Nog meer vragen Flashcards

1
Q

Bespreek de carpus bij carnivoren (enkel de beenderen).

A

* In totaal 7 beenderen * Antibrachiale rij * Os carpi radiale + os carpi intermedium (versmolten) * Os carpi ulnare * Os carpi accessorium * Aparte radius (mediaal) en aparte ulna (lateraal) * Metacarpale rij * OC I * OC II * OC III * OC IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek het verschil tussen de axis van een paard en een rund.

A

* De structuren bij het rund zijn over het algemeen plomper. * De dens axis van het rund is vrij kort. * De processus articularis caudalis staat los van de crista axis bij het rund.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bespreek het verschil tussen ware, valse en zwevende ribben.

A

* De halswervel C7 is de overgang naar de thoracaalwervels, heeft een groter spinaal uitsteeksel, heeft een korter corpus en een fovea costalis voor de mogelijke aanhechting van een rib. * Als deze halswervel daadwerkelijk een rib aangehecht heeft noem men dit een halsrib. Dit kan problemen veroorzaken mbt functioneren en beweeglijkheid -> doet pijn bij het bewegen van de hals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek de diersoortverschillen bij het antebrachium.

A

* Bij het paard is de processus coronoideus maar 1 structuur en is moeilijk te zien. * Enkel het paard en rund hebben een spatium interosseum antebrachii, bij het paard is er maar 1 spatium en bij het rund is er een proximaal en distaal spatium. * De ulna is sterk geregresseerd bij het paard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bespreek het verschil tussen de thoracaalwervels van een paard en een rund.

A

* Het rund heeft niet echt een anticlinale wervel omdat de laatste thoracaal wervel nog steeds niet verticaal staat. * De structuren bij het rund zijn over het algemeen plomper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek de diersoortverschillen bij de humerus.

A

* Enkel het paard en rund hebben een tuberculum intermedius. * Enkel bij het paard en rund is de tuberculum minus opgedeeld in een pars cranialis en een pars caudalis. * Honden hebben een foramen supratrochleare ipv. Een septum tussen de fossa radialis en de fossa olecrani. Katten hebben een foramen supracondylare en alsnog een fossa radialis en fossa olecrani met een septum ertussen. * Bij het rund steekt het tuberculum majus duidelijk uit en hangt deels over het caput humeri.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Carnivoren hebben een duidelijk beweeglijke articulatio radioulnaris, welke structuren houden dit op zijn plaats?

A

* Meer beweeglijkheid – meer kans op trauma – 3 supplementaire ligamenten die voor stevigheid zorgen (nt bij andere HDn) * lig interosseum antebrachii = versteviging vh membrana interossea * lig anulare radii = ringvormig - radius w tegen ulna gehouden dmv dit ligament * lig olecrani = houdt processus anconeus vast in fossa olecraniLig olecrani is het zwaarst bij kHDn (ook bij gHDn maar minder uitgesproken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bespreek het verschil tussen de lumbaalwervels van een paard en een hond.

A

* De lendenwervels hebben korte transversaaluitsteeksels die niet mooi in een vlak staan, maar naar craniaal gericht zijn. * Hebben een processus accessorius -> meer beweeglijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke structuren gaan ervoor zorgen dat schoudergewricht bij hond zo stevig is?

A

* De pees van de m. infraspinatus = mediale collaterale band, en de pees van de m. subscapilaris = laterale collaterale band (zorgen voor grootste stabiliteit) * De ligg. Glenohumeralia lateralia en medialia. Dit zijn verstevigingsstroken in het gewrichtskapsel zelf. * Labrum glenoidale (KB-ring die ervoor zorgt dat het caput humeri meer omgeven wordt en deze minder snel uit de kom gaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bespreek het humero-radio-ulnair gewricht.

A

* Ellebooggewricht (samengesteld gewricht) * Articulatio humero-radialis * Articulatio humero-ulnare * Articulatio radio-ulnaris * Lig radio-ulnare: verbinding distale delen radius ulna * Lig collaterale cubiti laterale (strekknobbel humerus – lat tuberositas radius en ulna) · 2 schenkels: radiale + ulnarie schenkel * Lig collaterale cubiti mediale (epicondyl humerus – proc coronoideus medialis – med epicondyl radius) [2 schenkels] · Pars longum: lang * kHDn: m pronator teres * gHDn: wordt pezig en gaat pars longum uitmaken · pars brevis (kort - carnivoren) * Membrana interossea antebrachii (tussen radius en ulna), sluit spatium intersosseum af * Car: volledige lengte * Eq: enkel bovenaan een opening (distaal deel ulna is volledig opgenomen in radius) * Wordt versterkt door het lig interossea antebrachii (carnivoren) * Lig anulare radii bij carnivoren loopt onder collateraal-banden * Proc anconeus wordt op zijn plaats gehouden in de fossa olecrani door het lig olecrani (carnivoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de ribben?

