Organisation De L’entreprise Flashcards

1
Q

une entreprise

A

een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

une industrie

A

een nijverheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

un bénéfice/un profit

A

een winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

réaliser/dégager/enregistrer/afficher un

A

winst maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

un bilan

A

een balans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

le chifre d’affaires

A

de omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

un déficit

A

een verlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

accuser/subir/enregistre/afficher un déficit

A

verlies maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rentable

A

rendabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

une expansion

A

een expansie, een groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

franchir/dépasser

A

overschrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

un effectif

A

een personeelsbestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

le personnel

A

het personeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

la rotation, le roulement

A

het verloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

un ouvrier

A

een arbeider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

un employé, un salarié

A

een bediende, een werknemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

employer

A

tewerkstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

engager

A

aanwerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

une démission

A

een ontslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

un avantage

A

een voordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

le travail

A

het werk, de arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

une chaîne

A

een keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

un horiaire

A

een uurrooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

une rémunération

A

een vergoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
un revenu
een salaris
26
un salaire
een salaris
27
verser un salaire
een salaris uitkeren
28
un retraité
een gepensioneerde
29
une retraite
pensioen
30
une filiale
een dochteronderneming
31
une maison-mère
een moederbedrijf
32
une succursale
een filiaal
33
un siège
een zetel
34
un organigramme
een organogram
35
une hiérarchie
een hiërarchie
36
une autorité
een gezag, een autoriteit
37
une supervision
een supervisie
38
une dépendance
een afhankelijkheid
39
un département
een afdeling
40
un service
een dienst
41
un chef de service
een diensthoofd
42
diriger
leiden, besturen
43
un directeur
een directeur
44
nommer
aanstellen, benoemen
45
un cadre
een kaderlid
46
un non-cadre
een niet-kaderlid
47
un manager
een manager
48
un responsable
een verantwoordelijke
49
assister
assisteren, bijstaan
50
une aide, un aide
een hulp, een assistent
51
un(e) scrétaire
een secretaris,-esse
52
collaborer à (qqc)/ avec (qqn)
meewerken aan, samenwerken met
53
une collaboration
een samenwerking
54
coopérer à/avec
meewerken aan, samenwerken met
55
une activité
een activiteit
56
exercer
uitoefenen
57
un métier
een beroep
58
une équipe
een ploeg
59
un délégué
een afgevaardigde
60
un apprenti
een leerjongen
61
un chercheur
een onderzoeker
62
un comptable
een boekhouder
63
un port-parole
een woordvoerder
64
une prospection
een prospectie
65
un fonctionnaire
een ambtenaar
66
un juriste
een jurist
67
un représentant
een vertegenwoordiger
68
un(e) téléphoniste
een telefonist(e)
69
un magasinier
een magazijnier
70
un atelier
een werkplaats, een atelier
71
un entrepôt
een opslagplaats
72
un approvisionnement
een bevoorrading
73
la logistique
de logistiek
74
vendre
verkopen
75
la vente
de verkoop
76
une expédition
een verzending
77
exporter
exporteren
78
importer
invoeren
79
un exportateur
een exporteur
80
financier, financière
financieel
81
un paiement
een betaling
82
qualifié(e)
gediplomeerd
83
une compétence
een vaardigheid,bevoegdheid
84
une formation
een opleiding
85
une relation
een relatie
86
une zone (industrielle)
een (indurstrie)zone