Pathology Flashcards

1
Q

What are relative contraindications for Kidney Transplantation

A
  • Active peptic ulcer disease (should be treated prior to transplantation)
  • Active hep B infection (liver biopsy and pre-transplant antiviral therapy recommended and hepatology consult)
  • Morbid obesity
  • Medical non-compliance

Special considerations:
- ABO incompatibility
- Positive T-cell crossmatch
Pretransplant desensitisation protocols may allow succesfull Tx across these barriers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe lang wachten met nierTx na DES voor AMI?

A

6mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe lang met nierTx wachten na curatieve behandeling kanker?

A

Gem 2-5j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aanvaardingscriteria levende donatie nierTx

A

 Ts 18j en 65j
 Proteinurie < 100 mg/24h ,albuminurie < 30 mg/24h , GFR > 80 ml/min/1.73m3  OGTT normaal (geen diabetes)
 Geen haematurie
 Normale RR
 BMI < 30
 Geen risico op infectie (B , C , …) of maligniteit
 Correcte sociale / psychologische evaluatie
 Donatie willen
 Rookstop min 3m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hypovolemie als oorzaak toegenomen serum creat na nierTx: S/ D/ R/

A

S/ lage CVD, afnemende UO, hypotensie, igv bloeding dalend Hb
D/ Hb, CVD
R/ vocht of igv bloeding exploratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vasc trombose als oorzaak toegenomen serum creat na nierTx: S/ D/ R/

A

S/ plots verlaagde UO, donkere hematurie, gespannen en gevoelige graft
D/ echo doppler
R/ exploratie voor trombectomie of nefrectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bladder outlet obstruction als oorzaak toegenomen serum creat na nierTx: S/ D/ R/

A

S/ klonters BS, plots afgenomen UO
D/ opgezette blaas bij KO / echo
R/ irrigatie of veranderen sonde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe lang BS laten zitten na nierTx

A

7d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ureter obstr als oorzaak toegenomen serum creat na nierTx: S/ D/ R/

A

S/ klonters BS, plots afgenomen UO
D/ euvolemie, hydro-ureter op echo, evte lymfocoele op echo
R/ percutaan nefrostogram, drainage evte lymfocoele die compressie veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drug toxicity als oorzaak toegenomen serum creat na nierTx: S/ D/ R/

A

S/ hoge cyclosporine levels of FK 506 levels
D/ drug level
S/ lower dose of drug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Acute rejection als oorzaak toegenomen serum creat na nierTx: S/ D/ R/

A

S/ aanwezigheid risicofactoren (lage drug levels, hoog panel reactive antibody)
D/ kidney biopsy
R/ bolus CS, antilymfocyten behandeling, start plasmaferese en igv humoral rejection IV Ig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

MELD score

A
Gebaseerd op 
- INR
- Creat
- Tot bili
En voorspelt survival zonder leverTx
6-40, 15 als break-even point
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Child Pugh

A
Gebaseerd op 
- Tot bili
- Serum alb
- INR
- Ascites
- Hep encefalopathie
En toont ernst van de levercirrose maar is niet meer aan transplantatielijst gerelateerd
5-15
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Milan criteria (liver transplantation for HCC)

A
  • 1 tumor kleiner dan of gelijk aan 5cm
    OF
  • max 3 tumoren, elk max 3cm
    EN dit met
  • Geen invasie of extrahepatische verspreiding
    (dan 70% survival rate met Tx, 15% recurrence)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is domino Tx

A

Patiënt met metabole leverziekte als donor, en dan enzymen toedienen om te zorgen dat acceptor de ziekte/het tekort niet krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Living donor leverTx: li of re?

A

Links, rechts is veel moeilijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Volgorde reperfusie lever na Tx

A

VCI < vena porta < reperfusie < arterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke immunosuppressie na leverTx

A

Triple:

  • Calcineurine inh (FK-506)
  • CS (snel afbouwen)
  • MMF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarvoor staat de C in CEAP class

A
Clinical
- C0: no visible/palpable signs
- C1: teleangiectasia or reticular veins
- C2: varicose veins
- C3: oedema
- C4a: hyperpigmentation/eczema
- C4b: lipodermatosclerosis/atrophie blanche
- C5: healed venous ulcer
- C6: actieve venous ulcer
\+ s (sympt) or a (asympt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvoor staat de E in CEAP class

A
Etiological
Ec: congenital
Ep: primary
Es: secondary
En: no venous cause
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarvoor staat de A in CEAP class

A
Anatomical
As: superficial
Ap: perforator
Ad: deep
An: no venous location 
Duplex nodig voor D/!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarvoor staat de P in CEAP class

A
Pathophysiological
Pr: reflux
Po: obstruction
Pr,o: reflux and obstrution
Pn: no venous pathophysioly identifiable
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar ga je typisch embolen vinden?

