Nog meer WDD oefenvragen Flashcards

1
Q

Hoe ziet de gevulde urineblaas eruit op een T2 gewogen MRI beeld? A. Wit B. Zwart C. Grijs D. Onzichtbaar

A

A. Wit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke spieren zorgen in de knie voornamelijk voor extensie? A. Zowel de hamstring spiergroep als de quadriceps spiergroep B. De kuitspieren (m. soleus en m. gastrocnemius) C. De hamstring spiergroep (m. semimembranosus, m. tendinosus, m. biceps femoris) D. De quadriceps spiergroep (m. vastus medialis, m. vastus lateralis, m. rectus femoris, m. vastus intermedius)

A

D. De quadriceps spiergroep (m. vastus medialis, m. vastus lateralis, m. rectus femoris, m. vastus intermedius)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke neuronale structuur verbindt het axon met het soma van een neuron? A. Axonheuvel B. Neurilemma C. Telodendria D. Synaps

A

A. Axonheuvel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Deze vraag gaat over de diffusie van een bepaald ion via het membraan van een spiercel in rust. De diffusie naar het celinwendige blijkt te worden bevorderd door de chemische gradiënt, maar te worden tegengewerkt door de elektrische gradiënt. Wat voor ion betreft dit? A. Een negatief ion waarvan de intracellulaire concentratie hoger is dan de extracellulaire B. Een negatief ion waarvan de intracellulaire concentratie lager is dan de extracellulaire C. Een positief ion waarvan de intracellulaire concentratie hoger is dan de extracellulaire D. Een positief ion waarvan de intracellulaire concentratie lager is dan de extracellulaire

A

B. Een negatief ion waarvan de intracellulaire concentratie lager is dan de extracellulaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke modaliteiten zijn uitgevallen bij het syndroom van Guillain Barré? A. Ipsilaterale motoriek; contralaterale gnostische en vitale sensibiliteit B. Ipsilaterale motoriek en vitale sensibiliteit; contralaterale gnostische sensibiliteit C. Ipsilaterale gnostische en vitale sensibiliteit; contralaterale motoriek D. Ipsilaterale motoriek en gnostische sensibiliteit; contralaterale vitale sensibiliteit

A

D. Ipsilaterale motoriek en gnostische sensibiliteit; contralaterale vitale sensibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een patiënt presenteert zich op de spoedeisende hulp in verband met subacuut ontstane gevoelsstoornissen in zijn rechterbeen, inmiddels tot net onder de navel aanwezig. Er is sprake van krachtverlies van het rechterbeen. Waar moet de neuroloog de laesie lokaliseren? A. Hersenstam B. Multipele mononeuropathie C. Thoracale myelum D. Plexus brachialis

A

C. Thoracale myelum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor soort reflex is de Hoffmann-Trömner reflex? A. Exteroceptieve reflex B. Peesreflex C. Primitieve reflex D. Spierrekkingsreflex

A

D. Spierrekkingsreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een laesie op welke van de volgende lokalisaties kan GEEN fasciculaties tot gevolg hebben? A. Motorische eindplaat B. Tractus corticospinalis laterlis C. Spier D. Motorische voorhoorn

A

B. Tractus corticospinalis lateralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een patiënt komt op de EHBO in verband met minder kracht in beide benen. Bij onderzoek van de motoriek wordt een parese gevonden van beide benen. Reflexen: KPR en APR zijn levendig en de voetzoolreflex verloopt beiderzijds volgens Babinski. Waar wordt de stoornis anatomisch gelokaliseerd? A. In de spieren B. In het myelum C. In de perifere zenuwen D. In de cauda equina

A

B. In het myelum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat verwacht de neuroloog te vinden bij een laesie links in het ruggenmerg? A. Parese rechterbeen, gestoorde positiezin linkerbeen B. Parese rechterbeen, gestoorde pijnzin linkerbeen C. Parese linkerbeen, gestoorde pijnzin rechterbeen D. Parese en vitale sensibele stoornissen linkerbeen

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. Parese linkerbeen, gestoorde pijnzin rechterbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke van onderstaande modaliteiten wordt tot de gnostische sensibiliteit gerekend? A. temperatuurzin B. positiezin C. pijnzin D. grove tastzin

A

ANTWOORD ONBEKEND

B. positiezin (propriocepsis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe noemt men een verminderde pijnzin? A. dysesthesie B. paresthesie C. hypalgesie D. hypesthesie

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. hypalgesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk symptoom is het meest kenmerkend voor een plexus brachialis laesie? A. Monoparese B. Gastroparese C. Paraparese D. Hemiparese

