partim Lenoir leren Flashcards

1
Q

motorisch leren

A

leren vastleggen = objectieve meting vooraf & achteraf

presteren vs leren
- waarneembaar vs afgeleid uit prestatie
- tijd & situatie gebonden vs permanent
- los van oefenen vs oefening & ervaring gebonden
- beinvloed door prestatie variabelen vs niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

effectief leren

A
  1. vaardig gedrag
    - doelgericht
    - efficient
    - conistent & flexibel
    - temporeel optimaal
  2. leercurves
    - lineair
    - negatief versnellend
    - positief versnellend
    - S-vormig
  3. praktijk
    - gemiddelde = bodem & plafond door gemiddeldes van goede & slechte
    - individueel = iedereen eigen curve
    - plateau’s op elk niveau zijn mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fasen van leren

A

experiment = bimanueel maken van perfecte elipsen

  1. fase 1
    - stabiel = weinig variabiliteit
    - fout patroon
  2. fase 2 = transitie fase
    - veel variabiliteit
    - exploreren = zien wat niet & wel werkt
    - verschillende technieken uitproberen
  3. fase 3
    - stabiel
    - juist patroon
  4. fase 4
    - stoppen & terugkomen
    - in begin = oud slecht patroon
    - zelfde fases doorlopen maar sneller
    - uiteindelijk permanent effect

hoeveleheid leren = score retentie test - pretest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

transfer

A

= vooruitgang op vaardigheid x wordt op gelijkaaridge vaardigheid Y overgedragen
–> flexibiliteit van vaardige uitvoeringen

  1. soorten
    - Y deel van X
    - Y variant van X
    - taak in nieuwe context vb: van binnen praktijk naar buiten
    - taak met minder feedback
  2. bilaterale transfer
    - nut voor revalidatie & training tijdens unilaterale blessure
    - cognitieve verklaring
    - morotische verklaring = interhemische transfer van GMP’s
    –> kleine EMG signalen naar heterolaterale kant
    - gelijkenissen van informatie verwerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

etappes in motorisch leren

A
  1. algemene kemerken
    - geleidelijk
    - geen zwart/wit onderscheid tussen kunnen & niet kunnen
    - daling van cognietieve belasting
  2. kenmerken van Fitts & posner
    - verbaal-cognitief stadium = idee krijgen welke beweging & verwerken van instructie & feedback
    - motorisch = associatief stadium = integratie van kennis
    - autonoom stiadium = controle schuift van bewust naar automatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

specifieke kenmerken fitts & posner

A
  1. verbaal-cognitief
    - zeer hoge cognitieve belasting & veel aandacht
    - bewust maar niet echt weten wat doen
    - snelle vooruitgang
    - essentie van taak
    - veel fouten
    - exploratie met verschillende bewegingsstrategiën
  2. motorisch = associatief
    - ontwikkelen van programma
    - optimaal maken = meer detail, consistentie & nauwkeurigheid
    - daling van energie & cognitieve belasting
  3. autonoom
    - automatisch
    - info van omgeving & proprioceptoren gebruiken
    - zelfcorrectie van fouten
    - afvlakken leercurve
    - tijdens andere taken uitvoeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de 2 stadia van gentile

A
  1. bewegingsidee
    - regulerende - & niet- regulerende condities = selectie van info die nodig is
    - exploratie, trail & error = veel cognitieve aandacht
    - geen consistentie of efficiëntie
  2. fixatie of diversicatie
    - afh van open/gesloten taak
    fixatie = verfijnen van patroon
    - consistentie & efficientie
    - adaptatie van opp. kenmerken
    diversicatie = in verschillende omstandigheden
    - adaptatie van basisstructuur
    - mogelijk ook extra adaptatie van opp. kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

veranderingen tijdens leerprocess

A
  1. mate van vooruitgang
  2. stabiliteit - instabiliteit - stabiliteit
  3. daling van cognitieve belasting
  4. kennis en kennisstructuur
  5. snellere fouten detectie & zelfcorrectie
  6. manier van doel bereiken
  7. vrijheidsgraden = bernstein
  8. meest efficiente beweging
  9. functioneel eenheden van spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