A

Arteriële splitsing:

  • 60% femoral junction
  • 18% iliac junction
  • 11% popliteal junction
  • 10% brachial
  • 2% aortic
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vertel: qSOFA

A

Voor gewone afdeling of buiten ziekenhuis, teken van orgaandysfunctie, elk 1 punt, vanaf 2 gaat gepaard met hoger sterfterisico etc

  • 22 of meer qua ademhalingsfreq
  • Bwz: GCS 13 of minder
  • Syst BD 100 mmHg of minder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Myopectineal orifice of Fruchaud: grenzen

A

Med: rectus abdominis
Lat: iliopsoas
Inf: pecten pubis
Sup: conjoint tendon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de conjoint tendon

A

Ing aponeurotic falx
Structure formed by the lower part of the common aporneurosis of the internal oblique muscle and the transversus abdominis as it inserts into the crest of the pubis and pectineal line immediately behind the superficial inguinal ring. It is usually conjoint with the tendon of the internal oblique muscle, but they may be separate as well. It forms the medial part of the posterior wall of the inguinal canal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vertel: triangle of doom, triangle of pain

A

IUPGO Gent - les 8 dia 5
Triangle of doom: gevormd mediaal door ductus deferens, lateraal door spermatische vaten. Hierin lopen de iliacale vaten. Mediaal-onder loopt obturator nerve en obturatorvaten ; samen met spermatische vaten loopt genitale branch van n genitofemoralis

Triangle of pain: mediaal spermatische vaten, lateraal ing lig. Hierin lopen vss zenuwen:

  • Meest med de femoral branch of the n genitofemoralis
  • Iets lateraal hiervan de anterior femoral cutaneous nerve or other variable branches
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Anterieur vs posterieure approach bij liesbreuk

A
  • Vrouw altijd posterieur, liefst laparoscopisch preperitoneaal
  • Igv recidief na bv anterieur, nu posterieur proberen en omgekeerd
  • Femoral hernia altijd posterieur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer kan je watchful waiting toepassen bij groin hernia?

A

Asymptomatische mannen bij wie toevalsvondst en als je ze goed kan educeren omtrent alarmsymptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

AB bij groin hernia repair?

A
  • Igv open niet aangewezen bij laag risico, wel bij matig of hoog risico patiënt
  • Igv laparoscopisch nooit aangewezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke behandeling igv ventrale/umbilicale hernia?

A
  • <1cm: primair herstel, vest-over-pants
  • > 1cm: altijd mesh, zelfs in kleine umbilicale of epigastrische hernia’s
  • WaWa kan evt bij asympt kleine
  • Profylactische AB wél geven bij mesh gebruik umbilicale of epigastrische hernia
  • Laparoscopisch igv hoog risico wondinfectie of grote breuk
  • Igv open umbilicaal of epigastrische hernia repair dient een preperitoneale mesh gebruikt te worden
  • Igv laparoscopisch epigastrische of umbilicale hernia repair best sublay retromusc of preperitoneale mesh gebruikt te worden met 5cm overlap. Als toch intraperitoneaal: tacks of niet-resorbeerbare draad
  • Igv ook rectus diastase: mesh gebruiken en al of niet diastase repair
  • Liefst na laatste zws, als niet kan worden uitgesteld best tijdelijk suture repair en na laatste zws dan alsnog mesh
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Spigeliaanse hernia: wat is het, hoe stel je het best vast, en hoe behandel je best?

A
  • Protrusie door defect in aponeurose van de transverse abdominal muscle limited by the linea semilunaris en laterale rand van de rectus abdominis
  • KO + echo/CT
  • R/ mesh, laparoscopisch of toch open maar weinig evidentie welke beste techniek is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Voorbeelden van momenten bij wie je een asymptomatische ccl toch gaat operereren

A
  • Verhoogd risico GBCa (porceleinen gb, lithiasis >3cm, poliepen > 0.5cm, atypische Wirsung die in de choledochus draineert)
  • Hemolytische aandoeningen (sickle cell indien andere abdominale ingreep, hereditaire sferocytose indien splenectomie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke zenuw kan je zowel bij anterieure als posterieure approach groin hernia kwetsen?

