OKC 10, 11 bloedleegte en klinisch chemie Flashcards
benoem de normaalwaarden van natrium
137-144 mmol/l
benoem de normaalwaarden van kalium
2.4-4.6 mmol/l
benoem de normaalwaarden van glucose
4,0-5,5 mmol/l
benoem de normaalwaarden van ht en hb bij de man en vrouw
man =
hb 8,1-10,7 (door testosteron)
ht 0,4-0,5 l/l (aantal rode bloedcellen per liter
vrouw=
hb 7,3-9,7
ht 0,35-0,46
benoem de waarde van optimaal pH
7,4
Ph lager dan 7,0 = zuur
Ph hoger dan 7,0 = base
Ph gelijk aan 7,0 = neutraal
wat is zuur, base en base-koppel
Zuur is een protondonor, stof die H+ afstaat
Base is een protonacceptor, stof die H+ opneemt
Zuur-base koppel zuren en basen kunnen door het overgeven van een proton in elkaar overgaan
wat zijn bufferstoffen
pH in bloed constant houden, overtollig H+ meenemen en afvoeren
- Hemoglobine sterkste buffer, zit in rode bloedcel, wanneer Hb O2 loslaat, neemt het H+ mee
- Plasma eiwitten werken als zuur in basische oplossing, basische in zure oplossing zoals albumine
- Fosfaatbuffer kan H+ binden in ruil voor Na+, wordt via nieren uitgescheiden
- Bicarbonaatbuffer vernuftige buffer waar zo wel de longen als de nieren bij betrokken zijn kan reageren bij pH verandering op korte en lange termijn
o Longen Co2 uitademen bloed minder snel zuur
o Nieren base uitscheiden, bloed wordt zuurder bicarbonaat vasthouden, maakt bloed minder zuur
uit te leggen hoe lipofiele medicamenten de celmembranen passeren.
Lipofiele stoffen zijn vetoplosbaar en hebben een hoge affiniteit voor de lipofiele kern van het celmembraan.
Mechanisme: Passieve diffusie
Lipofiele medicamenten diffunderen rechtstreeks door de fosfolipide dubbellaag.
Omdat ze gemakkelijk oplossen in de lipide laag, kunnen ze snel door het membraan bewegen zonder hulp van transporteiwitten.
De snelheid van diffusie hangt af van de concentratiegradiënt: de stof beweegt van een gebied met hoge concentratie naar een gebied met lage concentratie.
Voorbeelden
Steroïden, zoals cortisol en testosteron.
Vetoplosbare vitaminen (A, D, E, K).
uit te leggen hoe hydrofiele medicamenten de celmembranen passeren.
Hydrofiele stoffen zijn wateroplosbaar en hebben moeite om de lipofiele kern van het celmembraan te passeren.
Mechanisme 1: Poriekanalen of aquaporines
Kleine hydrofiele moleculen kunnen door gespecialiseerde eiwitkanalen diffunderen.
Deze kanalen zorgen ervoor dat water en kleine polaire moleculen het membraan kunnen passeren.
Mechanisme 2: Gefaciliteerde diffusie
Grotere of geladen moleculen (zoals ionen) worden via transporteiwitten door het membraan geholpen.
Dit proces vereist geen energie en volgt de concentratiegradiënt.
Mechanisme 3: Actief transport
Voor sommige hydrofiele stoffen wordt energie (ATP) gebruikt om moleculen tegen hun concentratiegradiënt in door het membraan te verplaatsen.
Dit gebeurt via gespecialiseerde pompmechanismen, zoals de natrium-kalium-pomp.
Voorbeelden
Glucose (via glucose-transporters zoals GLUT).
Ionische medicamenten, zoals lithium en aminoglycosiden.
Benoem de ‘standaard’ instellingen voor bloedleegte
- Arm 50-75 mmHg boven de systolische druk max. 200-250 mmHg
- Been 100-150 mmHg boven de systolische druk max. 250-300 mmHg
Benoem 8 complicaties bij bloedleegte
- Verzuring bloed
- Overvulling
- Shock
- Bloedverlies
- Beschadiging huid/weefsel en zenuwen
- Weefseloedeem
- Diepe veneuze trombose
- Infecties