probleem 2 Flashcards

1
Q

chunk

A

basiseenheid van het kortetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

brown/peterson and peterson techniek

A
  • deelnemers krijgen enkele items te zien die ze moeten onthouden
  • vervolgens voeren ze een afleidende taak uit die repetitie voorkomt
  • na een tijde wordt de deel nemets gevraagd om de originele items op te noemen

er vind een serieel positie effect plaats: U-vormige relatie tussen positie van een woord in een lijst en de kans dat het wordt teruggeroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

recency effect

A

betere herinnering voor de items aan het einde van de lijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

primacy effect

A

betere herrinering voor items aan het begin van de lijst

  • mensen repeteren vroege items vaker
  • ze hoeven niet te concurreren met eventuele eerdere items
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

proactieve interferentie

A

wanneer semantische gelijkenis tussen items in het kortetermijngeheugen hinderlijk zijn . het leren van nieuw materiaal wordt moeilijker door het eerder geleerd materiaal vergelijkbare semantiek heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

release from proactive interference

A

wanneer nieuw geleerd materiaal uit een andere semantische categorie komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

componenten van het werkgeheugen

A
  • phonologische loop: verwerkt info over spraak en slaat het tijdelijk op in een fonologische vorm. het heeft een beperkte capaciteit
  • visuo-spatieel kladblok: is gespecialiseerd in ruimtelijke en visuele verwerking en tijdelijke opslag. ook hier is sprake van een beperkte capaciteit.
  • central executieve: een aandachtssysteem met een centrale executieve macht. de centrale executieve is het belangrijkste component van het werkgeheugen. het slaat zelf geen info op en heeft een beperkte capaciteit
  • episodic buffer: biedt tijdelijke opslag voor geintegreerde info afkomstig van het visuospatieel kladblok en de fonologische lis. het is een passieve component van het werkgeheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fonologische lus

A
  • phonological store: een passieve fonologische opslag die direct is betrokken bij spraakperceptie
  • articulatory process: een articulatorisch proces gekoppeld aan productie (herhaling van woorden) dat voorkomt dat auditieve info weggaat uit de fonologische lus. deze herhaling is cruciaal voor het behoud van info in het korte termijn geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fonologische gelijkenis effect:

A

verminderde vermogen voor onmiddelijke seriele herhaling wanneer woorden fonologsiche op elkaar lijken. kan zijn de akoestische gelijkenis ( klanken) of articulatorische gelijkenis ( beweging van d emond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

woordelengte effect

A

serie met korte woorden worden makkelijker onthouden dan lange woorden

reden hiervoor:
- dit effect komt niet voor wanneer deelnemers de visueel gepresenteerde woorden niet hardop mogen herhalen ( articulatorische onderdrukking). effect is afhankelijk van repetitie

  • korte woorden hebben over het algemeen meer orthografische buren dan langer woorden. ( woorden van dezelfde lengte, met een letter verschil)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

visuospatieel kladblok

A

wordt gebruikt voor tijdelijke opslag en het verwerken van visuele patronen en ruimtelijke bewegingen

  • visuele verwerking is het wat ( bijv info over hoe letter van het alfabet eruit ziet)
  • ruimtelijke verwerking is het waar ( hoe een figuur eruit ziet als deze 90 graden wordt gedraait)

het bestaat uit twee onderdelen volgens Logie;
- visuele cache: slaat info op over visuele vorm en kleur
- innerlijke scribe: slaat info op over ruimte en beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

centrale executieve

A

is sterk betrokken bij bijna alle complexe cognitieve activiteiten, maar slaat geen info op. de centrale executieve coordineert en organiseert de fonologische lus, het visuospatieel kladblok en de episodische buffer.

er zijn vier verschillende executieve processen
- gericht aandacht of concentratie
- aandacht verdelen over twee stimulus stromen
- aandacht switschen tussen taken
- een connectie maken met langetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dysexecutieve syndroom

A

toestand waarin schade aan de frontale kwabben storing veroorzaakt in de centrale executieve van het werkgeheugen. hierdoor kunnen bepaalde executieve functies moeizamer verlopen of uitvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

drie executieve processen ( stuss en alexander)

A
  • taken opstellen: planning , gebaseerd op de relatie tussen een stimulus en reactie
  • monitoren: controleren tot in hoeverre de prestatie op een taak voldoende is. een gebrek hieraan leidt tot een grotere variabiliteit in prestatie en een verhoogd aantal fouten
  • bekrachting: dit omvat aanhoudende aandacht of concentratie. een gebrek hieraan leidt tot trage prestaties op taken die snelle reacties vergen.
  • metacognietie/integratie: omvat integratie en orkestreren van coordinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

episodische buffer

A

bevat geintegreerde info zoals auditieve en visuele info (max 4 chunks) .biedt opslag voor zowel fonologische lus als visuospatieel kladblok.

functioneert als buffer tussen andere componenten van het werkgeheugen systeem en koppelt ook het werkgeheugen aan perceptie en langetermijngehuegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

maxispan procedure

A
  • aantal eenheden hardop herhalen (gebruikt maken van de phonoloiscal loop)
  • de rest van de eenheden proberen te onthouden ( central attentional system)
  • achteraf eerst de eenheden die hardop waren herhaald opnoemen en daarna de rest

zo moeten er meer onderdelen onthouden worden dan bij de simple span procedure

17
Q

simple span procedure

A

er wordt deelnemers niet verteld hoe ze eenheden moeten onthouden en overbelasten de deelnemers dus de fonolohische lus

18
Q

bewijs voor twee delen van het verbale werkgeheugen

A
  • wanneer de capaciteit van de fonologische lus niet volledig wordt gebruikt is er geen verschil te zien tussen beide groepen. er ontstaat pas een verschil als de volledige capaciteit van de fonologische lus wordt gebruikt.
  • wanneer de capaciteit van de fonologische lus wordt overschreden, worden er minder zwarte letters onthouden.