lezers en teksten Flashcards

1
Q

Receptie

A

de reactie van lezers op literaire teksten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

auteursintentie

A

de intentie van een auteur om een werk op een bepaalde manier te bedenken en vorm te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

new critics

A

amerikaanse formalistische school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

intentional fallacy

A

begrip vanuit de new critics dat verwijst naar de vergissing om de betekenis van een werk gelijk te stellen aan de auteursintentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

receptie-esthetica

A

theorie vanuit duitsland jaren ‘70 waarbij nadruk wordt gelegd op de historiciteit van teksten en het perspectief werd verschoven naar die van de lezer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

expliciete lezer / impliciete lezer

A

expliciete lezer: lezer die rechtstreeks in de tekst opgevoerd wordt en daar een rol in speelt. Deze lezer is meestal verzonnen, maar hoeft niet.
Impliciete lezer: de lezer die niet direct in de tekst genoemd wordt maar waar we vanuit de tekst kunnen afleiden dat voor deze lezer een bepaald rol is weggelegd. omg wordt de lezer bijvoorbeeld de gelegenheid gegeven de eigen fantasie te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aangesproken historische lezer

A

expliciete lezer aan wie een tekst is opgedragen, vaak een historisch figuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aangesproken reële lezer

A

expliciete lezer waar rechtstreeks op wordt gericht, bijvoorbeeld in reclamecampagnes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

resisting reader

A

de lezer die zich onttrekt of verzet tegen de aanwijzingen die de tekst geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

onbepaaldheid

A

algemene eigenschap van literaire teksten om de verbeeldingskracht te stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

‘de open plek’

A

specifieke tekstpassages waarin het ontbreken van informatie de lezer dwingt zijn fantasie in te zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vertelinstantie

A

vanuit auteur gekozen positionering ten opzichte van de personages en de lezer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

heterodiegetische verteller

A

een verteller die zich buiten de verhaalwereld houdt. De verteller is hier vaak een sturend en ironisch subject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Homodiegetische verteller

A

de verteller die zich expliciet als ‘ik’ in een verhaal manifesteert, hij vertelt het verhaal vanuit een positie binnen de verhaalwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Binnen de homodiegetische verteller vallen de autodiegetische verteller en de getuige-verteller:

A

autodiegetische verteller: de verteller is 1 van de actanten in het verhaal.
getuige-verteller: de verteller was getuige van de feiten, maar alleen als observator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Raamvertelling

A

Vertelling waarin binnen het verhaal meerdere verhalen worden verteld, bijvoorbeeld duizend en een nacht

17
Q

Metafictie

A

reflectie binnen een verhaal op de gekunsteldheid van het verhaal zelf

18
Q

Anachronie

A

afwijking van de chronologische vertelwijze

19
Q

tijdsvertraging/tijdsversnelling

A

langer stilstaan bij bepaalde handelingen en gebeurtenissen en bondige beschrijving van handelingen en gebeurtenissen

20
Q

verteltijd

A

de tijd die de lezer nodig heeft om een verhaal te lezen

21
Q

vertelde tijd

A

de tijd die het verhaal of een deel daarvan inhoudelijk omvat

22
Q

iteratieve verteltrant

A

verschillende handelingen worden onder een noemen samengebracht en slechts eenmaal weergeven bijvoorbeeld: ‘s maandags ging hij altijd naar de bank

23
Q

Analepsis

A

flashbacks

24
Q

prolepsis

A

flashforwards

25
Q

focalisatie

A

betreft de relatie tussen de verhaalwereld en het bewustzijn van het subject van waaruit deze wordt waargenomen

26
Q

verteller-focalisator

A

de primaire verteller is de focalisator, deze is in principe alwetend maar hoeft dit niet altijd te uiten

27
Q

personage-focalisator

A

de focalistatie vindt plaats vanuit het perspectief van een personage, terwijl de verteller de verteller blijft

28
Q

dubbele focalisatie

A

combinatie van de twee procede’s van het gebruik van personage-focalisator en verteller-focalisator. zowel verteller als personage zijn het bewustzijnscentrum

29
Q

meerstemmigheid

A

het klinken van meerdere ‘stemmen’ van personages in een roman, terwijl deze is opgetekend door 1 schrijver

30
Q

personagetekst/vertellerstekst

A

Personagetekst: de taaluitingen (als citaten) van personages die ingebed zijn in de vertellerstekst
Vertellerstekst: de tekst waar de primaire verteller het woord heeft