veranderingen tijdens leerprocess deel 1

A
  1. mate van veruitgang = verminderde meeropbrengst
    - experiment = expertise in sigaren fabriek
    - blijvende vooruitgang maar negatief versnellend & expertise wordt nooit bereikt
  2. stabiliteit - instabiliteit = exploratie - stabiliteit
    - instabiliteit bekomen door extern referentiekader
    - instabiliteit = matching uitvoering doel & lichaamseigenfeedback
    - moeilijk ervaren mensen bijsturen = stap terug
  3. daling cognitieve belasting
    - aandacht vrijkomen voor uitvoeren van andere acties
    - veel snellere & betere beslissingen door meer inzicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

veranderingen tijdens leerprocess deel 2

A
  1. kennis & kennisstructuur
    - experiment: kijken naar voetbal situatie & kiezen uit pas, trap of dribbel
    –> voebtallers altijd sneller & betere keuze
    - zelfde met verkeerstesten
    - meer gestructureerde opslag
    - meer kennis over regels
  2. foutdetectie & verbetering
    - experiment: overbalk stappen normaal & geblinddoekt
    –> getrainden gaan bij beide minder fouten maken
  3. manier van doel bereiken
    - beginfase = vooruitgang ruimtelijk
    - later = vooruitgang patroon = temporeel
    - finaal = vooruitgang versnelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veranderingen tijdens leerprocess deel 3

A
  1. bernstein = vrijheidsgraden
    - experiment = skibaan afgaan
    - eerst bevriezen = minder gewrichten moeten controleren
    –> hoek-hoek curve bal trappen = horizontale lijn gevolgd door verticale
    - gradueel lossen
  2. meest efficiënte beweging
    - experiment wandelen op handen & voeten
    - snel daling in O2, HF & Kcal
    - maximaal gbruik van externe krachten = min mogelijk energie
  3. spiergebruik = enkel functionele eenheden met perfecte timing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verandering visuele aandachtspunten

A
  1. beginner v. expert
    - beginner = naar alles kijken
    - expert = selectief
    - weet naar waar moeten kijken = informatie verwerking
  2. kijkpatronen bij experts
    - experiment = skibaan afgaan
    - beginners = vaak naar paal of grond voorzich
    - experts = 2e volgede paal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

feedback

A
  1. effect = optimaliseren van leerprocess
    - stimulatie van motovatie & aandacht
    - bekrachtigen van goed gedrag
    - meer informatie over gedrag
    - teveel = ontwikkelen van afhankelijkheid
  2. in/ex
    - intrinsiek = zelf verkregen door visus of proprioceptie
    - extrinsiek = supplementair
  3. KR/KP
    - KR knowledge of result = 1 parameter
    - KP knowledge of performance = meerdere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

selectieve feedback

A
  1. aandacht
    - 1-3 aandachtspunten maximaal
    - kiezen van belangerijkste
    - vaak transfer mogelijk naar andere deelpunten
    –> experiment ski-simulator: focus op amplitude = ook verbetring frequentie & vloeibaarheid
  2. gebruik
    - feedback wanneer intrinsieke feedback niet bruikbaar is
    –> slechte sensorische informatie of nog niet mogelijkheid tot interpretatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

timing van feedback

A
  1. overbodig
    - voldoende intrinsieke FB
    - waarneembare referentie
    - kans tot observationeel leren
  2. nuttig
    - sneller leren door FB
    –> zou ook gelukt zijn zonder
    - duidelijke stijging van leerprocess in onderzoek
  3. schadelijk
    - aandachtsproblemen bij beginner
    - afhankelijkheid van FB
    - foutieve FB = inhoudelijke conflict met intrinsieke FB
  4. experiment = mixed feedback
    - knop drukken wanneer bal over lijn gaat
    - toch dalen van succes ondanks dat hij het ervoor al goed deed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kwalitatieve vs kwantitatieve FB

A
  1. kwalitatieve feedback
    - informatie over actie zelf
    - bij beginners
    - algemene verbeting
  2. kwantitatieve feedback
    - cijfermatige informatie
    - bij gevorderden
    –> weten zelf interpretatie van dit cijfer & kunnen nauwkeurige aanpassing doen
17
Q

knowledge of result v. of performance

A
  1. KR
    - bevesting van intrinsieke feedback
    - enkel indien noodzakelijk
    - discovery learing = tonen dat slecht was maar zeggen waarom
    - motivationeel
  2. KP
    - meer in praktijk
    - betere leerresultaten
    - als techniek priomordiaal is
18
Q

