet men een KO en beperkt labo in het kader van vermoeidheid?

A

Bij vermoeidheid die langer dan 4 weken duurt of bij mensen ouder dan 50 jaar.

29
Q

Wanneer doet men een uitgebreid labo in het kader van vermoeidheid?

A

Bij vermoeidheid die langer dan 6 maand duurt.

30
Q

Wat is het belang van een lichamelijk onderzoek bij vermoeidheid?

A
  • Bijdrage aan zekerheid, zowel bij arts en patiënt
  • Bij 50+: o.w.v. symptoomverarming, hogere voorafkans
  • Eenvoudig uitvoerbaar en goedkoop
  • Voorkomt mogelijk ingrijpendere diagnostiek
  • Patiënt wordt au sérieux genomen
31
Q

In hoeveel procent van de gevallen heeft vermoeidheid een ernstige oorzaak?

A

1-3%.

32
Q

In hoeveel procent van de gevallen wordt voor vermoeidheid geen oorzaak gevonden?

A

43%.

33
Q

Welke soort vermoeidheid wijst eerder op somatische oorzaak?

A

Vermoeidheid die erger wordt bij inspanning of toeneemt in de loop van de dag.

34
Q

Welke anamnestische vragen kunnen gesteld worden in het kader van vermoeidheid?

A
  • Aard: lusteloosheid, somberheid,…
  • Intensiteit: mate van belemmering
  • Moeheid bij inspanning
  • Begin en beloop
  • Leefstijl: slaap, ontspanning, mentale en emotionele belasting
35
Q

Wat zijn rode vlaggen in het kader van vermoeidheid?

A

Koorts, nachtzweten, verminderde eetlust, onbedoelde gewichtsverandering, veranderd defecatiepatroon.

36
Q

Wat zijn de 5 majeure karaktereigenschappen in het MMM-model?

A
  • Openheid
  • Gewetensvolheid
  • Extraversie
  • Vriendelijkheid
  • Neuroticisme
37
Q

Wat zijn de drie pathways naar verslaving?

A
  1. Gedragsontremming
  2. Stressreductie
  3. Gevoeligheid voor beloning
38
Q

Wanneer spreekt men van tolerantie voor middelen?

A

Wanneer één van volgende criteria aanwezig zijn:
- men heeft de behoefte om de dosis van het middel te verhogen om het gewenste effect te bereiken
- duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde dosis van het middel

39
Q

Wanneer spreekt men van onthoudingsverschijnselen bij middelengebruik?

A

Wanneer één van volgende criteria aanwezig zijn:
- het karakteristieke onthoudingssyndroom van het middel is aanwezig
- hetzelfde (of een nauw verwant) middel wordt gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of vermijden

40
Q

Wat zijn beschermende factoren i.v.m. middelengebruik?

A

Positief temperament, intellectuele mogelijkheden, ondersteunende familiale omgeving, sociale peers, sterke verbondenheid met familie, school en verenigingsleven

41
Q

Welke lichamelijke, psychische en economische impact heeft huiselijk geweld?

A
  • Lichamelijk: ziekte en letsel
  • Psychisch: angst, depressie, verslaving
  • Economisch: medische kosten voor behandeling, schade door verzuim
42
Q

Hoeveel procent van de zwangere vrouwen is slachtoffer van partnergeweld?

A

10%.

43
Q

Om de hoeveel dagen sterft er iemand aan partnergeweld in België?

A

Om de 3 dagen.

44
Q

Hoeveel incidenten ondergaan vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld vooraleer ze die bekend maken?

A

30.

45
Q

Wat zijn de twee vormen van partnergeweld?

A
  1. Intiem terrorisme: één partner gebruikt geweld om macht of controle uit te oefenen over de ander
  2. Wederzijds partnergeweld: beide partner gebruiken geweld (vaak ongezonde relatie met meerdere problemen)
46
Q

Wat zijn de twee vormen van ouderenmishandeling?

A
  1. Intentioneel geweld: uit financieel gewin, desinteresse of wraak
  2. Ontspoorde mantelzorg: mantelzorger kan niet aan de zorgnoden voldoen