  • N cutaneus femoris lateralis
  • N inguinalis
  • R genitalis van n genitofemoralis
  • R lateralis van n genitofemoralis
  • N iliohypogastricus
A

R genitalis van n genitofemoralis: loopt over lieskanaal preperitoneaal richting genitalia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bespreek vocht resuscitatie bij brandwonden

A

1e 8u Ringer’s + 50mEq/L NaHCO3-
8-16u Ringer’s
16-24u Ringer’s + 5% albumine
Doel: 30-50mL/U UO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waarvoor staat TIME-DH in wondheling?

A
Tissue management
Infection control
Moisture balance
Epithelial edge advancement
Disease (voll ziektebeeld)
Healing (helingsproces voorspellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe werkt iodium?

A

Antisepticum specifiek voor huid en slijmvliezen
Niet onder <2j wegens risico schildklierstoornissen
Oxydans, dringt in micro-organismen binnen en vernietigt proteïnen, nucleotiden en vetzuren = microbiocide effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe werken alginaten?

A

Bv algosteril, kaltostat
Indicatie: bloedende wonde, veel exsudaat
Vochtabsorptie genereert gel/korst + autolytische activiteit door macrofaagactivatie + bloedstelpend + antibacterieel
Tot 7dd als wondopp volledig bedekt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Werking VAC

A
  1. Vochtige, occlusieve wondbehandeling
  2. Approximeren wondranden
  3. Reductie inhiberende factoren
  4. Verbetering doorbloeding
  5. Reductie bacterial load
  6. Tension stress effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is doelwit van specifieke doelgerichte (moleculaire) kankertherapie?

A

Blokkeren van groeifactor-receptoren van de tumorcel zonder effect op normale cellen (itt chemo) waardoor de signaaltransductie geblokkeerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Werking -mab

A

Monoclonale As

Doel: transmembraan receptoren, groeifactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Werking -ib

A

Inhibitoren/kleine moleculen

Inhiberen transductiepathways, second messengers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarvoor staan ‘ci’, ‘tu’, ‘tin’ en ‘zom’ in midden van kankertherapie als seliciclib?

A
ci = circulair systeem
tu = tumor target
tyn = tyrosine kinase
zom = proteazoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe werkt avastin

A

= bevacicumab

Monoklonaal As tegen circulerend VEGF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe werken en geef voorbeeld van doelgerichte kankertherapie tegen EGFR

A

activering: fosforylering intracellulaire tyrosinekinasedomein -> downstreampathways -> cellulaire processen (proliferatie, motiliteit, apoptose)

EGFR-therapeutica: MoAb (cetuximab, panitumumab) / tyrosinekinase-inhibitoren (gefitinib, erlotinib)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe werken en geef voorbeeld van doelgerichte kankertherapie tegen intracellulaire signaaltransductiepathways

A

activering: fosforylering intracellulaire tyrosinekinasedomein -> downstreampathways -> cellulaire processen (proliferatie, motiliteit, apoptose)

 inhibitoren van mTOR, proteïne-C-kinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de kans op eventratie na laparotomie

A

15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Bespreek ivm laparoscopie: azimuth angle, manipulation angle, elevation angle

A
  • Azimuth: tss camera en instrument, optimaal 30°
  • Manipulation: tss bimanuele instr, opt 60°
  • Elevation: tss huid en instr, opt 60°
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn vroegtijdige tekens van eventratie na laparotomie?

A

Toegenomen sereuze lekkage

Ileus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke techniek geniet voorkeur bij grote eventratie?

A

Sublay en 5cm overlap

Igv grote breuken of recidieven Ramirez of TAR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de kans op enterotomie bij laparoscopisch intraperitoneale hernia repair

A

2% itt 0.2% bij andere laparoscopische ingrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn vitK afhankelijke stollingsfactoren?

A

II, VII, IX, X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Welke factor speelt enkel in vitro een rol en zal dus geen bloedingsstoornis veroorzaken bij een deficiëntie?