A

* Hebben een passieve en een actieve functie. De passieve functie houdt in dat zij de borstkas vormen en zo belangrijke organen beschermen. De actieve functie bestaat uit het verplaatsen om ruimte te maken bij de ademhaling. Tussen de ribben zitten spieren. Ware ribben zitten direct vast aan het sternum, en worden ook draagribben of sternale ribben genoemd. Valse ribben zitten niet direct vast aan het sternum en worden asternale of ademhalingsribben genoemd. Dit laatste is omdat ze veel beweeglijker zijn dan de draagribben en dus de borstkas het meest kunnen doen verwijden. Soms zijn er ook nog zwevende ribben (costae fluctuantes). Deze ribben staan volledig op zichzelf, zijn niet verbonden met andere ribben en dus geen deel van de ribbenboog. Dit is altijd het geval bij de laatste rib van de hond en komt soms ook voor bij het paard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ontstaat een diarthrose?

A

Dit ontstaat uit 1 stuk bindweefsel dat op 2 plaatsen verbeent. Het overgebleven bindweefsel ertussen in sterf af en vormt zo secundair een gewrichtsholte. Beide beenderen worden beschermd door een laagje gewrichtskraakbeen. De 2 beenderen blijven met elkaar verbonden door het gewrichtskapsel dat er ook voor zorgt dat er geen infectieuze zaken in het gewricht kunnen komen. Het gewrichtskapsel bestaat uit 2 lagen, een buitenste laag van collageen bindweefsel, het stratum fibrosum, en een binnenste laag dat het synoviaal vlies, of stratum synoviale wordt genoemd. Het synoviaal vlies maakt synoviaal vocht aan dat fungeert als een soort glijmiddel voor de botstructuren en dat het gewrichtskraakbeen voedt. Soms is de gewrichtskapsel groter dan nodig is voor de beweeglijkheid waardoor er een uitzakking ontstaat, een recessus, hier kun je gewrichtsvocht puncteren en analyseren om een ontsteking op te sporen zonder zenuwen of bloedvaten te raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen een metacarpus en een metatarsus van een paard?

A

* De vorm van de proximale epifyse, het metacarpaalbeen heeft een ovalen vorm, het metatarsaalbeen heeft een ronde vorm. * Het metacarpaalbeen is korter dan het metatarsaal been.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het bekken/de pelvis bestaat uit 2 heupbeenderen of coxae, waaruit wordt een coxa opgebouwd?

A

* Os ilium = darmbeen * Os pubis = schaambeen * Os ischium = zitbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke belangrijke anatomische structuur die kan gebruikt worden bij lokale anesthesie vinden we bij de onderkaak terug? Bespreek tevens het verloop en de exacte locatie.

A

* Foramen mentale * Thv diastema * Loopt verder naar caudaal als kanaal naar de mediale zijde van de mandibula om uit te monden in het foramen mandibulare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek het verschil tussen de staartwervels van een paard en een hond.

A

* Het rund heeft een arcus hemalis of bloedboog. Dit bevindt zich aan de ventrale zijde van het corpus vertebrae, ventraal door de staart loopt namelijk een belangrijke arterie. De arcus hemalis wordt gevormd door de processi hemales die ventraal samenkomen, ze komen bij de hond niet volledig samen, maar de boog wordt volledig gemaakt door een apart beenpunt = os arcus hemalis. Het paard heeft geen arcus hemalis en geen os arcus hemalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bespreek het pecten.

A

* Op de plaats waar de twee schaambeenderen samenkomen, aan de craniale zijde van de symphysis, zit een uitsteeksel dat het pecten wordt genoemd. De diameter van de bekkeningang wordt bepaald door het pecten en het promotorium van het sacrum. Dit bepaalt hoe hoog het geboortekanaal van een vrouwelijk dier is. Bij een paard wordt het pecten van een hengst opgedeeld in een tuberculum pubicum dorsale en ventrale. Bij een merrie is het dorsale tuberculum afwezig, zodat het veulen makkelijker kan passeren. Hiermee kun je dus een hengst en een merrie van elkaar onderscheiden. * Aan de voorzijde van het bekken loopt overdwars het ligamentum pubicum craniale van de ene eminentia iliopubica naar de andere. Dit ligament loopt dus ook langs het pecten. Dit ligament heeft niets te maken met gewrichtsvorming, maar heeft vooral een beschermende functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke aanpassingen hebben vogels aan hun botten zodat ze beter kunnen vliegen?

A

Om te kunnen vliegen heb je een laag soortelijk gewicht nodig. In de humerus van de kip bevindt zich dus weinig/geen rood beenmerg, maar een luchtzak (os pneumaticum).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kun je onderscheid maken tussen de femur van een paard en een rund?

A

* De trochanter tertius is bij een paard zeer uitgesproken, bij een rund veel minder maar het is wel enigszins aanwezig. * Het paard en rund hebben een tuberculum trochleae femoris, bij het rund is dit minder uitgesproken. * De fossa supracondylaris is bij een rund minder uitgesproken en heeft in plaats hiervan een tuberculum supracondylare lateralis en medialis. * De trochanter major van het rund is iets anders van vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bespreek het verschil tussen de atlas van een paard en een rund.

A

* De atlas van het rund heeft geen foramina transversaria aan elke kant (in de alae atlantis) aan de caudale zijde. * Het tuberculum dorsale is meer uitgesproken bij het rund. * De structuren bij het rund zijn over het algemeen plomper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een client belt jou op dat zijn reu sinds vanmorgen niet meer recht kan uit zijn mand. Het dier vertoonde reeds af en toe wat manken aan de achterste ledematen maar nooit een volledige paralyse. Je stuurt de patiënt door naar een dierenkliniek voor een MRI opname van de wervelkolom en men stelt het volgende vast: (foto van ruggewervels met inkeping). Wat is volgens jou de meest waarschijnlijke diagnose? Hoe situeert deze anatomische structuur zich tov de omliggende structuren. Wees zo volledig mogelijk (osteo en arthro)?

A

* Discus hernia die hier dus duidelijk drukt op het ruggemerg in de lumbosacrale regio * Intervertebrale discus bestaat uit een annulus fibrosus en nucleus pulposus * Deze is gesitueerd caudaal van de extremitas caudalis van het corpus vertebrae van de vorige wervel en de extremitas cranialis van het corpus vertebrae van de volgende wervel * Drukt op het lig longitudinale dorsale en eventueel zelfs ventrale * Volledige verhaal van de discushernia: * Bij een discushernia (van de discus intervertebralis) wordt de nucleus pulposus naar dorsaal gedrukt. Spieren maken de beweging naar ventraal of lateraal onmogelijk. De beweging naar dorsaal geeft druk op het ruggenmerg of op de spinale zenuwen (die door het foramen intervertebrale lopen), wat leidt tot pijn of zelfs verlamming. Het ligamentum longitudinale dorsale ligt nog tussen de tussenwervelschijf en het ruggenmerg, en wordt dus ook mee naar boven gedrukt. Discushernia komt bij kleine huisdieren net zo veel voor als bij de mens, bij grote huisdieren minder. Dit komt omdat de wervelkolom van kleine huisdieren veel beweeglijker is en er meer druk op de tussenwervelschijven komt. * De diagnose is te stellen op verschillende manieren, maar radiografie met contrast is het meest gebruikelijk. De gezonde nuclei pulposi zijn hierop te zien als lichte, witte vlekken. Op de plaats van het trauma zijn zowel de nucleus pulposus als het ruggenmerg niet meer te zien: er is dus een zwarte vlek aanwezig. Dit komt omdat de contrastvloeistof hier niet kan komen. De uitgelopen, zwarte vlek is een uitgelopen nucleus pulposus. Op een normale röntgenfoto is een dense ophoping te zien en is de afstand tussen de betrokken wervels vernauwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij welk gewricht van het achterbeen komen geen collateraalbanden voor? Welke banden zorgen dan voor stabiliteit van dit gewricht?

A

* Heupgewricht * Lig capitis ossis femoris: alle HD * Lig accessorium ossis femoris, enkel bij paard * Lig transversum acetabuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bespreek de carpus bij het rund (enkel de beenderen).

A

* In totaal 6 beentjes * De antebrachiale rij (4) * os carpi radiale * os carpi intermedium * os carpi ulnare * os carpi accessorium * De metacarpale rij (2) * os carpi II + III * os carpi IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bespreek het verschil tussen de sacraalwervels van een paard en een hond.

A

* Het sacrum van een hond is eerder vierhoekig, de apex en basis zijn ongeveer even groot. Bij het paard is de basis breed en de apex smal. * De hond heeft weinig sacraalwervels. * De hond heeft nog goed ontwikkelde caudale processi articulares.

25
Q

Bespreek het verschil tussen de thoracaalwervels van een paard en een hond.

A

* De hond heeft nog processi accessorii op de wervels 11, 12 en 13.

26
Q

Bespreek de arthrose van de ulna en de radius.

A

* Er is sprake van incongruentie als de radius en de ulna niet op dezelfde hoogte liggen. Ze vormen daardoor geen mooi gewrichtsvlak, waardoor de condyl van de humerus in de ontstane holte kan schieten. Dit kan leiden tot gewrichtsontsteking, wat arthrose wordt genoemd. Als er bij arthrologie geen mooi, effen beeld te zien is, betekent dit dat het gewricht beschadigd is.

27
Q

Bespreek de carpus bij het paard (enkel de beenderen).

A

* In totaal 7 beenderen * De antebrachiale rij (4) * os carpi radiale * os carpi intermedium * os carpi ulnare * os carpi accessorium * Metacarpale rij (3) * os carpi II en os carpi IV * os carpi III

28
Q

Bespreek de tarsus van het paard (enkel de beenderen).

A

* Tarsusformule : 6 beentjes * Crurale rij: talus en calcaneus * Intertarsale rij : os tarsi centrale * Metatarsale rij: os tarsale III, os tarsale I +II versmolten tot spatbeentje, os tarsale IV

29
Q

Wat is epidurale anesthesie?

