Onderzoekspracticum, kwalitatief onderzoek Flashcards
KWALITATIEF ONDERZOEK, THEORIE
Ontologie
Ontologie gaat over de aard van de werkelijkheid en wat we erover kunnen weten.
Er zijn twee belangrijke ontologische inzichten: realisme en idealisme.
* Realisme is gebaseerd op de gedachte dat er een externe
realiteit bestaat die onafhankelijk is van onze opvattingen of ons begrip ervan.
* Idealisme stelt dat de realiteit alleen kenbaar is door de menselijke geest en onze opvattingen.
Er bestaat geen onafhankelijke werkelijkheid.
Ontologisch Realisme
Een externe werkelijkheid bestaat onafhankelijk van onze opvattingen of ons begrip.
› Naïef realisme of oppervlakkig realisme: de werkelijkheid kan direct en accuraat worden waargenomen
› Voorzichtig realisme: de werkelijkheid kan alleen bij benadering of onvolledig worden gekend
› Diepterealisme, kritisch of transcendent realisme:
de werkelijkheid bestaat uit verschillende niveaus: het empirische, het actuele en het werkelijke domein
› Subtiel realisme: een externe werkelijkheid bestaat, maar kan alleen door de menselijke geest en sociaal geconstrueerde betekenis gekend worden
› Materialisme erkent alleen materiële eigenschappen. Waarden, overtuigingen of ervaringen zijn ‘epifenomenen’ die voortkomen uit de materiële werkelijkheid
Ontologisch Idealisme
Er bestaat geen externe werkelijkheid, onafhankelijk van opvattingen of begrijpen.
› Subtiel, contextueel of collectief idealisme: de sociale werkelijkheid bestaat uit door mensen gemaakte en gedeelde representaties
› Relativisme of radicaal idealisme: er is geen gedeelde sociale werkelijkheid, slechts een reeks van verschillende, individuele constructen
Epistemologie
Epistemologie betreft het kennen van de werkelijkheid en houdt zich bezig met vragen over het verkrijgen van die kennis en over de basis van onze kennis.
Wat betreft het verkrijgen van kennis is het ene gezichtspunt gebaseerd op ▌inductie, een bottom-upproces waarbij bewijs wordt gebruikt om tot een conclusie te komen, het andere op ▌deductie, een topdownproces waarbij bewijs wordt gebruikt om een eerder ingenomen positie te ondersteunen.
Volgens Blaikie en anderen bestaat er geen zuivere inductie of deductie.
Blaikie stelde nog twee strategieën voor: retroductie en abductie.
Epistemologische opvattingen
Hoe we de sociale werkelijkheid kunnen kennen en beperkingen aan die kennis
› Inductieve logica bouwt kennis op door observaties van de werkelijkheid, die de basis vormen voor de ontwikkeling van theorieën of wetten
› Deductieve logica begint met een theorie op basis waarvan een hypothese wordt opgesteld, die wordt toegepast op observaties van de werkelijkheid.
De hypothese wordt vervolgens bevestigd of verworpen
› Retroductieve logica houdt in dat de onderzoeker de structuren of mechanismen vaststelt die kunnen hebben geleid tot bepaalde gegevenspatronen, door het testen van verschillende modellen
› Abductieve logica gebruikt uitspraken van deelnemers om tot een ‘technische’ weergave te komen, met gebruik van categorieën
Andere epistemologische concepten:
› Fundamentele versus fallibilistische modellen van kennis: de eerste nemen aan dat het mogelijk is de werkelijkheid precies weer te geven, de tweede ziet alle beweringen over kennis als voorlopig
› Waardengemedieerde kennis: alle kennis wordt bepaald door de waarden van de persoon die de kennis voortbrengt of ontvangt
› Correspondentietheorie van de waarheid: een bewering is waar als die met de onafhankelijke werkelijkheid overeenstemt
› Coherentietheorie van de waarheid: een bewering over de werkelijkheid is waar als die wordt ondersteund door andere beweringen
› Pragmatische theorie van de waarheid: overtuigingen zijn juist als ze praktisch nut hebben en als ze bruikbaar, helpend en productief zijn
Positivisme
Het positivisme stelt dat de enige wijze waarop we kennis kunnen vergaren die van de (empirische) wetenschappen is.
Popper pleitte voor een deductieve aanpak en voor te falsificeren hypotheses.
Desondanks werken veel onderzoekers juist met hypotheses die ze hopen te verifiëren.
