opdracht 2+3 blz 25 Flashcards

1
Q

alles goed en wel

A

alles leuk en aardig, maar….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

alles kort en klein slaan

A

alles vernielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bont en blauw

A

zwaar toegetakeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

heg noch steg weten

A

de weg niet weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

huis en haard verlaten

A

alles achterlaten wat je bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kant noch wal raken

A

nergens op slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

met hangen en wurgen

A

met heel veel moeite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

met horten en stoten

A

niet soepel verlopend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

open en bloot

A

zonder schaamte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schots en scheef

A

rommelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

te hooi en gras

A

zonder systeem/zo nu en dan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zonder slag of stoot

A

zonder tegenstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het is in kannen en kruiken

A

goed geregeld en voor elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

van toeten noch blazen weten

A

er helemaal niets van weten of begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in vuur en vlam slaan

A

heel erg verliefd of enthousiast zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

have en goed

A

alle bezittingen

17
Q

mitsen en maren

A

veel bezwaren

18
Q

pracht en praal

A

ontzettend mooi en met veel versieringen