Ortho: individuele factoren Flashcards

1
Q

normaal

A

geen noodzaak om iets te doen, afwezigheid van stoornissen, statistisch gegeven, ideale of gewenste toestand, succesvolle adaptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ontwikkelingspsychopathologie

A

beschrijven, verklaren en voorspellen van afwijkende gedragingen en processen tijdens de ontwikkeling. Er zijn beperkingen in het dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychopathologie

A

pathologie van de geest, deelgebied psychologie en psychiatrie. Ruimte om te helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pathologie

A

stoornis, ziekte diagnosticeren, verloop van ziektes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar houdt OPP zich mee bezig?

A

OPP houdt zich bezig met de verklarende processen en mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de oorsprong, toename, afname of het in stand houden van probleemgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstaan psychopathologie

A

psychopathologie ontstaat door de interactie van de verschillende variabelen op een bepaald moment, maar ook door de tijd heen (stoornis, beperking, handicap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontwikkelingsmodel psychopathologie

A

Het model bestaat uit:
- biologische context
- familie
- individuele context
- sociale
- culturele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeelden probleemgedrag

A

leerproblemen, concentratieproblemen, sociale problemen en emotionele problemen en hun onderliggende verklaringen (intelligentie, sociale beperkingen, hechtingsproblematiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychologie

A

studie van ons bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psychiatrie

A

diagnosticeren en behandelen van mensen met psychische klachten. Psychiater is arts, dus mag medicijnen voorschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verklaringstheorieen

A

Gedrag kunnen beschrijven en beoordelen wanneer problematisch is. Personen moeten omschreven worden in een paar termen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

psychodynamische theorie

A

bestaat uit de klassieke psychoanalyse en ego psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

klassieke psychoanalyse

A

psychopathologie is fixatie of regressie en ontwikkelt zich door de interactie ontwikkeling en omgevingsprocessen (ID, ego, superego). Voorbeeld is Freud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ego psychologie

A

psychopathologie is het onvermogen om de problemen van de psychosociale ontwikkelingsstadia het hoofd te bieden en ontwikkelt zich door falen ontwikkelingsstadia te doorlopen. Voorbeeld is Erikkson.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behaviorisme/leertheoretisch

A

psychopathologie is onaangepast gedrag en ontwikkelt zich door het versterken of ontwikkelen van dit gedrag. Verschillende vormen: klassiek conditioneren (pavlov), operant conditioneren (skinner) en sociale leertheorie (bandura)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

biologisch/medisch model

A

psychopathologie is mentale ziekte en ontwikkelt zich door organische disfunctie en neuropsychologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

systematisch pedagogisch

A

psychopathologie is onaagepaste familiestructuur en ontwikkelt zich door grensvervaging en triangulatie. Voorbeelden zijn systeemtheorieen (munichin, Haley en Lange) en pedagogische theorieen (Langeveld, Baumrind, Patterson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hechtingstheorie

A

psychopathologie is onvermogen om verder te komen in de ontwikkeling en ontwikkelt door affectieve splitting en internaliseren van slechte relaties bijv seperatie en individuatie. voorbeeld zijn Bowlby en Ainsworth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontwikkelingspsychopathologie 2.0

A

psychopathologie is dat de ontwikkeling van een kind verstoord verloopt en dit komt door risicofactoren, kwetsbaarheden en beschermingsmechanismen.

Verbindt theorieen en perspectieven en gericht op de ontwikkelingsprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

triangulatie

A

kinderen worden onderdruk gezet om partij te kiezen/tussenpersoon te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

stage silent issues

A

per ontwikkelingsstadia zijn er bepaalde taken, zoals in de babytijd: regulering biologische processen en veilige hechting. Voorschoolse leeftijd: zelfregulering en relaties buiten de familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

risicofactor

A

elke factor die kans op psychopathologie kan verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kwetsbaarheid

A

gevoeligheid voor risicofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

weerbaarheid

A

ondanks heel veel risicofactoren geen psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

versterkende factor

A

versterkt door impact van risicofactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

protectieve factor

A

vermindert impact van risicofactor/verkleint kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ontwikkelingsmodellen