A

XII

54
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van een PT die gestegen is bij een normale APTT

A
  • vitK def bv post bariatrie
  • VKA
  • fVII def (bv bij infectie of zzz cong)
55
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van een APTT die gestegen is bij een normale PT

A
  • factor XII, XI, IX of VIII deficiëntie (zz igv factor inhibitor, cong = hemofilie)
  • lupus anticoagulant bv bij infectie (doch dan geen bloedingsstoornis)
  • heparine
56
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken gestegen PT en APTT

A
  • Ernstige vitK deficiëntie
  • Hoge heparine
  • Shock
  • Sepsis
  • Leveraandoening
  • Dilutie
57
Q

Pathogenese van defects in hemostasis - vascular defects (S/ en etio)

A

S/ blauwe plekken, spontane bloedinkjes, huidbloedinkjes vlak na trauma
Etio:
- zz overerfd
- meestal verworven (seniele purpura, cs, henoch schonlein, cushing)

58
Q

Pathogenese van defects in hemostasis - trombocytopenia (S/ en etio)

A

S/ tgv defect in primaire hemostase: huid- en mucosabloedingen, epistaxis, menorragie, bloedend tandvlees
Etio
- Verm productie (BM-suppr, leverziekte)
- Immunogeen verhoogde destructie (ITP, alloimmuun, HIT, HELLP, infectie)
- Niet-immunogeen verhoogde destructie (DIC, HUS/TTP, bypass, HELLP, infectie)
- Dilutie of distributie (massieve TF, splenomegalie)

59
Q

BP-function defect (etio)

A
  • Zz overerfd

- Verworven: drug-induced (asa,clop,..), uremie, myeloproliferatieve aandoening

60
Q

Coagulatiefactor defect (= sec hemosatse, oorzaken?)

A
  • Hemofilie A/B
  • vWF deficiëntie
  • VitK-def
  • VKA
  • Leverfalen
  • Consumptie (DIC, massief bloedverlies of transfusie)
61
Q

Bespreek manier van overerving hemofilie/vWF ziekte

A

Hemofilie X-gebonden

vWF autosomaal dominant

62
Q

Kliniek hemofilie

A

Ifv ernst: igv 5-40% over eerder kleine bloedingen na trauma of heelkunde, igv nog <1% van normaalwaarde spontane bloedingen in grote gewrichten

63
Q

Kliniek vWF ziekte

A

Huid en mucosae spontane bloedingen (epistaxis, menorragie, tandvlees, hematomen, post-HK, post-partum bloeding)

64
Q

Bespreek minirin

A

= ADP-analoog (DDAVP)
Gaat conc fVIII of vWF 3-6x verhogen (dus te gebruiken bij vWF ziekte of milde hemofilie A)
- Testinfuus bij diagnose om respons te evalueren
- I.V. 0.3 μg/kg in baby-baxter phys H2O over 30 min
- Peak response 30-60’ later

65
Q

Antidotum heparine

A

Protamine

100% neutralisatie UH, 30-40% igv LMWH

66
Q

Reversal VKA

A
  • vitK PO/IV indien INR >7 5-10mg, indien INR <7 2.5-5mg. PO duurt 24u, IV duurt 6-12u
  • Prothrombin Complec conc (4 factor PCC) bevat II, VII, IX, X - w IV gegeven - 25-50 IU/kg - 15’ tot norm INR
  • (FFP weinig nut)
67
Q

Reversal DOAC (anti-IIa, anti-Xa)

A
Enkel dabigatran heeft specifiek antidotum Idarucizumab = praxbind
Igv ernstige bloeding onder DOAC:
- 4 factor PCC
- Act PCC
- Recombinant VIa = novoseven
68
Q

Reversal antiplatelet agents

A

Aspirine meestal geen stop nodig, als wel stop nodig zoals bij prostatectomie/NCH/oftalmo 5dd doen en igv urgentie plaatjes of desmopressine
Clopidogrel igv stop 7dd te stoppen, igv urgentie idem als asp

69
Q

Vertel: pre-cachexie, cachexie, refractoire cachexie

A
  • Pre-cachexie: g-verlies <5%, anorexie, metabole veranderingen
  • Cachexie
    ° Multifactorieel syndroom met verlies spiermassa +/- vetmassa, niet volledig reversibel door conventionele nutritionele ondersteuning
    ° g-verlies >5% OF BMI<20 en g-verlies >2% OF sarcopenie en g-verlies >2%
    ° vaak verminderde voedselintake en syst infl
  • Refractoire cachexie
    ° variabele graad van cachexie
    ° kanker = procatabool, niet-responsief aan kankertherapie
    ° <3M survival
70
Q

Beschrijf sarcopenic obesity

A

Sarcopenic obesity is characterised by
low muscle mass despite high BMI
Sarcopenic obesity is associated with increased complications and length of stay after surgery
Nutritional interventions should be considered in sarcopenic obese patients undergoing surgery

71
Q

Wat is percentage ondervoede ptn in-hospitaal, en wat zijn consequenties?

