Oefentoets vragen Flashcards

1
Q

Self testing

A

Vragen bedenken over het onderwerp om zo kennis naar boven te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Distributed practise

A

De toetsstof spreiden over een langere tijd. Beter elke dag een uur leren verspreid over meerdere dagen dan een paar dagen van tevoren beginnen te blokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Elaborative interrogation

A

Jezelf afvragen waarom iets zo is. Waarom is dit waar? Zodoende koppelen aan eerder geleerde kennis en beter te onthouden. Moderate utility.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Self explanation

A

Hoe hangt dit samen met wat ik al weet? Helpt nieuwe informatie integreren met bestaande kennis. Mediate utility.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Interleaved practise

A

Door elkaar heen leren van informatie die wel samenhangt qua type problemen. Bijvoorbeeld wiskundige vormen. Moedigt aan om verschillende problemen te vergelijken. Moderate utility

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat minder goed werkt om informatie te onthouden.

A

Highlighten, opnieuw lezen en samenvatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat kennis volgens rationalisme?

A

Kennis ontstaat door logisch redeneren zonder daarbij terug te vallen op de zintuigen.
Kennis opdoen is een product van interne redenatie, de buitenwereld bestaat wel, maar is geen bron van kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat kennis volgens empirisme?

A

Ervaring is de enige bron van kennis
Ideeën kunnen niet bestaan los van de externe wereld, welke fungeert als basis voor het opdoen van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen rationalisme en empirisme?

A

Het rationalisme benadrukt interne factoren als bron van kennis terwijl het empirisme externe factoren benadrukt als bron van kennis
Het verschil zit dus in plaatsing van perspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een bekrachtiging?

A

Bekrachtiging is een stimulus of gebeurtenis na een respons dat leidt tot een respons bekrachtiging. Bekrachtigers worden gedefinieerd op hun effecten, dus kunnen vooraf niet gesteld worden. Bekrachtigers zijn situatie afhankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is leren volgens Schunk?

A

Volgens Schunk is leren een duurzame verandering in gedrag of in het gedragspotentieel dat wordt bewerkstelligd door de praktijk of andere vormen van ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke functie vervult een theorie volgens Schunk?

A

Een theorie bestaat uit een wetenschappelijk acceptabele set van principes die verondersteld wordt een fenomeen te verklaren. Daarmee levert theorie een raamwerk om omgevingsobservaties te interpreteren en een brug te slaan tussen theorie en praktijk. Onderzoeksbevindingen kunnen systematisch verbonden worden met, en georganiseerd aan de hand van theorieën. Zonder theorieën zouden mensen de bevindingen kunnen ervaren als losse fragmenten omdat onderzoekers en de mensen in de praktijk dan geen gemeenschappelijk kader zouden hebben waaraan ze de data kunnen koppelen. Zelfs als onderzoekers iets vinden dat niet direct verbonden lijkt te zijn met theorieën, dan nog moeten ze proberen om de bevindingen te duiden en te beslissen of de data theoretische voorspellingen ondersteunen of weerleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zeggen empiristen over de oorsprong van kennis?

A

Empiristen gaan ervan uit dat er een absolute werkelijkheid bestaat, die functioneert volgens universele principes en wetten. Die kunnen we alleen gewaarworden via (zintuiglijke) ervaringen (zien, horen, ruiken, proeven en voelen). De ervaringen vormen de bron van kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zeggen rationalisten over de oorsprong van kennis?

A

De rationalisten beschouwen het verstand als de bron van kennis. Het kan zijn dat er een externe wereld bestaat die men gewaarwordt via zintuigen, maar de wetten die daarvoor gelden zijn subjectief, omdat ze ontleend worden aan het verstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke typen onderzoek zijn vooral in trek bij de empiristen? Waarom is dit zo? Wat zijn je argumenten?

A

Experimenteel onderzoek, bij voorkeur in een laboratorium, is kenmerkend voor de empiristen. In experimenteel onderzoek kunnen onderzoekers een of meerdere onafhankelijke variabelen manipuleren en dan hun invloed op andere (afhankelijke) variabelen analyseren. Het voordeel van het uitvoeren van een experiment in een laboratorium is dat veel van de mogelijk verstorende invloeden gecontroleerd kunnen worden. Daardoor is de gemeten invloed van de gemanipuleerde onafhankelijke variabelen ook daadwerkelijk toe te schrijven aan de manipulatie (interventie). Experimenteel onderzoek brengt causale relaties in kaart, en beantwoordt vragen die betrekking hebben op de mate waarin onafhankelijke variabelen afhankelijke variabelen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke typen onderzoek zijn kenmerkend voor rationalisten en waarom? Verzamel argumenten om je antwoord te onderbouwen.

A

Kwalitatief onderzoek is kenmerkend voor de rationalisten. Kwalitatief onderzoek kent een veelheid aan verschijningsvormen, zoals etnografisch, participerend onderzoek, fenomenologisch onderzoek, constructivistisch onderzoek, en interpretatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek legt zich vooral toe op het beschrijven van processen in levensechte, realistische contexten. In kwalitatief onderzoek beschrijft en analyseert men op systematische en diepgaande wijze hoe bepaalde processen tot stand komen en/of zich in de loop der tijd ontwikkelen.

17
Q

Wat is zelfeffectiviteit?

A

Zelfeffectiviteit is de inschatting van een student van zijn of haar kans op het succesvol uitvoeren van de voorgelegde taak.

18
Q

Klassieke conditionering

A

Eerst is het dus zo dat de ongeconditioneerde stimulus zorgt voor een ongeconditioneerde reactie: iets wat vanzelf gebeurd. Na conditionering zorgt de geconditioneerde stimulus voor een geconditioneerde reactie.

