p26-29 Flashcards
1
Q
haud
A
helemaal niet
2
Q
interea
A
intussen
3
Q
statim
A
dadelijk
4
Q
magis
A
meer
5
Q
multo/multum
A
veel
6
Q
quΕ
A
waarheen
7
Q
praeterea
A
bovendien
8
Q
post(ea)
A
later
9
Q
vix
A
nauwelijks
10
Q
quippe
A
immers
11
Q
hinc
A
van hier
12
Q
saepe
A
dikwijls
13
Q
tam
A
zo, zozeer
14
Q
ubi
A
waar,(daar) waar
15
Q
nondum
A
nog niet
16
Q
paulo/paulum
A
een beetje
17
Q
longΔ
A
ver, veruit
18
Q
deinde
A
daarna
19
Q
quoque
A
ook
20
Q
quantum
A
hoeveel, (zoveel) als
21
Q
bene
A
goed
22
Q
paene
A
bijna
23
Q
iam
A
al, dadelijk
24
Q
semper
A
altijd
25
ante(a)
vroeger
26
primo/primum
eerst, voor het eerst
27
huc
hierheen
28
quam
hoe,(zo) als
29
nuper
onlangs
30
tandem
eindelijk, uiteindelijk
31
undique
van overal, aan alle kanten
32
prope
dichtbij
33
itaque
daarom, en zo
34
unde
vanwaar,(vandaar) ... vanwaar
35
posterius
later
36
adhuc
tot nu toe, nog altijd
37
plerumque
meestal
38
frustra
tevergeefs
39
subito
plotseling
40
circiter
ongeveer
41
satis
genoeg, nogal
42
inde
vandaar, daarna, daarom
43
tum/tunc
op dat moment, dan
44
rursus
opnieuw
45
numquam
nooit
46
fere
bijna, meestal
47
quasi
als het ware
48
potius
eerder, liever
49
ibi
daar
50
eo
daarheen, daardoor
51
tantum
zoveel, alleen maar
52
usque
ononderbroken
53
diu
lange tijd
54
parum
onvoldoende
55
omnino
helemaal
56
quondam
ooit
57
illic
daar
58
denique
ten slotte
59
ita
zo
60
olim
eens
61
una
samen
62
forte
toevallig
63
quidem
weliswaar, tenminste, meer bepaald
64
etiam
ook, zelfs, nog
65
modo
slechts, zojuist
66
interim
intussen
67
contra
ertegenover, anderzijds
68
sic
zo
69
priusquam
ondersch.
| voordat
70
quoniam
Ondersch.
| aangezien
71
quin
onderzch
| dat, dat niet
72
quasi
ondersch
| alsof
73
aut
nevensch
| of
74
at
nevensch
| maar
75
vero
nevensch
| inderdaad, maar
76
si
ondersch
| als
77
autem
nevensch
| maar, echter
78
verum
nevensch
| maar
79
sed
nevensch
| maar
80
postquam
ondersch
| nadat
81
nec/neque
nevensch
| en niet, ook niet
82
quod
ondersch
| omdat
83
dum
ondersch
| terwijl, zolang als, totdat
84
nisi
ondersch
| als niet, tenzij
85
nam
nevensch
| want
86
enim
nevensch
| want
87
quamquam
ondersch
| hoewel
88
ut
```
+ind
ondersc
zoals, toen, wanneer
+conj
ondersch
dat, (om)te, opdat, zodat
```
89
et
nevensch
| en, ook
90
igitur
nevensch
| dus
91
-que
nevensch
| en
92
ergo
nevensch
| dus
93
ubi
ondersch
| toen, wanneer
94
cum
+ind/ +conj
ondersch
toen, wanneer/toen, wanneer, hoewel
95
tamquam
ondersch
| zoals, alsof, als het ware
96
ac/atque
nevensch
| en
97
quia
ondersch
| omdat
98
ne
ondersch
| dat niet, (om) niet te, dat, opdat niet
99
quamvis
ondersch
| hoewel, hoe...ook
100
sive/seu
ondersch
| hetzij, of als
101
velut
ondersch
| zoals
102
an
vraagpartikel
| of
103
-ne
vraagpartikel
| geen vertaling
104
non
ontkenning
| niet