A

40%

  • slechte wondheling
  • langere opnameduur
  • grotere kost
  • hogere infectie- en complicatie ratio
  • hogere morb en mort
72
Q

Aan welke snelheid start je MS voeding en binnen welke tijdspanne na chirurgie?

A

It is recommended to start tube feeding with a low flow rate (e.g. 10 e max. 20 ml/h) and to increase the feeding rate carefully and individually due to limited intestinal tolerance. The time to reach the target intake can be very different, and may take five to seven days.

<24u na HK starten

73
Q

Wat weet je over de ‘nutritional risk screening 2002’

A

Initial screening is gebaseerd op

  • BMI (<20.5)
  • G-verlies laatste 3mm
  • Verminderde intake over de laatste week
  • Ernstig ziek bv op ITE

Indien een van de antwoorden ja is, wordt aanvullend de 2e tabel als screening gebruikt

  • Impaired nutritional status (0-3) + severity of disease (0-3) en al of niet +1 indien > 70j
  • Indien > of = 3: nutritional care plan
  • Indien 0-2: weekly rescreening en igv heringreep toch nutritioneel plan
74
Q

Wat weet je over de GLIM criteria

A
Nutritional screening tool. Indien 1 of meer fenotypische én 1 of meer etiologische criteria aanwezig = malnutritie
Fenotypische criteria: 
- Onvrijwillig gewichtsverlies
- Laag BMI
- Spiermassa verlies
Etiologische criteria: 
- Lagere intake
- Inflammatie / ziekte
- Verminderde opname
75
Q

Wat zijn de POQI nutrition six

A
  1. Nutritional screening is essential
  2. Protein more important than calorie (>1.2g/kg/d)
  3. Herstart voeding zsm, niet pas bij bowel sounds of transit
  4. (Orale voedingssuppl voor iedereen)
  5. PO > enteral > parenteral
  6. Team game
76
Q

Wat is nood aan protein delivery periop

A

1.2-2g/kg/d

77
Q

Wat is incidentie van surgical site infections bij malnourished vs well-nourished pts?

A

35% vs 14% igv tot gastrectomie studie

78
Q

Verhoogt TPN infectierisico?

A

Nee

79
Q

Wat zegen ESPEN guidelines over kcal-nood

A

25-30kcal/kg/d, meer igv stressfactoren

80
Q

Wat zijn de kenmerken van Harris-Benedict formule

A
G = lichaamsgewicht in kg
H = lichaamslengte in cm
L = leeftijd in jaren
81
Q

Wat zit er in TPN

A

Glucose, aminozuren en lipiden in compartimenten
Calorische inhoud stikstof wordt niet meegerekend gezien beperkt
- 50-70% KH vs 30-50% vetten als E-bron
(gluc 4kcal/g, stikstof 4kcal/g, vet 9kcal/g)
- Sporenelementen worden dagelijks toegevoegd
- Addamel moet over minstens 12u inlopen
- VitK toe te voegen igv cernevit

82
Q

Bespreek de verhouding/verdeling vocht over de vss compartimenten

A
  • ICF 2/3
  • ECF 1/3
    ° 1/4 plasma
    ° 3/4 interstitium
83
Q

Wat zijn insensible losses?

A

Vochtverlies via huid (75%) en longen (25%) wat zo’n 600mL per dag bedraagt maar toeneemt bv igv koorts, hypermetabolisme, hyperventilatie

84
Q

Welke bevindingen igv extracellulair volume deficit

A

Ureum toegenomen
GFR gedaald
Urine-Osm > Plasma-Osm
Urinair Na > 20, Plasma-Na = (dan wel gestegen of gedaald)

85
Q

Regel van 10 voor preoperatief vocht management

A
Zonder vooraf bestaande afwijkingen
- Eerste 10kg 100mL/kg/d
- 11-20kg + 50mL/kg/d
- > 20kg + 20mL/kg/d
Met vooraf bestaande afwijkingen
- Correctie GI verlies
- Correctie niet-obvious verlies
- Gebaseerd op UO 0.5-1mL/kg/u, vital signs, elektrolyten
86
Q

Wat is nodig qua peroperatief vochtbeleid

A

Vaak 500-1000mL/h zoutoplossing

87
Q

Wat is nodig qua postoperatief vochtbeleid

A
  • Ifv patiënt, ingreep, UO, elektrolyten, KO

- 1st isotoon, nadien 5% dextrose in 0.45% NaCl (K-suppl!)

