Perceptie Flashcards

1
Q

Perceptie

A

= waarnemen (niet altijd objectief)
= actief proces
= Opbouw interne representatie obv ontvangen prikkels

zintuigen registreren enkel
hersenen nemen waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ponzo Illusie

A

ene lijnstuk lijkt langer als het andere, maar ze zijn hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

interne representatie

A

Mentale voorstelling van externe omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

van prikkel tot perceptie

A
  1. stimulatie; prikkels buitenwereld opgevangen door zintuigencellen, sensoren
  2. transductie: van fysieke prikkel naar interpretatie
  3. sensatie: resultaat van transductie, nog geen classificatie/herkenning/interpretatie
  4. perceptie: pas wanneer ons brein betekenis gaat geven aan de prikkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

psychofysica

A

= Wat is de exacte relatie tussen de prikkel en wat je effectief waarneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Centrale vragen psychofysica

A
  1. Detectiedrempel; neem ik de prikkel waar?
  2. Verschildrempel; verschilt de prikkel van een andere prikkel?
  3. Schaalprobleem; hoe sterk ervaar ik de prikkel?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

JND

A

Just noticeable difference
= Kleinste verschil in stimulatie dat in 50% gevallen wordt opgemerkt
= geen constante, maar is relatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schaalprobleem

A

= Verband intensiteit stimulus en intensiteit subjectieve ervaring

-> machtswet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bottom-up verwerking

A
  • data-gestuurd, stimulus-gestuurd
  • gestuurd vanuit omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Top-down verwerking

A
  • concept-gestuurd
  • gestuurd vanuit brein (verwachtingen, concepten,
    herinneringen, … )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

modellen voor objectherkenning

A
  • Computationele benadering Marr
  • Recognition by component theory Biederman
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Computationele benadering

A

waarneming = informatieverwerkingsprobleem
=> visuele verwerking herleiden tot opeenvolgende stappen

3 fases;

Primaire schets
2,5 dimensionele (2,5D) schets
3 dimensionele (3D) representatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Craik–Cornsweet–O’Brien effect

A

Toont aan dat we het verschil in kleur van oppervlakken niet zien, maar we bepalen dit door de helderheidsovergang van de twee vlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

principe van Prägnanz

A

perceptuele input organiseren tot meest eenvoudige en meest stabiele vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Egocentrische representatie

A

Het waarnemen hangt af vanuit het standpunt van de waarnemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Allocentrische representatie

A

= gezichtspuntonafhankelijke, voorwerpgerichte waarneming

17
Q

Recognition by Component Theory

A

36 geons = geometrical ions
- Visuele alfabet objectrepresentatie
- Elk object, ongeacht complexiteit, definiëren adhv
gezichtspuntonafhankelijke geons
- Geons kan je reeds afleiden uit 2D representatie, dus gezichtspuntafhankelijke representaties (cf. 2,5D) zijn overbodig