A

* Bij epidurale anesthesie kun je de naald in het spatium interarcuale brengen, dit is een ruimte tussen de boog van de ene wervel en de boog van de volgende wervel. * Voor epidurale anesthesie wordt de hond in hurkzit gebracht, zodat er door de buiging het spatium lumbo-sacrale groter wordt. Om het spatium te vinden leg je je duim en middelvinger op de bekkenvleugels: met de wijsvinger zoek je door te duwen het spatium. Hier moet je de naald insteken tot in de epidurale ruimte. Deze ruimte is een vacuüm, en om te controleren of de naald diep genoeg zit kun je één druppel aanbrengen. Als de epidurale ruimte bereikt is, zal deze door het vacuüm worden opgezogen; als nog niet alle membranen doorgeprikt zijn, zal deze niet opgezogen worden. In dat geval kun je voorzichtig doordrukken tot de druppel vanzelf opgezogen wordt. Als je zeker bent dat de epidurale ruimte bereikt is, kun je de volledige dosis toedienen. * Bij het rund kun je tussen het sacrum en de eerste staartwervel, of tussen de eerste twee staartwervels prikken. De naald moet loodrecht op de huid worden ingebracht. Je hierbij moet nooit achter een rund gaan staan, omdat runderen nooit op een of andere manier waarschuwen voordat ze schoppen. Runderen kunnen ook zijdelings schoppen, dus je zal in alle gevallen op moeten passen.

30
Q

Hoe kun je de scapula van een paard en een rund onderscheiden?

A

* Het cartilago scapula is bij een paard duidelijk aanwezig. * De fossa infraspinata van een rund is 3x zo groot als de fosso supraspinata, bij het paard is dit 2x. * De facies serrata is bij een paard 3-hoekig en bij het rund vierkant. * Het rund heeft een acromion. * Enkel het paard heeft een tuber spinae scapulae.

31
Q

Wat is het nee-gewricht? Bespreek alle structuren.

A

* Dit is het atlanto-axiale gewricht, het gewricht tussen de atlas en de axis. - lig. atlanto-axialis dorsalis: tuberculum dorsale atlas - voorzijde crista axis, is een verderzetting van lig. supraspinale. - Membrana atlanto-axialis dorsalis: caudale rand arcus dorsalis atlantis - craniale rand arcus axis. - Membrana tectoria: crista ventralis axis - ventrale zijde foramen magnum. - Lig. atlanto-axiale ventrale: tuberculum ventrale atlas - crista ventralis axis. - Bij Eq. en Bo.: lig. transversum atlantis: arcus ventralis naar andere kant. - capsula atlanto-axiale ventrale: ventrale gewrichtskapsel. - Ca.: ligg. allaria: bilateraal van dens axis naar elk een achterhoofdsknobbel, lig apicis dentis: top dens axis - ventrale zijde foramen magnum.

32
Q

Welke structuren houden de dens axis op zijn plaats?

A

* Lig longitudinale dorsale: atlas – axis – sacrum (over de crista dorsalis van de wervels) * Lig longitudinale dentis * Membrana tectoria: dens axis – ventrale zijde vh foramen magnum (NIET BIJ CAR) * Lig transversum: rand van arcus ventralis axis naar andere rand van de arcus ventralis axis (nee-beweging) * Ca: * Lig allaria: bilateraal van dens axis naar elk van de achterhoofdsknobbels * Lig apicis dentis: vd top van de dens axis à ventrale zijde van het foramen magnum

33
Q

Bespreek het schoudergewricht met zijn belangrijkste structuren.