A

ANTWOORD ONBEKEND

A. Monoparese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar kan er, bij een centrale parese van de rechter arm en het rechter been, een laesie zijn? A. in de motorische cortex links of in het cervicale myelum rechts B. alleen in de motorische cortex rechts C. alleen in de motorische cortex links D. in de motorische cortex rechts of in het cervicale myelum rechts

A

ANTWOORD ONBEKEND

A. in de motorische cortex links of in het cervicale myelum rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een vrouw van 60 jaar komt op de polikliniek in verband met pijn en krachtsvermindering van haar linker arm. Bij onderzoek is de kracht in de m. biceps en in meerdere handspieren verminderd (zowel vinger- en pols- buigers als strekkers). De reflexen zijn afwezig in de linker arm en er is uitgebreide sensibiliteitsuitval, o.a. een hypalgesie in van alle vingers links. Waar moet de arts het probleem verwachten? A. in de perifere zenuwen, er sprake van een polyneuropathie B. in de basale kernen rechts C. in de plexus brachialis links D. in de cortex rechts

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. in de plexus brachialis links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welk type cellen worden sensibele neuronen in ganglia omgeven? A. Satellietcellen B. Astrocyten C. Schwann cellen D. Oligodendrocyten

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. Schwann cellen

17
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak voor de na hyperpolarisatie van een neuron? A. een tijdelijk verlaagde Na+ -geleidbaarheid B. een tijdelijk verhoogde K+ -geleidbaarheid C. een tijdelijk verlaagde activiteit van de Na+ /K+ -pomp D. een tijdelijk verhoogde activiteit van de Na+ /K+ -pomp

A

ANTWOORD ONBEKEND

B. een tijdelijk verhoogde K+ -geleidbaarheid

18
Q

Welke sensibele waarneming wordt gerekend tot de vitale sensibiliteit? A. positiezin van de gewrichten B. bewegingszin van de gewrichten C. vibratiezin D. temperatuurszin

A

ANTWOORD ONBEKEND

D. temperatuurszin

19
Q

Op welk niveau hebben de ruggenmergsegmenten geen zijhoorn? A. lumbaal B. cervicaal C. thoracaal D. sacraal

A

ANTWOORD ONBEKEND

B. cervicaal

20
Q

Een patiënte van 78 jaar komt op het neurologie spreekuur in verband met een hevige brandende pijn rechts op de borstkas sinds vijf dagen. Ze heeft geen rugpijn. Bij neurologisch onderzoek vindt de neuroloog een dysesthesie in dat gebied. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk? A. Laesie van de rechter plexus brachialis B. Tarsaal tunnel syndroom C. Herpes zoster D. Meralgia paresthetica

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. Herpes zoster

21
Q

Wat is een bekende bijwerking van hoog gedoseerde opiaten? A. ademdepressie B. anti-emetische effecten C. verslaving D. diarree

A

ANTWOORD ONBEKEND

A. ademdepressie

22
Q

Wat is een dermatoom? A. een huidgebied geënerveerd door een plexus B. een huidgebied geënerveerd door één wortel C. een huidgebied geënerveerd door één zenuw D. een huidgebied geënerveerd door meerdere zenuwen

A

ANTWOORD ONBEKEND

B. een huidgebied geënerveerd door één wortel

23
Q

De neuroloog onderzoekt de scherp-stomp discriminatie bij een patiënt. Welke stelling over het verloop van de zenuwprikkel klopt? A. De prikkel kruist naar contralateraal op het niveau van het mesencephalon B. De prikkel kruist niet en wordt voortgeleid in de fasciculus gracilis en cuneatus C. De prikkel kruist naar contralateraal op het niveau van de medulla oblongata D. De prikkel kruist naar contralateraal op het niveau waar de informatie binnenkomt

A

ANTWOORD ONBEKEND

D. De prikkel kruist naar contralateraal op het niveau waar de informatie binnenkomt

24
Q

Welke van de onderstaande zinsnedes is de beste omschrijving van het caudasyndroom? A. een bilaterale laesie van de plexus lumbosacralis B. een laesie van multipele perifere zenuwen C. een laesie van de conus medullaris D. een laesie van multipele wortels

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. een laesie van de conus medullaris

25
Q

Welke symptoombeschrijving past bij het syndroom van Brown-Sequard A. de parese is homolateraal aan de gestoorde pijnzin B. de parese is aan dezelfde kant als de gnostische sensibele stoornis C. er is een Babinskireflex aan het been met de vitale sensibele stoornis D. de gnostische en de vitale sensibele stoornis zijn aan dezelfde kant gelokaliseerd

