Paarden termen Flashcards

1
Q

domesticatie

A

het proces waarmee de mensen de eigenschappen van dieren en planten zo verandert dat ze aangepast raken aan het leven van de mens en in de dienst van de mens leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tarpan

A

een intermediair type tussen het groot lymfatisch woudpaard in Europa en het mongools wild steppenpaard in Midden-Azië

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

signalement

A

een ondubbelzinnige, uitwendige beschrijving van een paard, waaraan het paard herkend kan worden. Je benadrukt zeer typische kenmerken van het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hippometrie

A

mensen die uitgebreide beschrijvingen van het paard maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GROHKAD

A

Geslacht en naam, Ras of bloed- of gebruikstype, Hoogte, Ouderdom, Kleur, Aftekeningen en bijzondere tekens, Datum, naam en handtekening vd schetser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geslacht en naam

A

Naam: voluit uitgeschreven met zijn stamboeknummer erbij.
Geslacht: voluit uitgeschreven (Hengst, ruin, merrie, faul, felli)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ras of bloed- of gebruikstype

A

Soort: paard, ezel, muildier, muilezel
Ras: Stamboom
Bloed of gebruikstype: volbloed, warmbloed, koudbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoogte

A

gemeten in de schoftstreek bij het volwassen paard dat vierkant op een harde effen bodem staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pony

A

< 148cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cob/dubbele pony

A

+/- 150 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Middelmatig paard

A

155-160 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

groot paard

A

> 160cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ouderdom

A

De handelswaarde van een paard wordt door zijn ouderdom bepaald het neemt toe van 0 tot 5 jaar en daarna weer af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stamboek

A

de burgerlijke stand van het paard in functie van het ras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veulens

A

hoogbenig, mollige vormen wigvormig hoof, onopvallende schoft en korte, wollige maan- en staartharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oudere paarden

A

Hoekiger door verminderd spiervolume, rimpelige slecht gesloten lippen, diepgelegen aars bezet met diepe groeven, afhangende oogleden, diepe oogboogkuilen en droge en ruwe hoeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Snijtanden

A

Voor in de mond, omdat ze dienen voor het grijpen en afsnijden van plantaardig voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Haaktanden

A

tussen de snijtanden en maaltanden. In de lagen, maar ze zijn niet altijd aanwezig. Onderaan staan d tanden iets meer naar voren dan bovenaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kiezen

A

zijn zijdelings en diep in de kaken ingeplant om het voedsel fijn te malen. Premolaren: de kiezen die worden gewisseld. Molaren: kiezen die na de wisseling meteen zonder wisseling erbij komen als volwassen tanden. De blijvende kiezen hebben lange wortels en een korte kroon. De van buiten naar binnen lopende wrijfvlakken zijn voorzien van kammen en de bovenkiezen zijn iets breder dan de onderkiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

lagen

A

het gebied tussen de kiezen en de snijtanden in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kroon

A

het deel dat in de mondholte uitsteekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wortel

A

het deel dat in het kaakbeen vastzit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tandhals

A

de overgang tussen de wortel en de kroon, waarop het tandvlees zit vastgehecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

dentine

A

geelachtig-wit tandbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

glazuur

A

een glanzend witte substantie die voor de tanderuptie gevormd wordt en een laag rondom de dentine vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

cement

A

de buitenste laag van de gehele tand (ook in de kroonholte) en is geel gekleurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

kroonholte

A

een spleetvormige uitholling die bij jonge paarden goed te zien is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

glazuurkegel

A

een ophoping van glazuur op de bodem van de kroonholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

pulpaholte

A

een holte vanuit de wortel tot diep in de kroon waar er bloedvaten en zenuwen bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

tandster

A

donkergekleurde, secundaire dentine die ontstaat doordat het slijtvlak van de snijtand afslijt. De glazuurkegel moet dan nog aanwezig zijn. Het heeft de vorm van een langwerpige streep evenwijdig lopende met de voorrand van de wrijfvlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

isodontie

A

als de tandformules van de boven- en onderkaak identiek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Anisodontie