A

* Scharnier gewricht (buigen en strekken) * Structuren die ervoor zorgen dat het caput niet kan roteren, maar enkel buigen en strekken: * Musculus infraspinatus * Lateraal en mediaal zal er iets moeten zitten om ervoor te zorgen dat je enkel naar voor en naar achter kan buigen en strekken, stevige BW-strook zorgt ervoor dat het niet gaat schuiven en enkel buig- en strek bewegingen gaan plaatvinden * Lateraal: fossa infraspinata * Lateraal op de humerus thvd kop: tuberculum majus – iets meer ventraal daarvan, beenpunt (ruwe verhevenheid) waar pees m infraspinatus op gaat vasthechten * Collateraalbanden worden gevormd door pezen van spieren (ipv stevige BW-stroken) * Pees van de m infraspinatus gaat laterale collateraal band van het schoudergewricht vormen * Fossa subscapilaris (mediale zijde) = aanhechtig m subscapularis (onder tuberculum minus is vasthechting) – pees van m subscapilaris is mediale collateraalband van het schoudergewricht * Carnivoren * In het gewrichtskapsel hebben we aan de mediale kant: mediale/laterale glenohumerale ligament (gaan collateraalbanden verstevigen) * Meest uitgesproken bij kleine huisdieren door de grote beweeglijkheid van het schoudergewricht * Paard * Lig glenohumerale zit aan craniale zijde * Cavitas glenoidales wordt vergroot met KB en die gaat op die manier een groter stuk van de caput vh humerus omgeven/omsluiten wat gaat leiden tot de kop van humerus zo minder snel uit de kom geraakt * Welke structuren gaan ervoor zorgen dat schoudergewricht bij hond zo stevig is? · pees m. infraspinatus – mediale collaterale band (zorgt voor grootste stabiliteit) · pees m. subscapularis – laterale collaterale band (zorgt voor grootste stabiliteit) · lig glenohumerale laterale (in gewrichtskapsel) · lig glenohumerale mediale (in gewrichtskapsel) · labrum glenoidale (KB-ring die ervoor zorgt dat kop omsloten w en deze minder snel uit de kom gaat) * Biceps pees gaat lopen in sulcus intertubercularis (= groeve tussen 2 beenderuitsteeksels (tuberculum majus – tuberculum minus)) * Belangrijk om hierbij te vermelden is dat vnl bij de hond een ligament ligt dat tuberculum gaat overbruggen om de pees op zijn plaats te houden = lig transversum, maw loopt vh tuberculum majus naar minus over sulcus intertubercularis en houdt zo de pees op zijn plaats * Grote HDn: pees van biceps is zo zwaar dat als deze gaat leunen op het bot we wrijving krijgen en dit heeft botvorming als gevolg · Fysiologisch hebben ze structuren die dat gaan vermijden, nl tss biceps pees en tuberculum krijgen we een bursa intertubercularis, deze is gevuld met vocht/glijmiddel als biceps pees gaat bewegen · Deze bursa behoort tot de groep vd bursa subtendinosa = bursa onder de pees, tendo = pees * Lig Transversum humeri · kHDn: lig transversum humeri – houdt pees op zijn plaats

34
Q

Bespreek het kniegewricht.

A

* Samengesteld gewricht, met 3 beenderen: * Femur (distaal deel) * Tibia (proximaal deel) * Patella (craniale zijde) * 3 gewrichten in theorie * Arti femoropatellaris (femur – patella: patella past in groeve van trochlea van femur) * Art femorotibialis * Art tibio-fibularis * Menisci * Dorsaal zicht op tibia * Tussen de femurcondyllen en tibia vinden we 2 half-maanvormige structuren (mediale zijde: dun > buitenzijde: dikker) * Doordat er een helling is maakt dat, dat de femur zich niet naar lateraal of mediaal kan verplaatsen maar blijft mooi in een ‘goot’ op de tibia gehouden worden * Functie * Schokdemper (als je gaat lopen, elke keer dat je met je been op de grond komt, krijg je een schok. Dit wordt voor een groot deel opgevangen door de menisci) * Er zijn enkel banden die de menisci op hun plaats houden * Korte banden (deze houden menisci vast op tibia): lig tibiale craniale/caudale menisci laterale/medial: en elk van die zit ofwel craniaal of caudaal (aan kant van fibia is lateraal) * Lig menisco femorale laterale (van laterale meniscus naar axiale zijde van de mediale femur condyl) = valse kruisband (naar boven toe – kan verward worden met echte kruisband) * Echte kruisbanden * Verbinding tussen tibia en femur condyllen zodat 2 botten niet kunnen bewegen tov elkaar (doordat die gekruist zijn) * Het is een stabiele conformatie die zowel craniaal (lateraal) als caudaal (mediaal) zit * Tibia als referentiepunt: ene kruisband hangt caudaal en andere craniaal/centraal aan tibia * Femur als referentiepunt voor lateraal en mediaal (mediale femur condyl of laterale femur condyl) * Caudale/medial kruisband (lig cruciatum caudale/mediale) gaat vasthechten thvd area intercondylaris caudalis en de incisura poplitea – axiale zijde van de mediale femur condyl * Craniale/laterale kruisband (lig cruciatum cranial/laterale) hecht vast, meest logisch in de area intercondylaris cranialis, maar gaat vasthechten in de area intercondylaris centralis – axiale zijde van de laterale femur condyl * Collateraal banden (niet bij schoudergewricht) * Lateraal en mediaal * Maken dat tibia verbonden blijft met femur

35
Q

Bespreek het verschil tussen de staartwervels van een paard en een rund.

A

* Het rund heeft een arcus hemalis of bloedboog. Dit bevindt zich aan de ventrale zijde van het corpus vertebrae (S4), ventraal door de staart loopt namelijk een belangrijke arterie. De arcus hemalis wordt gevormd door de processi hemales die ventraal samenkomen. Het paard heeft geen arcus hemalis.

36
Q

Uit welke beenderen wordt het harde gehemelte gebouwd?

A

* Processus palatinus van de maxilla * Os incisivum * Lamina horizontalis van het os palatinum

37
Q

Bespreek het verschil tussen de lumbaalwervels van een paard en een rund.

