opdracht 2+3 blz 25 Flashcards
1
Q
alles goed en wel
A
alles leuk en aardig, maar….
2
Q
alles kort en klein slaan
A
alles vernielen
3
Q
bont en blauw
A
zwaar toegetakeld
4
Q
heg noch steg weten
A
de weg niet weten
5
Q
huis en haard verlaten
A
alles achterlaten wat je bezit
6
Q
kant noch wal raken
A
nergens op slaan
7
Q
met hangen en wurgen
A
met heel veel moeite
8
Q
met horten en stoten
A
niet soepel verlopend
9
Q
open en bloot
A
zonder schaamte
10
Q
schots en scheef
A
rommelig
11
Q
te hooi en gras
A
zonder systeem/zo nu en dan
12
Q
zonder slag of stoot
A
zonder tegenstand
13
Q
het is in kannen en kruiken
A
goed geregeld en voor elkaar
14
Q
van toeten noch blazen weten
A
er helemaal niets van weten of begrijpen
15
Q
in vuur en vlam slaan
A
heel erg verliefd of enthousiast zijn