Deze benadering, aangeduid als ▌post-positivisme of ▌post-empirisme, is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van kwantitatieve onderzoeksmethoden.
Positivisme, empirisme
› Kennis ontstaat door de zintuigen, door zorgvuldige observatie
› Regelmatigheden en patronen worden geïdentificeerd
› Inductief redeneren volgt op dataverzameling, om tot generalisatie te komen
› De werkelijkheid wordt niet beïnvloed door het onderzoeksproces, feiten en waarden zijn gescheiden, objectief en waardenvrij onderzoek is mogelijk
› In natuurwetenschappen gebruikte methoden zijn geschikt voor sociaal onderzoek
› De werkelijkheid kan accuraat gekend worden (correspondentietheorie)
Post-positivisme, post-empirisme, falsificationisme
› Kennis ontstaat door het toetsen van stellingen: hypothesen over causale relaties worden afgeleid van theorieën en vervolgens empirisch getoetst
› Door deductief redeneren worden relaties en modellen verondersteld, voordat data worden verzameld
› De werkelijkheid wordt niet beïnvloed door het onderzoeksproces, feiten en waarden zijn gescheiden, objectief en waardenvrij onderzoek is mogelijk
› In natuurwetenschappen gebruikte methoden zijn geschikt voor sociaal onderzoek
› De werkelijkheid kan bij benadering gekend worden, hypothesen kunnen verworpen of voorlopig bevestigd worden, maar nooit definitief bewezen
Interpretivisme
De term interpretivisme staat in de sociologie tegenover positivisme.
Kennis van de werkelijkheid is gebaseerd op ‘begrip’, niet louter op bepaalde ervaringen.
Interpretivisme en constructivisme
› Kennis komt voort uit het onderzoeken en begrijpen van de sociale werkelijkheid van de onderzochte personen
› Onderzoekers vormen ook meningen en interpretaties gebaseerd op die van de deelnemers
› Het onderzoeksproces is grotendeels inductief in die zin dat interpretaties berusten op gegevens, maar observaties worden ook door theorie bepaald
› De werkelijkheid wordt beïnvloed door het onderzoeksproces, feiten en waarden zijn niet onderscheiden en objectief, waardenvrij onderzoek is onmogelijk
› In de natuurwetenschappen gebruikte methoden zijn niet geschikt voor het onderzoeken van de sociale werkelijkheid, omdat er geen sprake is van wetmatigheden
› De sociale werkelijkheid kan niet accuraat vastgelegd worden, omdat er altijd sprake is van verschillen in perceptie en begrijpen
De stroming die het belang van zowel interpretatie als observatie onderstreept staat bekend als ▌interpretivisme.
De verwante beweging van het ▌constructivisme benadrukt dat kennis actief door mensen wordt geconstrueerd.
Beide benaderingen verwerpen de gedachte van
waardeneutrale observaties en wetmatigheden en richten zich op het begrip van beleefde ervaring.
Etnografie
Etnografie probeert de sociale werkelijkheid of cultuur van specifieke groepen te begrijpen, vaak door op te gaan in een gemeenschap.
Etnomethodologie
De studie van de manieren waarop mensen hun sociale werkelijkheid begrijpen.
Conversatieanalyse en discoursanalyse
▌Conversatieanalyse (analyse van de manier waarop spreken is gestructureerd) en ▌discoursanalyse (analyse van de manier waarop kennis ontstaat in betogen) zijn met elkaar verwant.
Symbolisch interactionisme
Symbolisch interactionisme richt zich op de interacties tussen mensen en de symbolische betekenissen en interpretaties die zij geven aan hun sociale handelingen en omgevingen.
Het symbolisch interactionisme inspireerde tot de ontwikkeling van ▌grounded theory (gefundeerde theorie) als methodologische benadering.
Het is een van de bekendste kwalitatieve benaderingen
en beoogt de vorming van theorieën die sociale processen en handelingen verklaren door de analyse van gegevens van deelnemers.
Persoonlijke-constructtheorie
Het onderzoek naar constructen die mensen gebruiken als ze betekenis hechten aan denken en gedrag.
Ethogenisch onderzoek
Onderzoekt de rollen en regels waarnaar mensen handelen of juist niet handelen.
Protocolanalyse
Onderzoekt denkprocessen die zich manifesteren als
mensen cognitieve taken uitvoeren.
