probleem 7: nature or nurture? Flashcards
Genoom
verwijst naar complete set aan genen die een individu bezit. Boek van 23 hoofdstukken met elk hoofdstuk chromosoom paar.
Allelen
verschillende versies van hetzelfde gen. Vb: haarkleur.
Genen beïnvloeden gedrag niet direct, maar genen die verschillen over individuele kunnen gedragseigenschappen beïnvloeden.
Nature-nurture debat
Wat speelt een belangrijkere rol bij persoonlijkheid, genen of omgeving?
Onderscheid tussen twee levels:
* Level van het individu: geen sprake van nature-nurture debat. Iedereen heeft een unieke samenstelling aan genen, die een omgeving nodig hebben om een individu te produceren. Het heeft geen nut over wat meer invloed heeft op individueel level, beide zijn benodigde ‘ingrediënten’.
* Level van populatie aan individuen: logischer om invloed van genen en omgeving op populatieniveau te onderzoeken zijn genen of omgeving (of interactie) belangrijker voor individuele verschillen in kenmerk X? Verschilt per onderwerp wat een grotere invloed heeft.
Selectief fokken + kritiek
Dieren met gewenste kenmerken voor onderzoek worden geselecteerd en hier wordt mee gefokt. Wanneer er verschillende stammen aan dieren zijn gecreëerd blootstelling verschillende soorten gecontroleerde experimentele omgevingen. Onderzoekers kunnen zo effecten van genetische en omgevingsverschillen onderzoeken.
Kritiek: selectief fokken kan wegens ethische redenen niet worden toegepast op mensen.
Familieonderzoek + kritiek
Mate van genetische verwantschap tussen familieleden wordt gecorreleerd met mate van persoonlijkheid overeenkomsten. (ouders meer overeenkomsten met kinderen dan kinderen met oom en tante hebben)
Erg erfelijk persoonlijkheidskenmerk familieleden met meer genetische overlap (ouders en kinderen) lijken meer op elkaar dan familieleden met minder genetische overlap.
Niet erfelijk familieleden met meer genetische overlap lijken niet meer op elkaar dan familieleden met weinig genetische overlap.
Kritiek: familieleden hebben echter een gedeelde omgeving kan ook verantwoordelijk zijn voor overeenkomsten. Familieonderzoeken kunnen op zichzelf staand niet worden gebruikt.
Tweelingenonderzoek
Tweelingen vormen een natuurlijk voorkomend experiment. Als twee organismen genetisch identiek zijn, kunnen later geobserveerde verschillen toegeschreven worden aan omgeving. Aan de ander kan kunnen overeenkomsten tussen twee organismen die genetisch van elkaar verschillen, maar dezelfde omgeving hebben toegeschreven worden aan omgeving.
Verschillende soorten tweelingen:
* Monozygotische tweelingen (eeneiig): komen uit zelfde bevruchte eicel die later in de zwangerschap zich in deelt en zijn genetisch identiek.
* Dizygote tweelingen (twee-eiig): delen net als een ‘gewone’ broer of zus 50% van de genen ontstaan uit twee aparte bevruchte eicellen.
Eeneiige tweelingen systematische verschillen worden toegeschreven aan omgeving, want als genen verantwoordelijk zouden zijn, zou beide dit persoonlijkheidskenmerk hebben.
equal environment assumption + kritiek (tweelingenonderzoek)
Voor tweelingen onderzoek worden tweelingen vergeleken die samen zijn opgegroeid, of die door omstandigheden zonder elkaar zijn opgegroeid. Een kanttekening: er wordt uitgegaan van equal environment assumption: de gedeelde omgeving van de monozygote tweelingen is hetzelfde als de gedeelde omgeving van de dizygote tweelingen. Vb: als ouders eeneiige tweelingen hetzelfde kleden grotere gelijkenissen door zelfde behandeling.
Kritiek: onderzoekers stellen dat dit niet het geval is eeneiige tweelingen worden vaak hetzelfde gekleed, twee-eiige tweelingen niet.
Uit onderzoek waarbij tweelingen verkeerd gelabeld zijn door ouders, kan deze assumptie worden aangenomen. Uit het onderzoek bleek dat het geloof van de ouders over de gelijkheid van de tweeling geen effect had op persoonlijkheids- en cognitieve metingen. Dus als identieke tweeling werd behandeld als twee-eiig had dit geen invloed op dat zij opeens dan minder overeenkomsten zouden hebben. Zelfde als bij twee-eiig en gedragen als eeneiig niet opeens meer overeenkomsten.
Adoptieonderzoek + kritiek
Onderzoek met kinderen die apart van hun biologische ouders zijn opgegroeid.
Het is mogelijk om overeenkomsten tussen kinderen en hun biologische ouders te vergelijken en dit te vergelijken met de overeenkomsten die de kinderen hebben met hun adoptieouders.
De mate waarin ze overeenkomen met de biologische ouders invloed van genen.
De mate waarin ze overeenkomen met de adoptieouders invloed van omgeving.
Verder kijken dan equal environments assumption.