88
Q

Geef voorbeelden etiologie hypoNa

A

Igv normale volumestatus:

  • SIADH
  • Diuretica
  • Water intoxicatie
  • Toegenomen concentratie plasmalipiden of -prot
  • Hyperglycemie

Igv hypervolemie

  • Verhoogde intake
  • TCA, antipsychotica
  • Postop ADH secretie

Igv hypovolemie

  • Diuretica
  • Renal losses
  • GI losses
  • Primary renal disease
  • Verm Na intake
89
Q

Wat verwacht je bij SIADH

A

Tgv hoofdtrauma, chirurgie, medicatie als morfine/NSAID, longziekte, maligniteit, …

  • HypoNa
  • Normovolemie
  • Urinair Na verhoogd
  • Urinaire Osm verhoogd

R/ vochtrestrictie, loop diurectica, co int

90
Q

Wat is effect hyperglycemie op natriëmie

A

Hyperglycemie gaat gepaard met hypoNa bij euvoleme toestand (iedere 100mg/dL glycemiestijging gaat gepaard met 1.6mEq/L daling Na)

91
Q

Wat doe je als eerste stappen bij hypoNa

A
  1. Exclude hyperosm causes (mannitol, hyperglyc)
  2. Urinair Na bepalen: <20 = extrarenal sodium loss, >20 = renal sodium loss
  3. Dehydratie of overhydratie
  4. Igv normaal volume: SIADH?
92
Q

Wat zijn tekens van hypoNa klinisch

A

Typisch wanneer <120mEq/L

  • Cellulaire water intoxicatie en intracraniële overdruk -> hoofdpijn, verward, hyper- of juist hypoactieve peesreflexen, seizures, coma
  • Zwakte, spierkrampen
  • Anorexie, nausea, vomitus
  • Hypertensie en bradycardie igv toegenomen ICP
  • Oligurie
  • Salivatie, lacrimatie
93
Q

Behandeling hypoNa

A
  • Igv overhydratatie: vochtrestrictie
  • Igv toegenomen verlies:
    ° NaCl 0.9%
    ° Hypertoon saline igv neurotekens over 20’ (150mL 3%)
    met als doel 1mEq/h hoger indien onder 120 en sympt tot >130 of neuro oke, 0.5mEq/h hoger als onder 130 en asympt met max 12 per dag
    ° Te snelle correctie veroorzaakt centraal pontiene myelinolysis
    ° Hypertoon igv acute hypoNa ongeacht oorzaak!
94
Q

Vbn etio hyperNa

A

Hypervolemie (Urinair Na >20, Urinaire Osm >300):

  • Iatrogene Na-adm
  • Hyperaldosteronisme
  • Cushing
  • Mineralocorticoid excess
  • Cong adrenal hyperplasia

Euvolemie

  • (extra)renal water loss
  • GI, skin losses
  • renal disease
  • diuretics
  • diabetes insipidus

Hypovolemie (Urinair Na <20, Urinaire Osm <300-400):

  • (extra)renal water loss
  • GI, skin losses
  • Renal (tubular) disease
  • Osmotic diuretics
  • Diabetes insipidus
  • Adrenal failure
95
Q

Wat verwacht je qua labtesten bij cushing

A

HyperNa
Hypervolemie
Urinair Na > 20
Urinaire Osm > 300

96
Q

Wat verwacht je bij hyperNa tgv extrerenal water loss

A

UNa <15

urinaire osm > 400

97
Q

Symptomen hyperNa

A

Typisch pas van zodra >160

  • Coma, seizures, irritabiliteit, ataxie, lethargie
  • Spierzwakte
  • Hypotensie, tachycardie
  • minder traan- en speekselproductie
  • oligurie
  • koorts
98
Q

Correctie hyperNa

A
  • Indien normovolemie hypotone vloeistof (5% gluc) of PO water
  • Indien hypovolemie saline solution
  • Igv acuut max 1mEq/u en max 12mEq/d doen dalen tot 145 dmv 3-6mL glucose 5%/kg/u en dan gewoon rustig 5% aan 1mL/kg/u tot normaal Na
  • Igv chronisch max 0.7mEq/u en max 8-12mEq/d doen dalen

Indien te snelle correctie: cerebraal oedeem, herniatie

99
Q

Bespreek hyperK (etio - symptomen - behandeling)

A

Etiologie:

