probleem 4: problemen met object herkenning Flashcards

1
Q

Visueel agnosia

A

moeite hebben met het herkennen van objecten. Deze mensen kunnen alleen visueel het object niet herkennen, maar wanneer zij het object voelen of een auditieve beschrijving krijgen, herkennen ze het object wel. 3 soorten en subtypes:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Apperceptive agnosia

A
  • Apperceptive agnosia: patiënten hebben moeite met vorm consistentie; ze kunnen vormen vanuit een bepaalde hoek wel herkennen, maar niet vanuit een andere hoek. Patiënten hebben moeite met het integreren van ruimtelijke informatie. Objecten worden daarnaast lastiger herkend wanneer de perceptuele input is gelimiteerd (bvb schaduwen) of als het object niet de meest opvallende kenmerken heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Integrative agnosia

A
  • Integrative agnosia: patiënten zijn niet in staat om de onderdelen van een object of de kenmerken hiervan te integreren tot 1 geheel. In een experiment werd een deelnemer gevraagd om plaatje A na te tekenen. Iemand zonder integrative agnosia zou eerst de ruit, daarna de cirkel en daarna weer een ruit tekenen. Iemand met integrative agnosia kan niet de verschillende onderdelen zien en deze ook niet koppelen aan een geheel. In plaatje B zie je de volgorde waarop lijnen en vormen werden getekend. In plaats van dat er vorm na vorm werd getekend, werd het geheel in een keer getekend. Dit is kenmerkend voor patiënten met integrative agnosia. De patiënten weten ook niet te vertellen welke vormen te zien zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Associative agnosia

A
  • Associative agnosia: patiënten kunnen object wel ontvangen in het visueel systeem, maar niet herkennen of opslaan. Het probleem heeft niet te maken met het onvermogen om verschillende delen te integreren of met perceptuele limitaties, maar het heeft wel te maken met het niet kunnen begrijpen van de betekenis van objecten. Wanneer een even groot plaatje van een muis en een even groot plaatje van een hond aan ene patiënt met associative agnosia wordt gepresenteerd, weet de patiënt niet aan te wijzen welk dier groter is. Ze herkennen namelijk niet de objecten die worden gepresenteerd. Dit is alleen op visueel niveau. Wanneer er een auditieve beschrijving wordt gegeven van de objecten, kan een patiënt wel de objecten herkennen en opslaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hemisfeer en functie en schade

A

Over het algemeen geldt dat wanneer patiënten schade hebben aan hun linkerhersenhelft, zij niet functionele connecties kunnen maken tussen twee visuele waarnemingen. Wanneer patiënten schade hebben aan hun rechterhersenhelft, dan kunnen zij vaak een object niet herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

category-specific deficts + objecttheorie

A

Categorie specificiteit → voor bepaalde categorieën kan je de objecten niet benoemen, bij andere categorieën heb je nog wel genoeg informatie om het te weten. Levende objecten worden slechter onthouden dan levenloze objecten. Dit kan mogelijk doordat levenloze objecten vaak een functie hebben, waardoor je via de functie bij betekenis kan komen. Gezichten zijn moeilijker te begrijpen dan een pen. Objecttheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prosopagnosie en alexie

A

Prosopagnosie: vorm van agnosie waarbij er sprake is van een onvermogen om gezichten te herkennen. Vaak zijn deze patiënten ook niet in staat om hun spiegelbeeld en de gezichten van bekende individuen te herkennen. Ze zijn wel in staat om een persoon te herkennen aan de stem. Het vermogen van gezichtsherkenning is deels erfelijk. Hierbij is de rechterhersenhelft aangetast.

Alexie: het onvermogen om (begrijpend) te lezen, terwijl het gezichtsvermogen wel intact is. Hierbij is vaak de linkerhersenhelft aangetast.

Visuele agnosie kan samengaan met alexie of prosopagnosie, dit komt doordat ze gebruik maken van dezelfde systemen. Dit is dan ook de reden dat alexie en prosopagnosie niet vaak samengaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er zijn twee systemen van objectherkenning:

A
  • Analytische verwerking, hieronder vallen woorden. Elk individueel moet kloppen en de combinatie moet kloppen. Heel gedetailleerd. Linker hemisfeer.
  • Holistische verwerking, zoals gezichtsverwerking. Je kijkt naar het geheel, als iemand z’n snor afscheert klopt het overgrote deel nog, waardoor je het blijft herkennen. Minder gedetailleerd. Rechterhemisfeer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly