Planten - Groei en Voortplanting Flashcards

1
Q

Meristemen

A

De groepen stamcellen in de plant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Apicaal meristeem

A

stamcellen verantwoordelijk voor de primaire groei. Weefsel bevindt zich aan uiteinde van scheuten en wortels en zorgt voor verlening en vorming van bladeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wortelkapje

A

Structuur die het apicale meristeen in de wortels beschermd. produceert een slijmachtige substantie die ervoor zorgt dat de wortel makkelijker door de aarde kan bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bladprimordium

A

bevindt zich vlak naast het apicale meristeem aan het einde van een scheut. Hieruit kan een blad groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

primaire groei

A

lengte groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

secundaire groei

A

Breedte groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lateraal Meristeem

A

verantwoordelijk voor secundairegroei. Zit voor al in stengel en de wortels, maar niet in de bladeren. wordt verdeeld in Kurkcambrium en vasculaire cambrium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kurkcambrium

A

zit als een cilinder in de schors van de plant en vervangt de epidermis door het stevigere en dikkere periderm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vasculaire cambium

A

zit als een cilinder tussen het merg en het schors in en zorgt dat nieuwe hout- en bastvaten worden gevormd. Is in rust tijdens de winter en wordt weer actief tijdens het voorjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kelkbladeren

A

Groene onderdelen van de bloem. Beschermen de bloem wanneer deze nog in de knop zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kroonbladeren

A

Vaak kleurrijk. Zorgen dat bestuivers worden aangetrokken tot de bloem. Zodat de stuifmeelkorrels kunnen worden verspreid. Niet altijd kleurrijk → bij planten wiens stuifmeel door de wind worden verspreid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Metagenese

A

Generatiewisseling. Planten hebben een diploïde vorm, de sporofyt en een haploïde vorm, de gametofyt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gametofyt

A

Haploïse vorm van de plant. Het is een meercellige structuur, waarbij elke cel slechts een exemplaar van elk chromosoom heeft. De gametofyt produceert gameten d.m.v. mitose. Het versmelten van 2 gameten resulteert in een diploïde zygote, waaruit een sporofyt kan groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sporofyt

A

Diploïde vorm van een plant. Meercellige structuur waarbij elke cel twee exemplaren van elk chromosoom heeft. Sporofyt produceert sporen d.m.v. meisose. Uit een spore wordt een gametofyt gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Meeldraden

A

(microsporofyl) bevat microsporangia (pollenzakjes) die
stuifmeel produceren.
Mannelijke voortplantingsorganen van de plant. Bestaan uit de helmdraad en de helmkop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Helmknop

A

In de helmknop worden d.m.v. meiose sporen gevormd die zich ontwikkelen tot een gametofyt. Deze gametofyt is slechts enkele cellen groot en zit verpakt in stuifmeelkorrels.

17
Q

Stuifmeelkorrels

A

In de stuifmeelkorrels zit de gametofyt verpakt. In de stuifmeelkorrels worden de mannelijke gameten en zaadcellen gevormd.

18
Q

Stamper

A

Het vrouwelijke voorplantingsorgaan van de plant. Is opgebouwd uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel.

19
Q

Stempel

A

De stempel is onderdeel van de stamper. Het is een plakkerig orgaan, dat ervoor is gemaakt om stuifmeelkorrels op te vangen.

20
Q

De stijl

A

De stijl geleidt de stuifmeelkorrels naar het vruchtbeginsel.

21
Q

Het vruchtbeginsel

A

bevat een of meerdere zaadbeginselen. In het zaadbeginsel ontstaan d.m.v meiose sporen waaruit de vrouwelijke gametofyt wordt gevormd.

22
Q

Zaadlobben

A

uit het zaad ontstaan 1 of 2 zaadlobben. Dit zijn een soort primitieve zaadblaadjes die veel voedingsstoffen bevatten.

23
Q

Monocotylen

A

Planten met 1 zaadlob.

24
Q

Dicotyl

A

Een plant met 2 zaadlobben

25
Q

eenslachtig

A

Eenslachtig: alleen meeldraden (mannelijk) of alleen stamper (vrouwelijk)

26
Q

Tweeslachtig

A

Bloemen met zowel meeldraden als stamper

27
Q

Tweehuizig

A

Een bloem die alleen mannelijke of vrouwelijke bloemen draagt (eenslachtig)

28
Q

Eenhuizig

A

Planten met zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen.

29
Q

Zelf-incompatibiliteit

A

Wanneer planten hun eigen stuifmeelkorrels afstoten. Ze laten niet toe dat een eigen stuifmeelkorrel een eigen eicel bevrucht.

30
Q

Wortelstok

A

Deel van de stengel dat vaak horizontaal onder de grond groeit. Ze hebben geen bladeren maar wel okselknopen. Uit zo’n okselknoop kan een nieuwe plant ontstaan

31
Q

Zaadbeginsel/ zaadknop

A

De ovule. structuur die zich ontwikkelt
binnen het ovarium (ovary), bevat een vrouwelijke gametofyt (gameet/eicel). Heet ook wel zaadbeginsel.

32
Q

Embryozak

A

Vrouwelijke gametofyt

33
Q

Pollenkorrel

A

Mannelijke gametofyt

34
Q

Vruchtblad

A

(een megasporofyl*) is een ingevouwen blad, een zaadknop
producerend voortplantingsorgaan van een bloem (met stempel, stijl en ovarium).

35
Q

Volledige en incomplete bloemen

A

Volledige bloemen bevatten de 4 basale bloemorganen (kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en vruchtbladeren.
Incomplete bloemen missen 1 of meerdere bloemorganen.

36
Q

Bestuiving

A

De overdracht van stuifmeel op de ovule dragende structuur van een zaadplant.