A

als de tandformules van de boven- en onderkaak niet identiek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

tandkiemen

A

het beginsel van een volwassen tand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

haak/échancrure

A

een haak die ontstaat op I3 van de bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

tandboog

A

de vorm van hoe tanden in de kaak staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

strekken van de snijtanden

A

hoe ouder een paard wordt, hoe meer de tanden naar voren gaan staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Groef van Galvayne

A

een groef verticaal ontstaat op de I3 van de bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

apex

A

een driehoekig uitsteeksel aan de tand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wolfskies

A

de P1 kies die bij sommige paarden wel doorkomt en bij andere niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Twijfelaar

A

een paard bij wie de tanden niet tijdig gevuld zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Valse twijfelaar

A

een paard bij wie de kroonholtebodems abnormaal lang blijven staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

schaargebit

A

ontstaat door scheefstaande tanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

snoeksgebit/onderbijten

A

als de onderkaak langer is dan de bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

varkensgebit/overbijten

A

als de onderkaak korter is dan de bovenkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Basis bruin

A

Bruinrode haren zijn vermengd met zwarte, zodat de kleur kan variëren tussen lichtrood en donkerbruin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

lichtbruin

A

geelrode vacht, soms geappeld, soms samengaand met een veel lichter gekleurde buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

kersenbruin

A

roodbruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

donkerbruin

A

gewoon bruin alleen dan een tint donkerder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

kastanjebruin

A

donkerbruin met veel glans, meestal samen met appeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

zwartbruin

A

een bijna volledig zwarte vacht met vooral gekleurde haren in de flanken, liesplooi en op de neusrug en/of de snuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

kopersnuit/vossenneus

A

een anders gekleurde neusrug en/of snuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

valk

A

1x verdund bruin. zand- tot bruingeel haarkleed, maar het behang blijft onveranderd zwart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Perlino

A

2x verdund bruin. uiterst bleek haarkleed (bijna wit) met nog een bruine schijn en bleker behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

basis vos

A

geelrode tot bruine haren, met veel kleurschakeringen (van bleekgeel over rood en bruin tot bijna zwart met een rossige gloed) behang nooit zwart!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

chestnut

A

Vos waarbij het behang een donkerdere/dezelfde kleur heeft als de vacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Sorrel

A

Vos waarbij het behang veel lichter/gewassen is dan de vacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

lichtvos/bleekvos

A

geelachtige tot geelrode vacht, meestal samengaand met een blekere buik en lichter tot vlaskleurig behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

goudvos

A

donkervos haarkleed, meestal met donker behang en soms met een grauwe weerschijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

kopervos

A

donkervos met veel glans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

zweetvos

A

donkervos, grauwrood met veel glan, geappeld en met gewassen behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

geappeld

A

een kringenpatroon van ander gekleurde haren in de vacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

koolvos

A

gebrande koffie kleur op de vacht, soms bijna zwart maar de beenuiteinden kunnen een bronzen glans hebben. De manen zijn sorrel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Isabel

A

1x verdund vos. Lichtgeel tot geel-oranje tot lichte vos-achtig haarkleed (geen lichte buik) met verbleekt behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

palamino

A

bleekgouden haarkleed met wit behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

cremello

A

2x verdund vos. Nog bleker dan isabel. bijna wit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

basis zwart

A

het volledige haarkleed is zwart, dus ook de neus, snuit, flanken en liesstreek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

gitzwart

A

blijvend diepzwart, steeds met veel glans en vaak met appeling. onafhankelijk van seizoensinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

koolzwart/zomerzwart

A

dofzwart zonder glans, in de zomer vaak wat bruiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

vaalzwart

A

dofzwart met donkerder zwart behang en met meestal een rossige weerschijn die niet verandert in de zomer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

donker muisvaal (Smoky)

A

1x verdund zwart. een grijsblauwe glans met rossige weerschijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

bleek muisvaal (silver smoky)

A

2x verdund zwart. Blekere variant van donker muisvaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

grijs/veranderlijk schimmel

A

een donker geboren paard dat in de loop van de tijd steeds grijzer/witter wordt. Het paard is helemaal wit, behalve de neusstreek, oogranden, geslachtsdelen, de huid en soms de toppen van het behang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

geappelde grijsschimmel

A

een veranderlijke schimmel die nog grijs is en appeling heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

witschimmel

A

een volledig wit paar (op neusstreek, oogranden en geslachtsdelen na) zonder appeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

witgeboren

A

een paard dat wit geboren wordt en twee keer het gen daarvoor bezit is niet levensvatbaar

76
Q

onveranderlijk schimmel/ roeaan

A

als een paard een schimmelpatroon vanaf de geboorte heeft

77
Q

bruinschimmel

A

witte haren vermengd in een bruin haarkleed. Het behang kan naast zwarte haren ook witte haren bevatten

78
Q

vosschimmel

A

alleen bruinrode en witte haren en geen zwart behang

79
Q

blauwschimmel

A

alleen zwarte en witte hare. Het behang kan met witte haren vermengd zijn. Heeft meestal een donkere moorkop

80
Q

moorkop

A

veel zwarte haren op het hoof, maar een anders gekleurde vacht

81
Q

stekelharigheid

A

een lokale inmenging van witte haren, meestal in de borststreek, buik en romp

82
Q

platenbont/tobiano

A

als er witte platen voorkomen, met een niet al te grillig verlopende omtrek. Het wit komt vanuit de rug en er zijn altijd witte beenaftekeningen.

83
Q

Overo

A

grillige omtrek van de arealen en wit komt vanuit de flanken, de buik of de benen. (meestal niet op de ruglijn)

84
Q

vliegenvlekken

A

zwarte vlekken

85
Q

forellenvlekken

A

roodbruine vlekken

86
Q

sneeuwvlekken

A

witte vlekken op een roeane of donkere ondergrond

87
Q

shabrak panterbont

A

een grote gevlekte zone (op het kruis of volledige achterhand) met witte of donkere vlekjes

88
Q

Sabino

A

zeer uitgebreide stekelharigheid in combinatie met uitgebreide beenaftekeningen met grillige begrenzing. Stukken met basis kleur zichtbaar

89
Q

Witkopbont

A

een patroon waarbij bont samengaat met een wit hoofd

90
Q

wildkleur

A

de oorspronkelijke grijsbruine kleur van het wilde paard. Meestal met een donkergekleurde aalstreep op de rug, soms een schouderkruis en zebrastrepen aan de boven-achterzijde van de ledematen

91
Q

aftekeningen

A

de aangeboren aanwezigheid van witte vlekken of velden met uiteenlopende vormen en oppervlaktes aan het hoofd en de ledematen

92
Q

kol

A

een witte vlek op het voorhoofd tussen of boven de ogen

93
Q

omzoomd

A

als de witte haren en zwarte haren voor een binnenrand zorgen

94
Q

bles

A

een witte vlek van de neusrug tot aan de neusgaten

95
Q

sneb

A

een witte/vleeskleurige vlek op de neustop tussen en onder de neusgaten

96
Q

paddenmuil

A

donkere vlekken en stippen rond mond, lippen en neus

97
Q

melkmuil

A

witte mond, lippen en neus

98
Q

meelmuil

A

ringvormige roomkleur rondom de mondopening

99
Q

krotenmuil

A

roze mond, lippen en neus

100
Q

volledige bles

A

Een doorlopende combinatie van een kol, bles en sneb

101
Q

aftekeningen

A

de aangeboren aanwezigheid van witte vlekken of velden met uiteenlopende vormen en oppervlaktes aan het hoofd en de ledematen

102
Q

sokje

A

de volledige omtrek van de kootstreek

103
Q

haarwervel

A

de plaatsen waar de inplantingsrichting van de haren verandert

104
Q

kaliber

A

gewicht/schofthoogte

105
Q

belangrijk bij beoordeling paard

A

goede proporties van de onderdelen. Zwaartepunt ligt voor 5/9 en 4/9 achter. Een symmetrische bouw en een stevig evenwicht

