Onderdeel 3 Flashcards

1
Q

Premissen

A

aanname dat iets waar is, basis aanname van een redenering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Redenering

A

een constructie van argumenten, beweringen en premissen die tot een conclusie leidt, die wordt gebruikt om de conclusie te rechtvaardigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Argumentatie

A

een al dan niet geldige, acceptabele rechtvaardiging van een bewering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conclusie

A

een uit premisse logisch afgeleide zin (dus…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Formele logica

A

formele regels van het redeneren. Als eerste ontwikkeld door Aristoteles. Gewone taal omzetten in formules.
Gevolgtrekkingen uit de logica: twee soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

modus ponens

A
wijs die door te stellen iets bevestigd 
Als p > dan q
p dus q
Als het regent worden de straten nat.
Het regent (p). Dus: de straten worden nat (q).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

modus tollens

A
wijs die ontkent door weg te nemen
Als p > dan q
niet q dus niet p
Als het regent dan blijf ik thuis.
Ik blijf niet thuis. Dus: het regent niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer een niet-aanvechtbare conclusie?

A
  1. de premissen waar zijn

2. er een geldige redenering is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Deductieve redeneringen

A

geldige redeneringen: de conclusie ligt opgesloten in de premissen. Redeneren van de algemeenheid > naar het bijzondere, dan moet de algemeenheid waar zijn.
Het toevoegen van nieuwe premissen kan niets veranderen aan de geldigheid van de conclusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inductieve redeneringen

A

redeneren van het bijzondere > naar het algemene. Goede inductieve redeneringen worden deugdelijk genoemd. Er blijft echter een mate van onzekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Drogreden

A

Bij de beoordeling van een argumentatie gaat het om de deugdelijkheid van een redenering. Het argumentatieschema moet terecht en op correcte wijze zijn toegepast. Wanneer deze niet goed toegepast zijn, worden deze drogredenen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Analogieredenering

A

als iets in de ene situatie zo was, dan is het in een soortgelijke situatie vast ook zo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drogreden

Analogieredenering

A

valse analogie, appels met peren vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Generalisatie

A

als iets in geval x opgaat, dan gaat het in alle gevallen op.
Lijkt op inductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drogreden

Generalisatie

A

overhaaste generalisatie = alles over één kam scheren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Causaliteitsredenering

A

Uit een bepaalde situatie (de oorzaak) leid je af dat er een bepaald gevolg te verwachten is (conclusie).
Relatie tussen oorzaak en gevolg.

17
Q

Drogreden

Causaliteitsredenering (2)

A
  1. post hoc propter hoc = “na dit, dus vanwege dit”: uit een toevallig chronologisch verband wordt een verband geconcludeerd. Is eigenlijk gewoon toeval.
  2. hellend vlak = ‘wild doorredeneren’: uit een kleine oorzaak wordt een extreem doemscenario afgeleid.
18
Q

Autoriteitsredenering

A

als autoriteit ‘a’ zegt, dan is ‘a’ juist.

19
Q

Drogreden

Autoriteitsredenering

A

misbruik maken van autoriteit