Probleem 2: This neuron has potential! Flashcards

1
Q

neuronen

A

cellen in het zenuwstelsel die de informatie ontvangen, overdragen en verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

membraan

A

structuur die de binnenkant van de cel scheidt met de buitenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nucleus

A

bevat de genetische code en bestaat uit chromosomen waarin het DNA ligt opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mitochondriën

A

verantwoordelijk voor energie niveau neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ribosomen

A

plaatsen waarin proteïne wordt aangemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dendriet

A

vertakkingen van het neuron rond de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

axon

A

langere uitloper van het neuron die de informatie zendt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

axon heuvel

A

kegelvormige gebied op de kruising tussen het axon en cellichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

myeline schede

A

vettige isolerende stof op de axonale geleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

saltatory conduction

A

transmissie van het actiepotentiaal langs gemyeliniseerde axons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nodes of ranvier

A

onderbrekingen in de myelineschede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

terminale knoppen

A

de knop aan het einde van een tak van een axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afferente neuronen

A

sensorische neuronen

brengen informatie naar het zenuwstelsel toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

efferente neuronen

A

motor neuronen

brengen informatie van het zenuwstelsel af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

membraanpotentiaal

A

verschil in elektrische lading tussen de binnenkant en buitenkant van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

polarisatie

A

verschil in elektrische lading tussen de binnenkant en buitenkant van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

rustpotentiaal

A

negatieve lading aan de binnenkant van de cel en een positieve lading aan de buitenkant van de cel

18
Q

treshold of excitation

A

de waarde van het membraanpotentiaal die bereikt moet worden om een actiepotentiaal die prodeceren

19
Q

depolarisatie

A

het verschil tussen de binnen en buitenkant wordt kleiner, vermindering membraanpotentiaal

20
Q

hyperpolarisatie

A

het verschil tussen de binnenkant en buitenkant wordt groter, toename membraanpotentiaal

21
Q

nondecremental

A

een actiepotentiaal wordt niet zwakker naarmate het langs de axon reist

22
Q

reflexen

A

automatische spierreacties op stimuli

23
Q

neurotransmitters

A

chemische stof wordt afgescheiden door terminaalknoppen en een stimulerende of remmende werking hebben op de ontvangende neuron

24
Q

coexistence

A

veel neuronen bevatten niet 1 maar 2 soorten neurotransmitters

25
Q

synaps

A

een knooppunt tussen de terminale knoppen van het axon en het membraan van een ander neuron

26
Q

presynaptisch neuron

A

neuron die de overdracht levert

27
Q

postsynaptisch neuron

A

neuron die de overdracht ontvangt

28
Q

synaptische transmissie

A

de transmissie van informatie tussen neuronen door synapsen

29
Q

neuromodulatoren

A

versterken of verzwakken het signaal van neurotransmitters

30
Q

exocytosis

A

vrijlating neurotransmitters van de presynaptische terminals naar de synaptische spleet

31
Q

ligand

A

molecuul die zich aan een ander bindt

32
Q

reuptake

A

neurotransmitters worden intact teruggenomen door middel van transsporters

33
Q

enxymatic degradation

A

neurotransmitters worden afgebroken door de werking van enzymen-eiwitten in de synaps.

34
Q

epsp

A

depolarisatie, stimulerende werking, kans actiepotentiaal groter

35
Q

ipsp

A

hyperpolarisatie, remmende werking, kans actiepotentiaal kleiner

36
Q

temporale summatie

A

cumulatieve effect van herhaaldelijke stimuli in korte tijd

37
Q

spatial summatie

A

cumulatieve effect van meerdere stimuli over de ruimte

38
Q

autoreceptoren

A

reageren op de hoveelheid neurotransmitters door verdere afgifte ervan te remmen of te stimuleren

39
Q

agonist

A

drugs die de effecten van neurotransmitters versterken

40
Q

antagonist

A

drugs die de effecten van neurotransmitters verminderen of blokkeren