19
Q

Operante conditionering

A

Stimulus- Gedrag - Consequentie. Bekrachtigingen toevoegen- wegnemen of uitblijven (negeren).

Skinner (Thorndick) Positief gedrag neemt toe na een prettige gebeurtenis. Consequentie is altijd prettig of niet prettig.

20
Q

Wat is stimulusdiscriminatie?

A

Stimulusdiscriminatie is een term die wordt gebruikt in zowel klassieke als operante conditionering. Het omvat het vermogen om onderscheid te maken tussen één stimulus en soortgelijke stimuli . In beide gevallen betekent het alleen reageren op bepaalde stimuli, en niet reageren op stimuli die vergelijkbaar zijn

21
Q

Wat is shaping?

A

Het bekrachtigen van opeenvolgende benaderingen naar een doelgedrag, oftewel: Elke deelstap die in de richting gaat van het gewenste gedrag (doelgedrag) wordt positief bekrachtigd.

22
Q

Wat is het basale informatiemodel van Atkinson en Shiffrin?

A

Sensorische input-> sensory register -> Short term memory -> long-term memory

23
Q

Noem twee eigenschappen van het kortetermijngeheugen die het onderscheiden van andere onderdelen van het model van Atkinson en Shiffrin.

A

Beperkte capaciteit (7 dingen tegelijkertijd onthouden) en beperkte tijdsduur (tussen de 1 en de 30 seconden).

24
Q

Wat is het proces van equilibratie van Piaget?

A

Equilibratie verwijst naar de biologische drang om een optimale staat van evenwicht te bereiken tussen cognitieve structuren en de omgeving. Dit is de motor achter cognitieve ontwikkeling.

Equibrilatie houdt in dat een kind iets heeft geleerd zoals een vogel kan vliegen, vervolgens ziet een kind een pinguin, is ook een vogel, maar kan niet vliegen. Hierop leert een kind dat ondanks dat een vogel een bepaalde categorie heeft gekregen in het geheugen hier uitzonderingen op bestaan. Hierop wordt de denkstructuur verder ontwikkeld en verfijnt zich in de loop van de tijd.

25
Q

4 fases van ontwikkeling volgens Piaget

A
  1. Sensomotorische fase
  2. Preoperationele fase
  3. concreet operationele fase
  4. formeel operationele fase
26
Q

Wat houdt performance goal orientation in?

A

A performance goal orientation refers to engagement in a learning task with the purpose of demonstrating one’s ability.

Performance goal orientation is gericht op het tonen van bekwaamheid aan anderen en het verkrijgen van positieve beoordelingen. Gericht op resultaat.

27
Q

Wat houdt learning goal orientation in?

A

A mastery goal orientation denotes engagement with the purpose to increase one’s competence, knowledge, and skills.

Learning goal orientation is gericht op het verwerven van nieuwe kennis, vaardigheden en begrijpen van het materiaal. Hoge intrinsieke motivatie. Gericht op proces.

28
Q

Wat zijn de cyclische fases van Zimmerman? (zelfregulerend leren)

A
  1. Forethought fase
  2. Performance fase
  3. Self-reflection fase
29
Q

Wat gebeurt er in de forethought fase van Zimmerman?

A

Student analyseert de taak, bepaalt doelen, plant hoe deze doelen te behalen en bedenkt welke motivatie overtuigingen hierbij horen (zelfeffectiviteit, verwachtingen van de uitkomst, intrinsieke interesses/waarden en doelorientatie).

30
Q

Wat gebeurt er in de performance fase van Zimmerman?

A

De student voert de taak uit, met monitoring van de voortgang, zelfcontrole strategieën om zichzelf geboeid en gemotiveerd te houden om de taak tot een einde te volbrengen.

31
Q

Wat gebeurd er in de zelf reflectie fase van Zimmerman?

A

De student schat in in hoeverre de taak goed is uitgevoerd, het toekennen van eigenschappen aan succes of falen.

32
Q

Wat betekent extinctie bij gedrag?

A

Extinctie houdt in dat het respons minder krachtig wordt doordat deze niet meer positief of negatief bekrachtig wordt. Bijvoorbeeld student die zijn hand niet meer opsteekt omdat hij toch de beurt niet krijgt. Hoe snel extinctie gebeurd hangt af in hoeverre dit in het verleden bekrachtigt is (hoe lang of hoe heftig het effect heeft geduurd).

33
Q

Wat is het verschil tussen een primaire en een secundaire versterker?

A

Een primaire versterker is de natuurlijke reactie van een persoon op een stimulus. Het is een ongeconditioneerde, of neutrale, stimulus. Een secundaire versterker moet worden geleerd, of geconditioneerd .

34
Q

Leren is volgens de klassieke conditionering?

A

Bij klassieke conditionering gaat het om de associatie tussen
stimulus en een natuurlijke/aangeboren reflex of respons.

35
Q

Leren is volgens de operante conditionering?

A

Bij operante conditionering gaat het om de associatie tussen
gedrag/respons en het gevolg.

36
Q

Wat is leren volgens de informatieverwerkingstheorie?

A

Het absorberen en organiseren van informatie tot kennis in het
langetermijngeheugen.

37
Q

Wat is spreading activation?

A

Transfer van informatie vindt volgens de informatieverwerkingstheorie plaats via ‘spreading activation’ waarbij informatie gelinkt wordt andere informatie in het langetermijngeheugen
waardoor het herinneren van bepaalde informatie ook het
ophalen van gerelateerde informatie faciliteert.

38
Q

Wat houdt de levels of processing theorie in?

A
  1. surface (hoe ziet het eruit?),
  2. acoustic (hoe klinkt het?),
  3. semantic (wat is de betekenis?). Hoe dieper qua niveau, hoe beter het wordt onthouden.