106
Q

borstdiepte-index

A

borstdiepte/schofthoogte. Klein: ondiepe borst (volbloeden)

107
Q

pijpbeensterkte

A

omtrek voorpijp/lichaamsgewicht

108
Q

zijdelings lichaamsformaat

A

schofthoogte/romplengte

109
Q

hoofdlengte

A

de afstand van de nek naar de bovenlip

110
Q

kruislengte

A

de afstand van het zijdelings heupbeenuitsteeksel naar de zitbeenknobbel achteraan aan weerszijden van de anus

111
Q

romplengte

A

de afstand tussen de voor- en achterbenen

112
Q

correct hoofd

A

het volume van het hoofd moet in proportie staan tot de rest van het lichaam. Belangrijk: de lengte van de kruin tot de neustop, breedte tussen de oogbogen en op de neus, diepte van de oogbogen tot de kaakrand, profiellijn meestal recht.

113
Q

droog

A

huid. de vorm van de onderliggende beenderen, bloedvaten, pezen, enz. moeten goed te zien zijn door de dunne huis, zonder vet en zwellingen

114
Q

wigvormig hoofd

A

de neus en lippenstreek is smal en ondiep (normaal bij jonge veulens)

115
Q

ramshoofd

A

de volledige lengte is bol opgebogen

116
Q

half ramshoofd

A

alleen de neuslijn is bol opgebogen

117
Q

snoekshoofd

A

ingevallen, holle profiellijn

118
Q

oorfistel

A

een buisvormige zweer met een grillig verloop, die iets onder de oorbasis uitmondt en vaak gepaard gaat met een zwevende tand

119
Q

ringogen

A

het buitenste wit van de oogbol is zichtbaar (erfelijk)

120
Q

glasogen

A

het regenboogvlies (iris) is blauw (erfelijk)

121
Q

valkogen

A

lichtbruine/eikenhoutkleurige iris

122
Q

spekoog

A

zwelling van het 3e ooglid

123
Q

grauwe staar

A

volledige/gedeeltelijke vertroebeling van de oogles

124
Q

entropion

A

ooglid naar binnen gekeerd

125
Q

ectropion

A

ooglid naar buiten gekeerd

126
Q

ankyloblepharon

A

de randen van de oogleden zijn vergroeid

127
Q

symbepharon

A

en ooglid zit vast op de oogbol

128
Q

zwanenhals

A

een dunne hals met vooraan een holle onderrand en een bolle bovenrand

129
Q

spekhals

A

een korte hals, met een bolle bovenrand van vet en meestal een rechte onderrand

130
Q

lanssteek

A

een diepte in een zijvlak van de hals door lokale atrofie van een sier

131
Q

gebroken hals

A

een duidelijke uitdieping tussen hals en schoft

132
Q

scherpe schoft

A

te weinig gespierd, zeer onderhevig aan drukverschijnselen

133
Q

afgesneden schoft

A

schoft eindigt plots achteraan

134
Q

gespleten schoft

A

schoft met een groef tussen de schouderbladen

135
Q

geitenborst

A

hol en smal de punt van het borstbeen ligt achter de boegen

136
Q

haviksborst

A

smalle magere borst, de punt van het borstbeen steekt voor de boegen uit

137
Q

kippenborst

A

brede borst, de punt van het borstbeen steekt voor de boegen uit

138
Q

leeuwenborst

A

zeer breed en effen borst

139
Q

hazenleger

A

een uitholling als gevolg van te te losse schouders

140
Q

voorboegige schouders

A

de boegen steken sterk naar voor uit (het paard staat onder zich)

141
Q

teruggeschoven schouders

A

te kort of te steile schouders (gepaard met haviks-/kippenborst)

142
Q

ingesnoerde singel

A

een holte wegens gebrekkige gespierdheid

143
Q

dubbele/gespleten rug

A

uitpuilende spieren langs weerszijden van de ruggengraat, dit is een teken vn sterkte