A

* Soms is de incisura vertebralis van de 1e lumbaalwervel direct afgesloten en ontstaat een foramen, het foramen vertebrale laterale. * De processus spinosus van het rund is eerder rechthoekig/vierkant terwijl dat van een paard eerder langwerpig is. * De processus mamillaris is smaller bij het paard. * Het rund heeft eerder een inkeping/boog richting het foramen vertebrae ipv. Een crista ventralis zoals bij het paard. * De brede processi spinosi van het rund staan loodrecht op hellen naar achteren over, itt. Die van het paard die naar voren overhellen.

38
Q

Voor punctie van het cerebrospinaal vocht maakt men gebruik van het spatium atlanto-occipitale. (1) Door welke membranen/banden wordt deze ruimte afgelijnd? (2) Welke bewegingen laten deze dan nog toe?

A

* Membrana atlanto-occipitalis dorsalis en ventralis (arcus dorsalis/ventralis van atlas met dorsale/ventrale rand foramen magnum) * Laterale collateraalbanden (dexter en sinister) * Gewrichtskapsel * Ja - gewricht: dus enkel buigen en strekken

39
Q

Waar doet men de epidurale bij een koe? Bespreek deze locaties.

A

* Sacrum – 1ste staartwervel of tussen de eerste 2 staartwervels * Spatium lumbo-sacrale (spatium interarcuale is hier vrij groot, dit is theoretisch een goede plaats) * Spatium atlanto-occipitale * Spatium tussen het sacrum en de 1ste staartwervel * Spatium tussen 1ste en 2de staartwervel omdat RM niet volledig doorloopt tot in het sacrum zijn dit plekken waar men veilig kan prikken zonder het RM te beschadigen

40
Q

Waarom is het belangrijk om de conchae nasales te hebben?

A

* De lucht wordt hier doorgeleid naar het reukepitheel. Hoe meer wentelingen de conchae nasales hebben hoe meer turbulentie en hoe beter het reukvermogen (bv bij carnivoren). * Het warmt de lucht op voordat het naar de longen toe geleid wordt, zodat de temperatuur in de longen niet te laag wordt. Een lage temperatuur geeft een lagere productie van antistoffen: koude lucht verlaagt dus de productie hiervan in het ademhalingsstelsel. (Koorts daarentegen verhoogt de productie van antistoffen.)

41
Q

Bespreek de tarsus van carnivoren (enkel de beenderen) (idem varken).

A

* Tarusformule: 7 beentjes * Crurale rij: talus en calcaneus * Intertarsale rij: os tarsi centrale * Metatarsale rij: os tarsale I, II, III en IV

42
Q

Bespreek het verschil tussen de atlas van een paard en een hond.

A

* Bij de hond heeft het foramen alare zich niet volledig gevormd, maar is enkel als een inkeping te zien. Dit heet dan de incisura alaris.

43
Q

Bespreek het straalbeentje bij het paard (functie en exacte locatie – geen gewrichtsbanden).

A

* Vormt een gewricht met het hoefbeen en kroonbeen, nl met de facies articularis sesamoidea * Facies flexoria voor de passage van de diepe buiger (functie)

44
Q

Bespreek de aantasting van de m. biceps brachii.

A

* Als deze vaak wordt belast (zoals bij een hardwerkend paard) kan deze gaan ontsteken, pees kan zelfs gaan scheuren. * Normaal op arthroscopie is deze mooi glad met een geelachtige kleur, stel een rode kleur dan is er sprake van sterke doorbloeding wat wijst op ontsteking.

45
Q

Beschrijf het voorkomen, de functie en de ligging van het lig accessorium ossis femoris.

A

* Komt alleen voor bij het paard * Zorgt ervoor dat een paard niet zijwaarts kan slaan (rund heeft dit niet), en zorgt voor een stabiele heup * Loopt van de m rectus abdominus (buikspieren) tot de fovea capitis ossis femoris, komt langs de incisura acetabuli. Doordat het een afsplitsing is van de rechte buikspier is het een sterker ligament en loopt het verder door dan het lig. Capitis ossis femoris.

46
Q

Bespreek het verschil tussen de sacraalwervels van een paard en een rund.

A

* Het rund heeft een crista sacralis intermedia ipv. Een crista sacralis lateralis, omdat de crista hier de foramina sacralia dorsalia in tweeën deelt. * Het rund heeft als enige een crista sacralis mediana, dit is een kam gevormd door de volledige vergroeiing van de spinaaluitsteeksels. De spinaaluitsteeksels van een paard zijn niet vergroeid. * Het rund heeft een zeer grote facies auricularis. * De structuren van het rund zijn over het algemeen plomper.

47
Q

Bespreek de tarsus van het rund (enkel de beenderen).

A

* Tarsusformule: 5 beentjes * Crurale rij: talus en calcaneus * Intertarsale rij: os tarsi centrale maar vergroeid met os tarsale IV (os centroquartale) * Rest metatarsale rij: os tarsale I en os tarsale II + III

48
Q

Bespreek de bursa intertubercularis.

