Oef 2: Werken en wonen Flashcards
0
Q
Mijn vader woont niet in Hasselt. Hij woont in Genk.
A
Minu isa ei ela Hasseltis. Ta elab Genkis.
1
Q
Ik woon in Hasselt.
A
Ma elan Hasseltis.
2
Q
Waar woon jij?
A
Kus sa elad?
3
Q
Jullie wonen in Antwerpen.
A
Teie elate Antwerpenis.
4
Q
Wij werken in fabriek.
A
Meie töötame vabrikus.
5
Q
Anna werkt ook in fabriek.
A
Anna töötab ka vabrikus.
6
Q
Jozef werkt in een callcenter,
A
Jozef töötab kõnekeskuses.
7
Q
Waar werk jij?
A
Kus sa töötad?