A

theoretiseren over het kind en zijn omgeving en hoeverre deze op elkaar inwerken tijdens de ontwikkeling. 3 modellen:
trekmodel, omgevingsmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

trekmodel

A

ontwikkeling wordt bepaald door individuele karakteristieken en houdt geen rekening met de omgeving van kind. trek is een aangeboren kenmerken en omgeving speelt geen rol daarbij. tegenwoordig verworven want evidentie dat omgeving wel rol speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

omgevingsmodel

A

bestaat uit de contexten van de psychopathologie:
tijd, biologisch, individueel, familie, sociaal en cultureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

omgevingsmodel: tijd

A

stage silent issues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

omgevingsmodel: biologisch

A

hersenontwikkeling, geneticaa, neuropsychologie, temperament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

omgevingsmodel: individuele context

A
  • hechting
  • cognitieve ontwikkeling
  • emotionele ontwikkeling
  • ontwikkeling van het ‘zelf’
  • morele ontwikkeling
  • seksualiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hechting

A

stabiele, emotionele band tussen kind en verzorger. kwaliteit zorg bepaalt kwaliteit hechtingsrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

cognitieve ontwikkeling

A

serie vaststaande stadia, die kinderen doorlopen in verschillend tempo maar vaste volgorde. volgens piaget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

emotionele ontwikkeling

A

begrip en reguleren van emoties

36
Q

ontwikkeling van het zelf/ik

A

innerlijke organisatie van gevoelens, verwachtingen en betekenisgeving

37
Q

morele ontwikkeling

A

voorstel ontwikkelingsstadia, komt voort uit het denken over morele problemen

38
Q

seksuele ontwikkeling

A

geslachtsidentiteit, geslachtsrollen en genderdysforie

39
Q

ontwikkelingsmodel: familie

A

iedereen binnen het systeem ontwikkelt zich. opvoedingsstijl ouders heeft daar mee te maken maar ook relatie tussen ouder en kind.
- mate ondersteuning
- mate ouderlijke controle

40
Q

relatie ouder-kind

A

grens tussen ouder en kind
- kluwen
- overcontrolerend
- parentificatie

41
Q

omgevingsmodel: sociale context

A

interesse in anderen, niet wederkerige vriendschappen, samen spelen maar gericht op activiteit, op de persoon gericht, wederkerig, persoonlijk, eerlijk en ook kritisch

42
Q

omgevingsmodel: culturele context

A

sociale klasse, SES, armoede, meertaligheid, etnische diversiteit, racisme en vooroordelen

43
Q

kwantitatieve ontwikkelingsbelemmeringen

A

vertraging, terugval en niet synchroon verlopen

44
Q

kwalitatieve ontwikkelingsbelemmeringen

A

afwijkende ontwikkeling en falen in de aanpassing

45
Q

wanneer sprake van psychopathologie?

A
  • traditionele aanpak: klinische-psychiatrische obserbatie, zoals DSM of ICF
  • empirische-statistische aanpak, zoals dimensioneel (CBCL)
  • beschrijvende diagnose, met wie, wat, waar, waarom, en classificatie als laatste stap
46
Q

equifinaliteit

A

verschillende ontwikkelingspaden kunnen tot dezelfde uitkomst leiden

47
Q

multifinaliteit

A

een bepaalde risicofactor kan tot verschillende ontwikkelingsuitkomsten leiden

48
Q

vertraagde ontwikkeling

A

de ontwikkeling verloopt trager , maar je komt bij een normaal uitgangspunt

49
Q

similar sequence hypothesis

A

volgorde is bij iedereen hetzelfde

50
Q

similar structure hypothesis

A

duidelijke volgorde, maar manier waarop kan verschillen

51
Q

domeinbenadering

A

per domein bekijken (iemand met verstandelijke beperking kan motorisch goed ontwikkelen). op 3 domeinen gekeken: sensoriek, motoriek en adaptieve ontwikkeling

52
Q

adaptieve ontwikkeling

A

onder de adaptieve ontwikkeling behoren conceptuele vaardigheden (lezen, schrijven, rekenen), sociale vaardigheden, praktische vaardigheden (zelf verzorgen of zelf met OV kunnen gaan) en sociaal aanpassingsvermogen

53
Q

syndroom van Williams

A

erfelijke aangeboren chromosoom afwijking op chromosoom 7

54
Q

informatieverwerkingsmodel

A

bestaat uit input, verwerking en output

55
Q

reuk en smaak problemen

A

beschadiging in zenuw en hersenen wat er voor kan zorgen dat er invloed is op smaak en daarom op eten

56
Q

visuele problemen

A

bestaat uit relatief late ontwikkeling, afwijkende ontwikkeling, vertraagde ontwikkeling, optisch systeem, oogdysfuncties

