Personagetekst / Vertellerstekst Flashcards

1
Q

Vertellerstekst

A

de tekst waar de primaire verteller het woord heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Personagetekst

A

De taaluitingen (zoals citaten) van personages die ingebed zijn in de vertellerstekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taaluitingen van personages worden als volgt weergeven in het verhaal:

A

Diegetische samenvatting, indirecte rede, directe rede, vrije indirecte rede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diegetische samenvatting

A

de lezer krijgt alleen te horen dat het personage iets gezegd heeft, de verteller blijft zelf aan het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

indirecte rede

A

de lezer krijgt te horen wat het onderwerp van de personagetekst was maar in de woorden van de verteller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Directe rede

A

de personagetekst wordt direct aangeboden. hier is niet de verteller maar het personage aan het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vrije indirecte rede

A

personagetekst en vertellerstekst worden gemengd op een manier dat de kenmerken van beide nog zichtbaar zijn. Tussenvorm van de directe rede en indirecte rede, waarbij de auteur de woorden of gedachten van een personage weergeeft in de woordvolgorde van de directe rede, maar in de derde persoon en vaak gevolgd door een imperfectum of of een verleden-tijdsvorm
bijv: ‘he had done what seemed to him best. How was he to blame’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Expliciete karakterisering: Telling

A

wijze van het beschrijven van een karakter op een expliciete manier waarbij rechtstreeks informatie wordt gegeven over een personage door de verteller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

impliciete karakterisering: showing

A

wijze van het beschrijven van een karakter op impliciete manier waarbij onrechtstreeks informatie wordt verstreken door een personage bijv. via een andere personage dat karaktertrekken van het personage opmerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

plot

A

de samenhang van gebeurtenissen in een verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

motief

A

de kleinste onherleidbare structurele eenheid in een tekst waaraan een betekenis kan worden toegekend en die door combinatie met andere soortgelijke eenheden het thema van de tekst vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

statische motieven

A

term vanuit het russisch formalisme: hebben betrekking op situaties of handelingen die geen verandering in de situatie brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dynamische motieven

A

term vanuit het russisch formalisme: hebben betrekking op situaties of handelingen die wel een verandering in de situatie brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gebonden motieven

A

term vanuit het russisch formalisme: motieven essentieel voor het begrijpen van de logische samenhang van het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vrije motieven

A

term vanuit het russisch formalisme: motieven die achtergrond informatie brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

compositionele motivering

A

term vanuit het russisch formalisme: motivering dat het verhaal doet kloppen en de opbouw verzorgt