A

* Grote HDn: pees van biceps is zo zwaar dat als deze gaat leunen op het bot we wrijving krijgen en dit heeft botvorming als gevolg * Fysiologisch hebben ze structuren die dat gaan vermijden, nl tss biceps pees en tuberculum krijgen we een bursa intertubercularis, deze is gevuld met vocht/glijmiddel als biceps pees gaat bewegen * Deze bursa behoort tot de groep vd bursa subtendinosa = bursa onder de pees, tendo = pees

49
Q

Bespreek het passieve steunapparaat bij het paard.

A

* Proximaal: knie op slot zetten (mediale patellaband) * Cartilago patellae * Tuberculum ossis femoris * Lig carpi palmare (in verbinding met m interosseus) * Musculus interosseus: hecht vast op het proximaal deel van de sesamsbeenderen, geeft een schenkels naar voor (bilateraal) en gaat aan de dorsale zijde versmelten met de gemeenschappelijke teenstrekker * Ligamenten die open tussen en over de sesamsbeenderen = lig intersesamoïdea * Korte maar stevige banden * Gaan axiale zijde van beide SBn met elkaar verbinden * Aan latere/abaxiale zijde: collateraal ligamenten = lig collateralia * Sesamsbeen naar pijpbeen (horizontale verbinding) * Sesamsbeen naar kootbeen (horizontale verbinding) * Lig metacarpo sesamoïdeum (= achteraan zeer zwak ligament, komt bijna niet voor – vooraan wel) * Loopt naar pijpbeen toe, proximale verbinding * Distale verbinding = vooral belangrijk * lig sesamoideum rectum (recht ligament) à loopt in mediaanlijn van basis SBn naar kroonbeen, overbrugt 2 gewrichten * flankeren recht ligament: lig sesamoïdea obliqua à basis SBn naar kootbeen – bilateraal, schuin – overbruggen géén gewricht (loopt dus niet door tot het kroonbeen) * Lig sesamoïdea cruciata (diep en gekruist) à basis SBn, kruisen, gelegen volledig tegen het kootbeen onder de rest

50
Q

Bespreek het foramen supracondylare.

A

* Ligt boven/proximaal van de mediale humerus (epi)condyl * Passage van een leiding * Komt enkel voor bij de kat

51
Q

Bespreek het lig sacrotuberale (ligging – functie – diersoortverschillen).

A

* = bekkenband * Afschermen van bekkenkanaal bij grote HD + verweekt bij partus * Diersoort: * Hond 1 ligament: * O: 1 lig. processus articularis laatste S + Co1 * I: tuber ischiadicum * Bo + Eq * O: pars lateralis sacrum * I: spinaal (spina ischiadica) en zitbeen deel (tuber ischiadicum) Hond: * geen BREDE bekkenband – er is slecht 1 ligament – bekkenband hecht zich vast aan eerst staartwervels (uitzonderlijk voor hond)= lig sacro tuberale (band loopt vn tuber ischiadicum naar het sacrum) [normaal gezien tot het sacrum maar bij hond tot eerste staartwervels] * Heup moet goed vastzitten aan de romp want de kracht op achterste ledenmaten bij het lopen, wordt overgegeven aan de heupen (vooral belangrijk bij grote huisdieren). Bij honden zijn deze ligamenten veel zwakker (door de goede beweeglijkheid). * Van de ileum-vleugel loopt een ligament naar pars lateralis vh sacrum en een deel vd caudaal wervels (staartwervels) = lig sacro iliacum dorsale. Normaal enkel een lang en kort gedeelte maar bij de hond enkel het lange gedeelte * Aan andere zijde en vanonder ook ligamenten aanwezig = lig sacro iliacum ventrale * Kat: geen bekkenband Algemeen * Brede bekkenband: ligament gaat vasthechten op pars lateralis vh sacrum - deel dat vasthecht op spina ischiadicum en deel op tuber ischiadicum * 2 types ligamenten: * brede bekkenband (lig sacro-tuberale) VENTRAAL * verbinding sacrum en ilium (lig sacro-iliacum) DORSAAL * gaan op aparte plaatsen vasthechten – ene ligt meer dorsaal en andere meer ventraal * pars lateralis is scheidingslijn tss 2 ligamenten * Lig sacrum iliacum dorsale bestaat uit 2 delen: stuk van bekkenband vertrekt op tuber ischiadicum – ander punt vertrekt op spina ischiadicum (spinaal deel en een deel vn de ischium) Rund: * beide kanten van bekkenband gaan vasthechten op pars lateralis vh sacrum – zelfde eindplaats * Pars brevis en pars longum moeilijk van elkaar te onderscheiden want zitten loodrecht op elkaar – kan je enkel zien door verschil van het voorloop vh weefsel * brede bekkenband is zeer belangrijk voor palpatie – als rund drachtig is (normaal brede bekkenband hard) – relaxine (bepaald hormoon dat tijdens dracht vrijkomt) zorgt ervoor dat brede bekkenband gaat verweken – door aan band te gaan voelen kan je min of meer voelen wanneer het rund gaat bevallen (niet exact maar toch ongeveer) – bevalling inschatten want brede bekkenband wordt zachter * Fossa ischiorectalis: tussen staart en bekkenband heb je beiderzijds 2 putten hier kan je achter met je duim om zo de bekkenband te voelen > niet bij paard want die heeft nog een spierige massa daarover Paard: * stuk vh deel van de brede bekkenband dat vasthecht op het tuber ischiadicum op pars lateralis vh sacrum en stuk op eerste staartwervel * vn pars laterale vn sacrum naar achterzijde van tuber sacrale, deel vn ilium-vleugel = lig sacro iliacum pars longum * lig sacro iliacum pars brevis gaat aan tip van uw tuber sacrale starten (vn ilium-vleugel) en gaat lopen over versmolten spinaal uitsteeksels