Interpretatieve fenomenologische analyse (IPA)
Houdt zich bezig met het vastleggen van menselijke uitingen om hieruit af te leiden welke betekenissen mensen eraan hechten en speelt een belangrijke rol in psychologisch kwalitatief onderzoek.
Postmodernisme en kritische theorie
Een familie van theorieën waar ook het ▌poststructuralisme en ▌deconstructivisme onder vallen, wordt gekenmerkt door scepticisme ten aanzien van wetenschappelijke pogingen om objectieve verklaringen van de werkelijkheid te geven.
Volgens de postmodernisten bestaan er geen vaststaande of overkoepelende betekenissen, omdat alle betekenissen het product van tijd en plaats zijn.
De opvattingen van het postmodernisme zijn verwant met de ▌kritische theorie, die mensen in staat wil stellen beperkingen van sociale omstandigheden te overwinnen.
De kritische theorie is een paraplubegrip voor onder meer ▌neomarxisme, ▌feminisme, ▌sociale modellen van beperkingen, ▌kritische-rassentheorie en de ▌queertheorie. Elk van deze theorieën stelt dat sociale en culturele factoren het leven in belangrijke mate beïnvloeden. Onderzoeksresultaten worden dan ook geanalyseerd vanuit concepten als ras, geslacht of geaardheid.
De kritische theorie riep ook op tot grotere gelijkwaardigheid van onderzoeker en participant.
Participatief (actie)onderzoek
Vorm van onderzoek doen waarbij de onderzoeker en de participant beschouwd worden als twee samenwerkende partijen.
Participatief onderzoek heeft zich de laatste jaren verbreed van ‘betrokkenheid van gebruikers’ tot ‘controle door gebruikers’.
Deze vormen van onderzoek staan voor de uitdaging loze gebaren te vermijden en evenwicht te bereiken tussen betrokkenheid van participanten en het handhaven van kwaliteit.
Narratieve en biografische methoden
Richten zich op persoonlijke verhalen om op die manier bredere onderwerpen te onderzoeken.
De narratieve benadering wordt intussen breed toegepast.
Pragmatisme
Het kiezen van een benadering die past bij de specifieke onderzoeksvraag.
Het werkt goed om daarbij een hybride benadering te volgen.
Verder kunnen kwalitatief en kwantitatief als complementair beschouwd worden.
Steeds vaker wordt gekozen voor multimethodisch, transdisciplinair onderzoek.
Eigenschappen van goede onderzoeksdoelen en -vragen
› Duidelijk, begrijpelijk en ondubbelzinnig
› Afgebakend, maar niet te smal
› Kan worden onderzocht door middel van dataverzameling
› Haalbaar
› Relevant en bruikbaar
› Geïnspireerd op bestaand onderzoek, met het potentieel een oorspronkelijke bijdrage te leveren of in een leemte te voorzien
Secundaire data-analyse
Secundaire analyse van gearchiveerde data is een waardevolle aanpak om nieuw licht te laten vallen op bestaande gegevens, om nog niet volledig benutte elementen alsnog te analyseren of om bestaande data te vergelijken met nieuwe data.
De toereikendheid van de oorspronkelijke data voor de nieuwe onderzoeksdoelen en -ethiek moet daarbij wel nauwkeurig nagegaan worden.
Van nature voorkomende en gegenereerde data
Als besloten is tot het verzamelen van nieuwe gegevens, rijst de vraag welke soort data nodig zijn.
Verschillende methoden leveren verschillende soorten data op, met aan de ene kant ▌van nature voorkomende data, die ook zonder het onderzoek al bestaan, en ▌gegenereerde data, die specifiek uit het onderzoeksproces voortkomen.
Het onderscheid is niet altijd duidelijk en kan het beste bepaald worden aan de hand van de mate waarin de onderzoeker betrokken is bij het genereren van de data.
Observationeel onderzoek bevindt zich ergens halfweg tussen de twee uitersten.
Verschillende soorten data kunnen ook creatief en effectief vermengd worden.
Motivering voor verschillende soorten data
Bij het kiezen van het vereiste datatype moet een onderzoeker rekening houden met onder andere de volgende factoren;
› Het belang van de context:
Gegenereerde data maken het deelnemers mogelijk om de context van het onderzoek te beschrijven. Maar als de context van fundamenteel belang is voor het begrijpen van het
onderzoeksobject, kunnen ook observatiegegevens nodig zijn.