  • Toegenomen intake (K-suppl, bloedTF, destructie bij hemolyse/crush injury/..)
  • Toegenomen release (plotse toename extracell osm bij mannitol of hyperglyc, acidose)
  • Afgenomen excretie (NSAID, ACE-I, CRB, K-sparende diuretica ; nierinsuff of -falen)

Symptomen:

  • Nausea, braken, diarree
  • Zwakte, paralyse, resp falen
  • Arritmie (scherpe T-top < afgevlakte p-top < breed QRS < ventr fib)

Behandeling:

  • Potassium removal (kayexalaat, veltassa, lokelma, dialyse)
  • Shift naar intracell (glucose 50-100mL 50% + 10-20 E actrapid gevolgd door 4E/u en 100mL/u 20% glucose infuus ; NaHCO3- ; ventolin)
  • Cardiale effecten tegengaan (calciumgluconaat)
100
Q

Bespreek hypoK (etio - symptomen - behandeling)

A

Etiologie:

  • Afgenomen intake (dieet, IV vocht zonder K, TPN zonder suppl)
  • Toegenomen excretie met Urinair K > 20 (hyperaldosteronisme, hypoMg, bep med)
  • Toegenomen GI verlies met Urinair K < 20 (braken, diarree, renaal verlies owv Na-preservatie)
  • Intracell shift (alkalose, toegenomen insuline, hypothermie, toegenomen beta-adr act)

Symptomen:

  • ileus, constipatie
  • verminderde reflexen, vermoeidheid, paralyse
  • arrest, torsade de pointes, VF (u-golf < vlakke t-golf < ST veranderingen)

Behandeling:

  • Kaliumsuppl
  • Igv asympt, enteraal is ok: 1x/d 40mEq PO
  • Igv asympt, parenteraal: 2x/d 20mEq IV over 2u
  • Igv sympt: 4x 20mEq IV over 1u
  • Dit tot 3.5 en dan via normaal protocol
  • (10mEq K is ong 0.1mM in bloed)
  • Correctie hypoMg
101
Q

Etio metabole acidose

A

Increased anion gap

  • Inname exogene zuren (methanol, salicylaat, ..)
  • Productie endogene zuren (lactaat, ketonen, ..)

Nle anion gap

  • HCl-inname
  • HCO3- verlies
  • GI losses
  • Ureterosigmoidostomie
102
Q

Etio metabole alkalose

A

Toegenomen bicarbonaat generation

  • Mineralcorticoïd excess
  • GI verlies (emesis, MS op suctie)
  • Excess administration bv citraat in bloedTF, acetat in TPN

Impaired bicarbonate excretion

  • Verminderde GFR
  • Toegenomen bicarbonaat absorptie bv bij hypoK
103
Q

Etio respiratoire acidose

A

Opp ademen (pijn van grote abdominale ingreep, narcotica, resp secreties, atelectase, pneumonie, abd compartiment syndroom, ..)

104
Q

Etio respiratoire alkalose

A

Alveolaire hyperventilatie (LONGEMBOLEN, pijn, angst, neurologische stoornis, koorts, hypoxemie

105
Q

Wat is huidige standaard bij vermoeden borstCA

A

Triple diagnostiek: palpabel letsel + verdachte BV + core needle of trucut biopsie

Borstsparende HK + sentinelklierbiopsie

106
Q

Wat zijn contraindicaties borstparende HK (absolute!!)

A

Patiënte weigert

Geen esthetisch resultaat te verwachten

107
Q

Wat zijn voorwaarden om nipple-sparing mastectomie in overweging te nemen?

A
  • <45j
  • Patiënte is zich bewust van verlies functie van de tepel (louter esthetisch)
  • Niet-rookster
  • Geen voorgeschiedenis van heelkunde of RT op de borst en nu geen RT nodig
  • Geen extensieve intraductale component
  • Tumor <2cm, tumor-nipple distance > 4cm, geen lymfovasculaire invasie, cN0
108
Q

Meest frequente ligging appendix

A
  • 64% retrocaecaal

- 32% klassiek

109
Q

Echografische tekens appendicitis

A
  • > 0.6mm
  • Niet comprimeerbaar
  • Verdikte wand
  • Abces
  • Vrij vocht
  • Verminderde peristalsis
110
Q

Wat is kans op recurrence bij conservatief behandelde appendicitis?