Kritiek:
- Het grootste probleem is de assumptie van representativiteit: er wordt vanuit gegaan dat de adoptiekinderen, bio ouders en adoptieouders representatief zijn voor de populatie. Adoptiekind wordt anders opgevoed dan kinderen van eigen ouders. Vandaar niet representatief.
- Selective placement: wanneer de adoptiekinderen worden geplaatst bij adoptieouders, die vergelijkbaar zijn met bio ouders, wordt de correlatie tussen kind en adoptieouder groter. Ook als adoptieouders op de biologische ouders lijken, wordt het lastiger om te gaan kijken wat het effect van omgeving is en wat het effect van de genen is.
Fenotypische variantie
geobserveerde individuele verschillen, zoals: lengte, gewicht of persoonlijkheid.
Genotypische variantie
individuele verschillen in de totale collectie aan genen die een persoon bezig.
Heritability
beschrijft wel gedeelte van persoonlijkheid af te leiden is uit de genen.
Environmentality
beschrijft wel deel van de persoonlijkheid uit de omgeving komt.
erfelijkheidscoëfficiënt
Het erfelijkheidscoëfficiënt (h2) bepaalt de mate waarin genetische variatie, variaties in persoonlijkheidskenmerken bepaald. Het is de proportie van geobserveerde variantie in scores die kan worden toegeschreven aan genetische factoren. In onderzoek waar eeneiige (mz) en twee-eiige (dz) tweelingen worden vergeleken h2 is gebaseerd op het verschil in correlatie tussen MZ en DZ tweelingen:
- MZ en DZ tweelingen verschillen niet van elkaar h2 = 0
- MZ tweelingen verschillen heel erg van DZ tweelingen h2 is groot (tot 1,0)
Als h2 kleiner is dan 1,0 er is een variantie die niet wordt verklaard door genetische factoren.
De overgebleven varianten toegeschreven omgevingsfactoren.
H2 geeft de variantie die in een populatie is onderzocht, 2 implicaties:
1. Verschillende correlatiecoëfficiënten voor hetzelfde persoonlijkheidskenmerk kunnen worden gevonden in verschillende populaties. Bv: gebieden met een groot omgevingseffect, zoals oorlogsgebied.
2. H2 zegt niets over de mate waarin genen verantwoordelijk zijn voor het feit dat een individu een specifiek kenmerk bezig. Bv: bij attributen die alle personen bezitten en geen persoon-tot-persoon variatie is h2 = 0, terwijl genen wel verklaren waarom iedereen die eigenschap heeft.
formule erfelijkheidscoëfficiënt + kritiek
Formule h2= 2(rmz-rdz)
Rmz: correlatie coëfficiënt tussen MZ tweelingen.
Rdz: correlatie coëfficiënt tussen DZ tweelingen.
Het antwoord wat uit de formule komt hoeveel % van persoonlijkheid dat tot uiting komt kan toegeschreven worden aan de genen.
Uitkomsten gelden voor gehele groep individuen, dit is makkelijk te meten aan de hand van twin studies. Omdat mz tweelingen genetisch hetzelfde zijn makkelijk te onderzoeken of iets genetisch of omgevings is bepaald.
Kritiek:
- Wanneer persoonlijkheidskenmerk 40% is, wil dit niet zeggen dat een persoon een kenmerk ook daadwerkelijk 40% geërd is. Het blijft een statistiek beschrijft de variatie tussen mensen en populatie.
- Erfelijkheid is niet constant. Het is toe te passen op een populatie op een punt in de tijd binnen een omgeving. Als er veranderingen in de omgeving plaatsvinden. Kunnen er ook veranderingen in erfelijkheid plaatsvinden.
- Dat een kenmerk voor een zekere mate erfelijk is, wil niet zeggen dat dit kenmerk onveranderlijk is. Omgeving kan zelfs erg erfelijke kenmerken beïnvloeden. Vb: lengte is erfelijk voeding kindertijd beïnvloed dit.
- Niet representatief alleen getest op tweelingen.
Erfelijkheid moet gezien worden als een schatting en niet als precieze wetenschap.
Let op: als een kenmerk voor 30% erfelijk is omgeving 70% van invloed. Er kan sprake zijn van meetfouten verschillen tussen mensen kunnen soms niet toe te schrijven zijn aan genen of omgeving.
Gedeelde en niet gedeelde omgeving
- Gedeelde omgeving, omgevingsinvloeden die broers en zussen met elkaar delen. Bv: ervaren dezelfde gebeurtenissen tijdens opgroeien in zelfde familie, lezen van dezelfde boeken, kwaliteit voedsel en leven in hetzelfde huis.
- Niet gedeelde omgeving, omgevingen die het verschil tussen broers en zussen maken. Bv: unieke ervaringen, andere vrienden invloed sociale omgeving, andere behandeling ouders.
Uit onderzoek is gebleken dat het effect van de gedeelde omgeving op persoonlijkheid verwaarloosbaar is. Het effect van de niet gedeelde omgeving is echter groot. Het is niet duidelijk welke niet gedeelde omgeving het belangrijkst is.