A

ANTWOORD ONBEKEND

B. de parese is aan dezelfde kant als de gnostische sensibele stoornis

26
Q

De neuroloog ziet een patiënt met klachten van uitstralende pijn en tintelingen in de middelste drie vingers, passend bij wortel C7. Op welk niveau in de nek bevindt zich het meest waarschijnlijk een hernia nuclei pulposi (HNP)? A. HNP C3-C4 B. HNP C5-C6 C. HNP C6-C7 D. HNP C7-Th1

A

ANTWOORD ONBEKEND

C. HNP C6-C7

27
Q

Hoe wordt de afwijking genoemd waarbij een wervel naar ventraal afglijdt ten opzichte van de andere wervels? A. Spondylolisthesis B. Spondylodiscitis C. Epispadie D. Perispadie

A

A. Spondylolisthesis

28
Q

Bij een aanzienlijk deel van de mensen met lage rugklachten wordt geen somatisch substraat voor de klachten gevonden. Er is wel een aantal lichamelijke afwijkingen dat ten grondslag kan liggen aan de klachten. Het CBO noemt in de richtlijn lage rugklachten een aantal ‘red flags’, signalen waarbij men alert moet zijn op afwijkingen en waarbij nader onderzoek aangewezen kan zijn. Welk van onderstaande symptomen is GEEN ‘red flag’? A. Constante progressieve rugpijn B. Rugklachten bij ouders, broers of zussen C. Maligne aandoening in de voorgeschiedenis D. Drugsgebruik, immunosuppressie, HIV

A

ANTWOORD ONBEKEND

B. Rugklachten bij ouders, broers of zussen

29
Q

Wat wordt door een operatieve behandeling van een hernia nuclei pulposi VOORAL bereikt? A. Een snelle afname van de radiculaire pijn in arm/been B. Een snelle afname van de onhoudbare pijn in de rug/nek C. Een reductie van pijn in arm/been op de lange termijn D. Een snelle reductie van motorische uitvalsverschijnselen

A

A. Een snelle afname van de radiculaire pijn in arm/been

30
Q

Bij een deel van de mensen met lage rugklachten wordt geen lichamelijke oorzaak (anatomisch substraat) gevonden voor deze klachten. Om hoeveel procent van deze mensen gaat het ongeveer? A. 25% B. 40% C. 65% D. 90%

A

D. 90%

31
Q

Pees-reflexen kunnen afwijkend zijn bij een radiculair syndroom. Wat verwacht de neuroloog te vinden bij een radiculair syndroom van wortel S1? A. Een verhoogde kniepeesreflex B. Een verlaagde kniepeesreflex C. Een verhoogde achillespeesreflex D. Een verlaagde achillespeesreflex

A

D. Een verlaagde achillespeesreflex

32
Q

Wat is het pathofysiologische mechanisme achter een hernia nuclei pulposi (HNP)? A. Axiale spondylartropathie B. Wervelcorpusafplatting C. Verdikking van het ligamentum longitudinale posterius D. Scheurtjes in de anulus fibrosus

A

D. Scheurtjes in de anulus fibrosus

33
Q

Welke oorzaak van een radiculair syndroom komt het meeste voor? A. Een wervelkolommetastase B. Een hernia nuclei pulposi C. Een lumbale kanaalstenose D. Neuroborreliose

A

B. Een hernia nuclei pulposi

34
Q

Wanneer spreekt men bij patiënten met een radiculair syndroom van een ‘positieve proef van Lasègue’? A. Als flecteren van de lumbale wervelkolom met gestrekte benen radiculaire pijn geef B. Als flecteren van de knie met een gestrekt contralateraal been radiculaire pijn geef C. Als flecteren van de heup met een gestrekt been radiculaire pijn geef D. Als flecteren van de tenen met een gestrekt been radiculaire pijn geef

A

C. Als flecteren van de heup met een gestrekt been radiculaire pijn geef

35
Q

Wat is GEEN alarmsymptoom bij rugpijn? A. Progressieve motorische uitval B. Sensibele uitval in een lumbaal dermatoom C. Mictiestoornis D. Gevoelsstoornissen in het rijbroekgebied

A

Sensibele uitval in een lumbaal dermatoom

36
Q

Welke oorzaak van een myelopathie komt het meeste voor? A. Cervicale spondylotische kanaalstenose B. Thoracale hernia nuclei pulposi C. Cervicale osteoporotische inzakkingsfractuur D. Thoracale traumatische inzakkingsfractuur

A

A. Cervicale spondylotische kanaalstenose

37
Q

Als er een HNP is op het nivo L4-L5, welke wortel wordt dan meestal gecomprimeerd? A. L5 B. L4 C. L3 D. S1

A

A. L5