144
Q

karperrug

A

opgebogen rug. een bolling van de rug net achter het zade

145
Q

zadelrug

A

een rug die in het midden is doorgezakt

146
Q

ezelsrug

A

scherpe rug. een smal en dakvormige rug wegens te weinig gespierdheid

147
Q

hooibuik/grasbuik

A

te ver uitpuilende buik aan beide zijden

148
Q

hangbuik/koebuik

A

uitpuilende aan beide zijden en te diep doorhangend

149
Q

opgeschorte/opgetrokken buik

A

de buik is aan de achterzijde mindr diep

150
Q

wolfslenden

A

een inzakking, de overgang lenden-kruis vertoont een duidelijk niveauverschil

151
Q

karperlenden

A

te sterk gebogen

152
Q

dubbele lendenen

A

zeer gespierde lenden

153
Q

scherpe lenden

A

schraal gespierde lenden

154
Q

spinale ataxie

A

een waggelende gang in de rug en de lenden door een afwijking in de hersenstam ter hoogte van de nek

155
Q

holle/ingevallen flank

A

een driehoekige verdieping

156
Q

hongergroef

A

een groef bij de lenden bij paarden met lange flanken of met een hangbuik

157
Q

gewelfde flank

A

door gisting in de dikke darm, gepaard met koliek

158
Q

glankenslg

A

sterke op en neerwaartse bewegingen van de flanken bij kortademige paarden

159
Q

dempigheid

A

een dubbelslag met een duidelijke schok in de flank door ademhalingsziekten

160
Q

vlak/effen kruis

A

het bovenvlak verloopt horizontaal in het verlengde van de lenden, dit gaat samen met een hoge staartinplanting

161
Q

dakvormig kruis

A

de zijvlakken zakken af, zodat de middenlijn naar boven uitsteekt

162
Q

puntig kruis

A

het trapezium is achteraan erg mal dit is geen gebrek

163
Q

rond/appelvormig kruis

A

het kruis is afgerond naar achter en aan de zijvlkken

164
Q

hoekig kruis

A

hepen, heiligbeen en zitbeenknobbels zijn goed zichtbaar

165
Q

hellend kruis

A

het kruis hangt enigszins naar beneden. gunstig voor springpaarden door grotere krachtimpulsen

166
Q

schuin kruis

A

het kruis hangt duidelijk naar beneden, gunstig voor lastdieren.

167
Q

rattenstaart

A

een smalle staartbasis, weinig gepierd en spaarzaam behaard

168
Q

monorchidie

A

er is maar 1 testikel in het scrotum ingedaald

169
Q

cryptorchidie

A

geen van beide testikels bevindt zich in het scrotum

170
Q

pismerrie

A

een merrie die voortdurend bronstig of hengstig is.

171
Q

legger

A

zacht gezwel op de top van de elleboog wegens chronische prikkeling bij het liggen op het hoefijzer

172
Q

gewrichtsgal

A

zwelling aan de buiten-voorzijde van het gewricht wegens chronische prikkeling ervan

173
Q

wijd in de ellebogen

A

naar buiten gekeerde ellebogen gepaard met vlaamse stand

174
Q

nauw in de ellebogen

A

ellebogen staan teveel naar binnen gekeerd gepaard met franse stand

175
Q

bokbenigheid

A

zijwaarts bekeken ligt de knie op een rechte lijn, waardoor het naar voren buigt

176
Q

holle knieën/schaapsknieën

A

zijwaarts bekeken ligt de knie te ver naar achteren

177
Q

x-benen

A

de knieën komen te dicht bij elkaar

178
Q

o-benen

A

de knieën staan te ver uit elkaar

179
Q

spillebenen

A

lange, fijne pijpen

180
Q

beenwoekering/schiefel

A

uitsteeksels op de veenderen

181
Q

ingesnoerde knie

A

er is onder de voorknie een sterke versmalling van de pijp

182
Q

laag gekoot

A

de koot staat te schuin

183
Q

steil gekoot

A

de koot staat te recht

184
Q

beervoeting

A

extreem laag gekoot

185
Q

sabelbenigheid

A

te steile schenkel

186
Q

koehakkigheid

A

de hielpunten zijn naar binnen gedraaid, vaak gepaard met franse stand