GMP & parameter FB

A
  1. GMP
    - informatie over basisstructuur van beweging
    - moeilijk te begrijpen
    - goed voor lange termijn vooruitgang
  2. parameter feedback
    - opp. details
    - makkelijk & snel te verbeteren
    - goed voor korte termijn vooruitgang
19
Q

prescriptieve v. descriptieve FB

A
  1. prescriptief
    - voorschrijvend
    - effectief zeggen wat te doen
    - bij beginners
  2. descriptief
    - beschrijvend over voorgaande poging
    - experts = weten wat fout is & hoe te veranderen
20
Q

FB tijdens of na beweging

A
  1. tijdens = concurrente FB
    - enkel als intrinsieke FB moeilijk te gebruiken is
    - moeilijk beschikbaar
    - specifieke medische condities
    - beginners
    –> taakspecifiek
    nadelen = negeren intrinsieke FB
  2. finale FB
21
Q

frequentie van FB

A
  1. continue
    - information overload = maar op 1 ding focussen
    - geen tijd
    - afhankelijkheid = stoppen met zelf na te denken
  2. optimale hoeveelheid
    - taakspecifiek
    - niet 1 optimale hoeveelheid
    - op lange termijn vaak betere resultaten
  3. toepassen
    - faded FB = langzaam afname doorheen leerprocess
    - bandwith FB = enkel als buiten bepaalde foute marge
    - self-selected FB = enkel als ze er zelf om vragen = grote bevordering leerprocess
    - summary FB = na een aantal pogingen, elke poging appart
    - average FB = na aantal pogingen, een algemene feedback
22
Q

mentaal oefenen

A

experiment = pin-in-board oefening & draaitafel

  1. algemeen
    - leren van vaardigheden & prestaties
    - intrinsiek = first person POV <=> extrinsiek = 3th person
    –> duidelijke vooruitgang op geen training
  2. toepassingen
    - leren coördinatie patronen
    - bevorderen fysiologische prestaties
    - rehabilitatie
  3. verklaring
    - verbaal-cognitieg = cognitieve activiteit van leerprocess oefenen
    - mentale evalutie bij gevorderden
    - EMG = activatie in hersenen & spiergroepen
    - psychologisch = pepmiddel & aandachtrichtend
23
Q

8 basis concepten van oefensessie

A
  1. kwaliteit vs kwaniteit
  2. leren vs presteren
  3. guidance
  4. mentaal oefenen
  5. variabel vs constant oefenen
  6. gerandomiseerd vs in blok oefenen
  7. global vs part practice
  8. activiteit vs rust
24
Q

basisconcepten oefensessie deel 1

A
  1. kwaliteit vs kwantiteit
    - eerste kwaliteit dan pas kwantiteit
    - zekerheid van juiste patron over groot volume oefeningen
  2. leren vs presteren
    - leren = langetermijn
    - persteren = hier & nu
  3. guidance
    - = alle vormen van begeleiding tijdens leerprocess
    - efficiënt & veilig opbouwen bewegingsidee
    - verwachting van transfer naar effectieve situaties
    –> beperking specifiteit & afhankelijkheid
25
Q

basisconcepten oefensessie deel 2

A
  1. verschillende methodes
    - variabel vs continu
    - gerandomiseerd vs in blok vb: batminoton experiment
  2. elke keer stoppen met leren = langer doen over denkfase
  3. meer denk fase gebruiken = meer retentie & transfer
  4. gerandomiseerd & variabel = beter
26
Q

basisconcepten oefensessie deel 3

A
  1. global vs part practice
    - deel bewegingen oefenen
    - global oefenen als simpele & interpedente taken
    - part oefenen als complex & niet interpedente dalen
    - goed voor infoverwerking & individuele componenten oefenen
  2. activiteit vs rust
    - experiment = golven
    - massed vs distributed practive
    - distributed veel beter
    - beperking LO & kine met aantal sessies & tijdsduur
    - omzetting van fast learning = naar effectief
    - nood van slaap & off-line consolidatie = leren tijdens iets anders doen
    –> experiment van sequential finger-tapping task
27
Q