› De mate waarin een onderzoeksfenomeen gedetailleerd en accuraat wordt weergegeven:
Van veel onderwerpen kunnen participanten alles vertellen, maar dat is niet altijd het geval. Als het onderwerp ingewikkeld of minder tastbaar is, of als van nature voorkomende
data onvoldoende blijken voor een compleet beeld, moet bepaald worden welke soort(en) gegevens vereist zijn.
› Welke interpretatie het zwaarst weegt:
De onderzoeker bepaalt de interpretatie van de van nature voorkomende data, maar de gegenereerde data geven deelnemers juist de mogelijkheid hun mening te geven, waarna
de onderzoeker de gegenereerde gegevens verder interpreteert. Vaak zijn zowel het perspectief van de onderzoeker als dat van de deelnemer nodig.
› Toegankelijkheid en uitvoerbaarheid:
Zijn documenten, interacties of situaties die informatie geven over het onderwerp van onderzoek toegankelijk voor de onderzoeker? Als gegenereerde gegevens nodig zijn, is
het verzamelen van deze gegevens dan uitvoerbaar?
Code van Neurenberg
Ethische code die naar aanleiding van de nazi-experimenten in 1947 werd geformuleerd.
Deze was geënt op medisch onderzoek, en in 1964 werd op basis hiervan de eerste versie van de ▌Verklaring van Helsinki geformuleerd .
Hoewel beide richtlijnen oorspronkelijk zijn geformuleerd voor
medisch onderzoek, worden de onderliggende principes beschouwd als een basis voor ethische besluitvorming bij wetenschappelijk onderzoek.
Om die besluiten te nemen, zijn ethische commissies opgericht.
Deze commissies maken een afweging van de kosten van een studie en de mogelijke opbrengsten.
Wet Bescherming Persoonsgegevens
Een minimaal wettelijk kader voor de omgang met persoonsgegevens.
Informed Consent
Het ▌Informed Consent is een handig instrument om zaken die te maken hebben met belasting van deelnemers vast te leggen.
Hierin kan bijvoorbeeld worden vastgesteld dat de onderzoeker zich verplicht tot het vertrouwelijk behandelen van de data totdat deze volledig is geanonimiseerd, en dat de deelnemer vrijwillig deelneemt en zich realiseert dat hij op elk
moment kan stoppen.
De deelnemers bestuderen deze Informed Consent, waarna deze vaak wordt ondertekend door zowel de deelnemers als de onderzoeker.
Commissies voor Ethische Toetsing, zoals de commissie Ethische Toetsing Onderzoek van de Open Universiteit
hebben standaardformulieren die gebruikt kunnen worden.
Deze formulieren bevatten de minimaal noodzakelijke punten, en voor elke nieuwe studie is het nodig te bekijken wat toegevoegd moet worden om eventuele negatieve gevolgen voor de deelnemers en onderzoekers zoveel mogelijk te voorkomen.
WMO, METC, ECP en cETO
In Nederland zijn de principes van de Verklaring van Helsinki geïmplementeerd in de ▌Wet Medisch Onderzoek (WMO). Deze heeft betrekking op medisch-wetenschappelijk onderzoek en bepaalt dat onderzoek dat onder deze wet valt niet uitgevoerd mag worden als een ▌Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) het onderzoek niet eerst heeft getoetst en goedgekeurd.
Het meeste psychologisch onderzoek is niet medisch-wetenschappelijk en valt dus niet onder de WMO.
Bovendien is een METC samengesteld uit medische experts. Veel universiteiten hebben dan ook andere gespecialiseerde ethische toetsingscommissies opgericht.
Veel psychologiefaculteiten hebben inmiddels Ethische Commissies Psychologie, en de Open Universiteit heeft een bredere ▌commissie Ethische Toetsing Onderzoek (cETO).
Al het mensgebonden onderzoek bij de Open Universiteit moet door de cETO getoetst worden, tenzij dit onderzoek uitsluitend onderdeel uitmaakt van het onderwijs.
Vaak gemaakte fouten bij aanleveren aan toetsingscommissies
Zaken die herhaaldelijk fout gingen zijn hieronder op een rij gezet.
› Wees volledig in het onderzoeksprotocol. Voeg alle materialen en middelen die worden gebruikt bij en licht beslissingen over bijvoorbeeld dataopslag goed toe.
› Dat deelname vrijwillig moet zijn betekent ook dat beloningen voor onderzoek niet te hoog mogen zijn.
› Zorg dat van tevoren grondig is nagedacht over de privacybescherming van de deelnemers.