A
  • 8% tijdens hospitalisatie toch OKa

- 39% recurrence op 5j

111
Q

Vss lokalisaties en percentages perianale abcessen volgens medinfo
‘percent van perianale infecties’

A
  • 40% subcutaan (wordt in 50% toch fistel!)
  • 20-25% ischiorectaal/ischioanaal (vaak met transsfincterische fistel)
  • 2-5% intersfincterisch waarbij caudaalwaartse fistelvorming perianale fistel vormt, craniaalwaarts een supralevatorisch abces
  • 2.5% supralevatorisch abces
112
Q

Percentage vss lokalisaties perianale fistels

A
  • 45% submucosaal en intersfincterisch (R/ fistulotomie en unroofing ; opening IN sfinctercomplex)
  • 30% transsfincterisch (R/ seton dan wel mucosale advancement, anale plug, … ; opening BUITEN sfinctercomplex)
  • 20% suprasfincterisch (opening BUITEN)
  • 5% extrasfincterisch
113
Q

Bespreek 3 fasen van heling na darmsutuur

A
  • Vroege fase (0-4dd): acute infl, geen intrinsieke cohesie
  • Fibroplasie (3-14dd): fibroplast proliferatie met collageenformatie
  • Maturatie (>10dd): collageen remodelling en toenemende sterkte + stabiliteit anastomose
114
Q

In welke grootteorde zit leak rate ilioanale anastomose ; li hemicolectomie ; TME

A

8% ; 7% ; 10-15%

115
Q

Huidflora

A
  • Staph, strep, corynebact, proprionibact

- + infra-umb e faecalis, e faecium, e coli, gisten

116
Q

Waar verwacht je géén commensalen

A
  • Urogenitale tractus
  • Distale respiratoire tractus
  • Biliaire + pancreatic duct tractus

Enkel indien externe bron (cath) of doorbraak barrière (bv tumoraal)

117
Q

Bespreek ernstige sepsis

A
= sepsis met new onset organ failure 
- need for ventilatory support
- oligurie ondanks adequate vochtresuscitatie
- hypotensie met nood aan vasopressoren
Mortaliteit 51/100 000/J
40% evolueert naar septische shock
118
Q

Bespreek septische shock

A
  • acute circulatory failure
  • hypotension (SBP <90mmHg) ondanks adequate resuscitatie
    45-60% mortaliteit
119
Q

Wat zijn criteria om van cardiogene shock te kunnen spreken? Wat is de meest frequente oorzaak?

A
  • Persisterende hypotensie (<90mmHg SBP) gedurende 30min of meer
  • Verminderde cardiale index (<2.2L/min/vierkante meter)
  • Toegenomen pulmonary artery wedge pressure (>15)
    Meest frequente oorzaak is AMI.
120
Q

Wat is triade van Beck

A
  • Hypotensie
  • Distended neck veins
  • Nauwere pulse pressure
    Typisch bij obstructieve shock ikv pericardtamponade
121
Q

Wat is de deadly triad bij traumapatiënten igv patiëntenselectie voor damage control surgery

A
  • Hypothermie <35°
  • Ernstige metabole acidose (pH <7.2, lactaat > 5)
  • Coagulopathie (INR of PTT > 50% van normaal)
122
Q

Indicatie ED thoracotomy

A

Penetrerend trauma pt in extremis met

  • Witnessed cardiac arrest without electric activity
  • SBP <60mmHg, not responsive
123
Q

Milttrauma: contraindicaties conservatieve houding

A
  • > 55j
  • Blush op CT
  • Hemodyn instabiel
124
Q

Wat zijn indicaties voor transurethrale BS

A
  • Niet-neurogeen: perioperatief, postoperatief, subvesicale obstructie (prostaat/strictuur)
  • Neurogeen: congenitaal, dwarslesie
  • Verzorging
125
Q

Indicaties SPS

A
  • Niet-neurogeen: strictuur, blaashalsstenose, trauma urethra, perioperatief (spoelen 2-wegen)
  • Verzorging
126
Q

Behandeling ontstoken voorhuid

A

Kamillosan zitbaden / lokale baden

127
Q

Behandeling versoepelen van de voorhuid

A
  • Crème/zalf applicatie

- Matig sterk CS (betnelan, elocom, ..) 1-2x/d gedurende 3-4w, dan 1-2x/w tot …

128
Q

Wat zijn indicaties tot circumcisie

A
  • Recidiverende balanitis
  • Parafimosis
  • Risico op UWI zuigelingen
  • Wens van de ouders
129
Q

Wanneer komt torsio testis meeste voor

A
  • Neonaat

- Pubertair (12 en ouder)

130
Q

Wanneer komt torsio epitestis meeste voor

A

Prepubertair 11-13j