Moeilijke woorden Flashcards

1
Q

discus intervertebralis

A

tusenwervelschijf, bestaat uit een nucleus pulposus en een annulus fibrosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

lig. longitudinale dentis

A

atlanto-axiale gewricht dorsale zijde dens axis - craniale zijde ventrale arcus atlas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

costae spuriae

A

valse ribben, sterk gekromd en schuin en daardoor zeer beweeglijk. Ze zitten vast op een arcus costale.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

lig. longitudinale dorsale

A

lange intervertebrale gewrichtsband crista dorsale wervellichaam - andere wervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lig. laterale atlas/ lig atlanto-occipitales lateralis

A

atlanto-occipitale gewricht bilateraal aan occiput - arcus dorsalis atlas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Metacarpus Ru.

A

Bestaat uit 3 beenderen. OMC III en IV zijn vergroeid. OMCV is rudimentair.

De distale uiteinden van OMC III en IV zijn niet vergroeid en hebben elk een eigen trochlea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

lig fibulare

A

Verlenging van de fibula naar de os malleolare bij Bo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

lig. chondro-coronale

A

De bandgroeven van het kroonbeen verbonden met de voorrand van het hoefkraakbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

foramen transversarium

A

meest caudale foramen in de atlas, komt niet voor bij Bo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ligg. chondrocompedalia

A

verbinden de proximo-palmaire hoek van het hoefkraakbeen met trochlea van het kootbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

foramen allarae

A

meest craniale foramen in de atlas, is bij Car een incisura allarae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fossa supraspinata

A

inkeping aan de caudale kant van de spinae scapulae op de laterale zijde van de scapula. Hierin loopt de m. supraspinatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lig longitudinale ventrale

A

lange intervertebrale gewrichtsband crista ventralis corpus vertebrae - andere wervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

lig. transversum acetabuli

A

Zit in heupgewricht. Overspant incisura acetabuli en houdt daardoor het lig. capitis ossis femoris en bij Eq ook nog het lig. accesorium op zijn plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

lig. sesamoideum distale collaterale

A

Van de bovenrand van het straalbeentje beiderzijds in de bandgroeve van de trochlea van het kootbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tuberculum trochlea ossis femoris

A

Is een vergroting van de mediale beenkam op de craniale zijde van de femur bij het paard. Speelt een rol in het passieve sta-apparaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fossa infraspinata

A

inkeping aan de meest craniale kant van de spinae scapulae op de laterale zijde van de scapula. Hierin loopt de m. infraspinatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

synarthose

A

onbeweeglijk gewricht, verbinding door been/kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

m. subscapularis

A

ligt in fossa subscapularis op de mediale zijde van de scapula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lig. plantare longum

A

lange plantaire band in spronggewricht. Loopt van plaintair van de calcaneus naar laterale beentjes tarsus/metatarsus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lig. carpi palmare

A

Behoort tot ondervoet, loopt naar distaal over in m. interosseus medius en belet het doorzakken van het kogelgewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

incisura nasoincisiva

A

scheidt os incisivum van proc rostralis bij Eq en Bo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lig coll laterale

A

Is een van de femoro-tibiaalbanden in het kniegewricht. Loopt van de epicondylus lateralis femoris naar de laterale epicondyl van de tibia en de caput.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lig. collaterale tarsi laterale breve

A

coll band in spronggewricht. Loopt van laterale malleolus naar calcaneus bij Car(2 strengen) en Ru(1 streng) of naar calcaneus en talus bij Eq(2 strengen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ligg. chondro ungularia collateralia

A

verbinden de onderrand van het hoefkraakbeen met proc. palmaris van het hoefbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

amfiarthrose

A

weinig beweeglijk gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ligg. sesamoidea obliqua

A

Verbinden elke afzonderlijke basis met de trigonum op de achtervlakte van het kootbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lig. cruciatum cranialis

A

Voorste kruisband in de knie. Loopt van de laterale femurcondyl naar de fossula intercondylaris centralis tibiae.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

costae fluctantes

A

zwevende ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

crista axis

A

rand bovenop processus spinosus van de axis, niet bij Bo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

trochanter tertius

A

Is een uitsteeksel lateraal op de femur op ongeveer dezelfde hoogte als de mediale trochanter minor. Tertius is afwezig bij Bo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

porus acusticus externa

A

zichtbaar deel van het buitenoor op de pars tympanica van het os temporale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

lig. transversum humeri

A

loopt dwars over de pees van de biceps, welke van tuberculum supraglenoidale naar humerus loopt in het schoudergewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

proc hamatus

A

acromion,uitsteeksel op de spinae scapulae, meest distale deel. Enkel bij Car en bij Fe nog een proc suprahamatus daarbovenop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cauda equina

A

Aan het einde van het ruggenmerg thv van de eerste paar lendewervels loopt een zenuwbundel nog een stuk verder door naar caudaal. Deze bundel is de cauda equina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

costae verae

A

ware ribben, zijn recht en steil en zitten vast aan het sternum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

sulcus tuberositas tibiae

A

Deelt bij Eq. de tuberositas tibiae in twee boor de middelste rechte patellaband.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sella tursica

A

plaats waar hypofyse in rust, zit inwendig in het corpus van het os basisphenoidea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

proc accesori

A

Alleen bij Car op lumbaalwervels en laatste drie thoracaalwervels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

membrana atlanto-axiale

A

atlanto-axiale gewricht craniale zijde corpus axis - arcus dorsalis caudalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bursa cucularis

A

zit tussen pars cucularis en spinaaluitsteeksel, werkt tegen ossificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

lig. patellae laterale

A

kniegewrichtsband bij Bo en Eq. Loopt van laterale zijwand patella naar tuberculum tibiae proximalis bij Bo en lateralis bij Eq.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

lig. tibiale craniale menisci medialis

A

Zit in kniegewricht als meniscusband. Loopt van de craniale hoek van de mediale meniscus naar de fossa intercondylaris cranialis medialis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Ligg. sesamoidea brevia

A

= ligg. intersesamoidea

Is een massa korte beentjes.