contextuele interferentie

A
  1. contextuele interferentie effect
    - onderbroken worden tijdens werken
    - opnieuw consolidatie fase doorgaan
    - moeilijker maar betere retentie
  2. forgetting hypothesis
    - vorige bewegingsoplossing sneller vergeten
    - volgende oefening terug actief zoeken
    - beter problemsolving
  3. betekenisvol & distinctief leren
    - koppelen aan verwante vaardigheden
    - duidelijk onderscheid met andere niet-verwante vaardigheden
28
Q

off-line condsolidatie

A
  1. definitie
    - leren tijdens iets anders doen / slaap
    - mogelijkheid om beter te zijn dan op einde van trainignssessie
  2. aandacht
    - aandacht op beweging = bevorderen van consolidatie
    - overmatig bewustzijn = prestatie verlagen
    - bewust omgaan met focus & aandacht
  3. aandachtsfocus
    - klassieke instructies = interne aandacht focus = op lichaam zelf
    - externe = faciliteren van automatisatie & betere retentie= op feedback buiten lichaam
    vb: zwaaien van arm = intern, zwaaien van tennis raket = extern
29
Q

efficiente benadering motorisch leren

A
  1. algemeen
    - representatie essentieel voor vaardig gedrag
    - werking naar 1 perfecte bewegingsuitvoering
    - veel aandacht bij nieuwe vaardigheden
  2. contrains benadering
    - cognitieve omweg altijd noodzakelijk
    - kan belemmering van kwaliteit & leren verooraken
  3. ecologische benadering
    - dynamische syteemkunde
    - vaardig worden = betere koppeling informatie & actie
    - gedrag beïnvloed door 3 contraints
    –> taak, omgeving & organisme
30
Q

differentieel leren

A
  1. inhoud
    - 1 optimale uitvoering nastreven
    - streven ideale techniek
    vs
    - gebruik van natuurlijke variabiliteit & menselijk bewegen
  2. toepassing
    - expirment = horde lopers
    - ook oefeningen geven die slecht zijn voor techniek
    - lichaam te laten merken hoe het niet moet
    - effect = slechter als traditioneel leren
31
Q

motorische ontwikkelingstheoriën

A
  1. rijpingstheorie
  2. informatie verwerkings theorie
  3. dynamische systeem benadering
  4. perceptie-actie benadering
32
Q

rijpingstheorie

A
  1. recapitulatie theorie van Gesell
    - ontogenese = individuele ontwikkeling
    - koppelen aan
    - fylogenese = ontwikkeling van soorten
  2. inhoud
    - vaste volgorde
    - variatie in tijdstippen
    - triggerfuntie = rijping van CZS
    - intern process = omgevingsvariabelen zijn slechts ondersteunend
  3. beperkingen
    - kwalitatief & discontinue
    - sprongsgewijze vooruitgang zonder terugvallen
33
Q

voortvloeiing rijpingstheorie

A
  1. normatieve/descriptieve periode
    - beschrijven van ontwikkelingsnormen
    - mijlpalen
    - reflexen
    - 1940 tot heden
  2. product
    - veranderingen in motorische prestaties
    - bewegingspatronen
    - lichamelijke kenmerken
34
Q

informatie verwerkingtheorie

A
  1. inhoud
    - hersenen vergeleken met computer
    - passieve reactie op stimuli
    –> onderzoek S-R-interactie
  2. onderzoek
    - jong volwassenen vergelijken met jongeren & ouderen
    - isolatie van perceptie & aandacht -> beide onderdeel van CZS
35
Q

ecologische theorie

A
  1. inhoud
    - begin 1980
    - samenhang perceptie-actie
    - benadrukken van interacties individu omgeving & taak = Newell model
  2. onderzoek
    - reductie van hogere centra
    - motorische ontwikkeling niet in vacuum maar afh van alles
36
Q

mountain op development van clarke

A
  1. reflextieve periode = alle prikkels die binnenkomen
  2. pre-adapteive periode = interferen met aangeboden prikkels
  3. fundamentele motorische skills
  4. context-specifieke vaardigheden
    - ontstaan van bergtoppen = dingen waarin je goed bent
  5. expertise periode = topniveau binnen bepaalde diciplines
  6. compensatie periodes
    - andere uitdagingen zoeken
    - door veroudering/andere intresses