57
Q

afwijkende ontwikkeling ogen

A

CVI, ogen in orde, maar perceptuele verwerking niet

58
Q

vertraagde ontwikkeling ogen

A

DVM, vertraging in ontwikkeling, oorzaak onbekend vaak bij kinderen met VB

59
Q

visuele beperking

A

gezichtsveld en gezichtsscherpte

60
Q

oogdysfuncties

A

retina problemen, troebel zien/staar, lensproblemen, nervus opticus defecten, oogbewegingen

61
Q

hemianopsie

A

uitval van 1 gezichtsveld van beide ogen

62
Q

optische schors

A

halfzijdige gezichtsuitval. functie is betekenis geven aan totaalbeeld

63
Q

kinderen met visuele beperking hebben moeite met

A
  • gezichtsherkenning
  • afstand schatten
  • oog-hand-coordinatie
64
Q

echolalie

A

kinderen die dwangmatig woorden en zinnen herhalen

65
Q

blindismen

A

bepaalde stimuli zijn er niet en die proberen ze te zoeken, bijvoorbeeld door fladderen, hoofdschudden, oogboren

66
Q

auditieve systeem

A
  • geleidingsdoofheid
  • ziekte middenoor
  • agnesie gehoorgang
67
Q

diathese-stress model

A

interactie biologische kwetsbaarheden en omgevingsstressoren ontstaan van psychische stoornissen

68
Q

bidirectionele causaliteit van Penningtion

A

wederzijdse causaliteit houdt in dat er een situatie is waar oorzakelijk verband bestaat tussen 2 variabelen

69
Q

transactioneel model

A

interactie kind en omgeving en vooral de wederzijdse dynamische relatie

70
Q

sociale vaardigheden

A
  • gezichtsherkenning
  • emotieherkenning en social referencing
  • emotieregulatie
  • exploratie en de cirkel van veiligheid
  • imitatie
  • theory of mind/sociaal perspectief nemen
71
Q

gezichtsherkenning

A

onderscheid gezicht herkennen helpt bij sociale relaties opbouwen en onderhouden

72
Q

emotie herkenning en sociale referencing

A

herkennen emoties zorgt voor dat kind weet hoe te reageren en situaties inschatten. bij een nieuwe/onzekere relatie kijkt het kind naar emotionele expressie van de ouder om te zien hoe te reageren

73
Q

emotieregulatie

A

het goed kunnen reguleren van emoties dan is men beter in stat anderen te herkennen, misverstanden kunnen voorkomen worden en relaties worden versterkt. en betere mate conflictbeheersing

74
Q

exploratie en cirkel van veiligheid

A

kind krijgt gevoel en ruimte van de ouder om te gaan ontdekken

75
Q

imitatie

A

nabootsen van anderen leer je nieuwe vaardigheden en gedragingen die relevant kunnen zijn voor sociale interacties. OOk is gedrag nabootsen een soort bondingen. en imitatie is modeling (voorbeeld geven en verspreiden)

76
Q

theory of mind/sociaal perspectief nemen

A

begrijpen dat andere mensen hun eigen gedachten hebben. of vermogen om mentale toestanden van anderen te begrijpen

77
Q

first order belief

A

iemands overtuigingen over iets die gebaseerd zijn op directe observatie van een ervaring (zelf gezien/meegemaakt)

78
Q

second order belief

A

begrip van iemands overtuigingen over de gedachten en overtuigingen van anderen: het begrip dat mensen overtuigingen hebben die verschillen van die van zichzelf en dat deze manier waarop ze zich gedragen beinvloeden

79
Q

false belief

A

begrip dat iemand anders een overtuiging kan hebben die in strijd is met de werkelijkheid of de kennis van een ander/jezelf (begrip dat iemand anders iets kan geloven dat niet overeenkomt met de feitelijke realiteit die is waargenomen door andere), zoals onvolledige kennis of miscommunicatie

80
Q

sociale cognitie en informatieverwerking

A

cirkel van crick en dodge

81
Q

mentaliseren

A

woorden geven aan iemands emotie en mentale toestand

82
Q

aangeboren eigenschap

A

taal is het fundamentale aspect van de mensheid en het enige wat ons onderscheid van dieren. het vermogen om woorden aaneen te rijgen tot zinnen

83
Q

kritische periode

A

tijd specifieke periode waarin een bepaalde gebeurtenis van grote invloed is op verdere ontwikkeling

84
Q

aangeleerd eigenschap

A

imitation, sociale leertheoerie, conditioneren, modelling

85
Q
A