52
Q

Bespreek het verschil tussen een diarthrose, een synarthrose en een amfiarthrose.

A

* Een diarthrose is een ‘echt gewricht’, een synoviaal gewricht, dit is beweeglijk omdat het een gewrichtsholte bevat met synoviaal vocht. (elleboog) * Een synarthrose is een onbeweeglijk gewricht omdat 2 botten versmolten zijn met bindweefsel, kraakbeen of been. (schedeldak) * Een amfiarthrose is een weinig beweeglijk gewricht en beweegt enkel onder bepaalde omstandigheden. (ilio-sacraal gewricht -> lichte verweking bij geboorte)

53
Q

Hoe verloopt een punctie?

A

* Omdat het atlanto-occipitale gewricht zo veel ruimte heeft, is deze geschikt om een naald in te brengen. Voor een punctie wordt de hond verdoofd en in zijligging op de operatietafel gelegd. Het hoofd wordt zo veel mogelijk ventraal gebogen om zo veel mogelijk ruimte bij het achterhoofd te creëren. Het oriënteren begint door met de wijsvinger de jachtknobbel te zoeken, en met de duim en de middelvinger te voelen naar de atlasvleugels. De vingers vormen dan een driehoek, en centraal in deze driehoek moet je een naald inbrengen. De naald gaat dan door de membrana atlanto-occiputalis dorsalis en door het gewone gewrichtskapsel.

54
Q

Noem de 4 sesambeentjes die bij het paard terug te vinden zijn en geef de ligging.

A

* Het haakbeentje Het ligt direct distaal van de carpus/tarsus, ter hoogte van het proximale deel van het pijpbeen. * Het proximale sesambeentje Het ligt aan de palmaire zijde van de distale epifyse van het pijpbeen (ter hoogte van de kogel). * Het distale sesambeentje (het straalbeen) Het ligt tegen de overgang van het kroonbeen naar het hoefbeen aan de caudale zijde. * De patella Het verbindt de distale epifyse van de femur met de proximale epifyse van de tibia. Het vormt dus een gewricht met de trochlea femoris (= articulatio femoropatellaris) en met de tuberositas tibiae/crista tibiae (= articulatio femorotibialis).

55
Q

Carnivoren vertonen in het algemeen een grotere beweeglijkheid dan onze grote huisdieren, zoals paard en rund. Bij de bovenarm vinden we nog een aparte ulna en radius terug. Welke 3 extra ligamenten zijn nodig bij de carnivoren om deze samen te houden?

A

* Lig annulare radii * Lig interosseum antebrachii * Lig radio-ulnare

56
Q

Wat is incongruentie van de radius en de ulna?

A

* Radius en ulna liggen niet op dezelfde hoogte en vormen hierdoor geen mooi gewrichtsvlak waardoor de condyl van de humerus in de ontstane holte kan schieten * Kan leiden tot gewrichtsontsteking Arthrologie: geen mooi, effen beeld -> gewricht is beschadigd * Arthroscopie: gewrichtsmuis wegnemen met een cameraatje en een buis Arthrotomie: operatief verwijderen van de gewrichtsmuis, waarbij vanalles moet worden doorgesneden en het herstel duurt lang

57
Q

Wat is de functie van het lig nuchae? Bespreek de diersoorten.

A

* Nekband * Zorgt ervoor dat het hoofd omhoog blijft op een passieve manier * De grote huisdieren hebben een grotere en sterkere uitgebouwde dan bij de kleine huisdieren (want die hebben een kleinere, lichtere kop) * Bij grote HD is het onderverdeeld in 2 delen: funiculus nuchae (nekstreng) en lamina nuchae (nekplaat)

58
Q

Wat is de arcus hemalis?

A

* Bij de eerste staartwervels is er een boog aan de ventrale zijde van het corpus aanwezig, wat voorkomt bij het rund en de hond. Ventraal door de staart loopt een belangrijke arterie. De boog heet de arcus hemalis (bloedboog), omdat deze de arterie beschermd. De arcus hemalis wordt gevormd door de processi hemales die ventraal samenkomen. Bij de carnivoren komen de processi niet helemaal samen, maar is er helemaal ventraal nog een apart beenpunt, het os arcus hemalis, die de boog volledig maakt.