Phrases Flashcards
mijn horloge loopt achter
my watch is slow
mijn hologe loopt voor
my watch is fast
met de klok me
clockwise
tegen de klok in
counterclockwise/anticlockwise
Mag ik u iets vragen?
May I ask you something?
Ja, natuurlijk
yes, of course
Sorry, ik weet het niet.
Sorry, I don’t know.
We leren Nederlands.
We are learning Dutch.
Waar ga je naartoe?
Where are you going?
Ik ga nu naar huis.
I am going home.
Ik werk vandaag de hele dag.
I am working all day today.
We gaan morgen naar huis.
We are going home tomorrow.
goedemorgen/goeiemorgen
good morning
goedemiddag/goeiemiddag
good afternoon
goedeavond/goeieavond
good evening
alles goed?
How is it going?
Hoe gaat het?
How are you doing?
Hoe gaat het met je?
How are you?
Prima, en met jou?
Fine, and you?
Hij is mijn vriend.
He is my friend.
Zij heeft een appel.
She has an apple.
Wij zijn vrienden
We are friends.
Mijn moeder is in de keuken.
My mother is in the kitchen.
I heb een nieuw boek.
I have a new book.
Zij hebben een mooi huis.
they have a beautiful house.
Zij zijn Nederlands.
They are Dutch.
Dit zijn onze kinderen.
These are our children.
Dat is zijn vader.
That is his father.
Het is twee uur.
it is two o’clock
het is vijf over twee
It is five past two
Het is kwart over twee
It is fifteen past two
Het is kwart voor tien
It is fifteen till ten
Hoe laat is het?
What time is it. (How late is it)
’s octends/’s morgends
in the morning
’s middags
in the afternoon
’s avonds
in the evening
’s nachts
at night
Het is tien voor halfdrie.
It is two twenty
Het is twintig over twee.
It is 20 past two
Het is half elf.
It is ten thirty
Het is heel mooi weer.
It is very beautiful weather.
Het is erg lekker weer.
It is very nice weather.
De zon schijnt.
The sun is shining.
rechtsaf
right turn
afslag naar links
left turn
linksom
left turn/interjection
geen
no
veel
a lot of/much
genoeg
enough
ieder
every
Mag ik u iets vragen?
May I ask you something?
Bent u hier bekend?
Are you familiar with this area?
Sorry, ik ben hier niet bekend, ik kom uit Maastricht.
Sorry, I’m not familiar with this area,
I’m from Maastricht.
Kunt u mij de weg naar het station vertellen?
Could you tell me the way
to the station?
Weet u de weg naar het station?
Do you know the way to the station?
Mag ik hier zitten?
may I sit here?
Mag ik vanavond logeren bij mijn vriendje?
Can I stay with my boyfriend tonight?
Je mag daar niet parkeren.
You are not allowed to park there.
U mag hier niet zwemmen.
You are not allowed to swim here.
Ik kan zwemmen.
I can swim.
Ik kan niet zwemmen.
I can not swim.
Je kunt daar niet parkeren.
You cannot park there. (the space is too small)
Modale hulpwerkwoorden
Model verbs