Verbinden de sesamsbeentjes onderling. Vormt een kraakbeenachtige glijvlakte voor de buigpezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

diarthrose

A

beweeglijk synoviaal gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

lig. annulare radii

A

Behoort tot het ellebooggewricht. Loopt van de proc. coronoideus laterale van de ulna naar de radius en terug naar de proc coronoideus medialis van de ulna.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

ligg. coll ulnare

A

Een van de lange coll banden in het carpaalgewricht. Hierbij horen verder nog de lig. coll carpi laterale, lig coll carpi mediale en lig. coll radiale. Ze lopen vanaf de proc. syloideus lat/med naar de laterale metacarpaalben 5 en 2. Bij Eq hechten ze vast op de griffelbeenhoofdjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

ligg. sacro-iliaca ventralia en interossea

A

vleugelbanden van het bekken, versterken gewrichtskapsel langs ventrale zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

lig. radiocarpale dorsale

A

Zit op de dorsale vlakte van de carpus en versterkt daar het membrana fibrosa. Dit lig loopt van craniodistaal op de radius naar dorsaal op het Os Carpi ulnare. Behoort tot de ligg. antebrachiocarpea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

ligg. intertransversaria

A

lig tussen elke aparte transversaaluitsteeksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

lig. arcuatum ischiadicum

A

boordt arcus ischiadicus af in het bekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

lig femoropatellare mediale

A

kniegewrichtsband. Loopt van de epicondylus medialis van de femur naar de mediale zijkant van de patella.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

lig. chondro-sesamoidea

A

verbindt de uiteinden van het straalbeentje met de proximale rand van het hoefkraakbeen en met proc. palmaris van het hoefbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

lig. atlanto-axiale ventrale

A

atlanto-axiale gwricht crista ventralis axis - tuberculum ventrale atlas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Ligg. intersesamoidea

A

= ligg. sesamoidea brevia.

Dit is een massa korte bandjes.

Deze verbinden de sesamsbeentjes onderling. Het vormt een kraakbeenachtige glijvlakte voor de buigpezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

lig. femoropatellare laterale

A

kniegewrichtsband. Loopt van epicondylus lateralis van de femur naar laterale patellabasis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

lig. orbitale

A

Afsluiting oogkasrand bij Car en Su. loopt vn proc frontalis van os zygomaticum naar proc zygomaticum van os frontale.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

ligg interarcualia

A

korte intervertebrale gewrichtsband dorsale verbinding tussen de tussenwervelbogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

lig. accesorium ossis femoris

A

Zit in heupgewricht, maar enkel bij Eq. Is een lateraalwaarste afsplitsing van de pees van de m. rectus abdominis die naar het lig pubicum craniale gaat en eindigt in de fovea capitis femoris.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

lig. coll cubiti mediale

A

Lig in het ellebooggewricht. Bestaat uit een pars longum en een pars brevis. Het pars longum loopt van de mediale epicondyl humerus naar de proximale mediae rand radius. Bij kleine HD is het pars longum een spier: m. pronator teres. Het pars brevis is de werkelijke coll band..

43
Q

spatium interarcuale

A

ruimte tussen wervelbogen

45
Q

lig nuchae

A

bestaat uit een fruniculus nuchae en een lamina nuchae. Loopt van protuberantia occipitales externa naar proc spinosus thoracaalwervels

46
Q

tuberculum teres major

A

uitsteeksel aan mediale zijde humerus, iets proximaler dan tub deltoidea. Bij Eq en Car minder ontwikkeld dan bij Bo.

47
Q

ligg. carpometacarpea.

A

Zijn de polsmiddenhandsbanden. Hiervan zijn er dorsalia en palmaria.

48
Q

lig. tibiale caudale menisci mediale.

A

Zit in kniegewricht als meniscusband. Loopt van caudale hoek van de mediale meniscus naar de fossula intercondylaris caudalis.

48
Q

lig coll mediale

A

Een van de femoro-tibiaalbanden in de knie. Loopt van de epicondylus medialis femoris naar de epicondylus medialis tibiae.

49
Q

lig. sacrotuberale

A

brede bekkenband. Bij Ca zeer smal, bij Fe afwezig en bij Eq en Bo veel breder en opgesplitst in spinadeel:lig sacroiliacum en zitbeendeel: lig. sacroischiadicum. Deze laatste veroorzaakt bij Eq en Bo een foramen ischiadicum major en minor.

Loopt van sacrum naar tuber ischiadicum

50
Q

lig. sesamoideum rectum

A

Deze verbindt de basis van de sesambeentjes met het kroonbeen. Enkele diepere vezels eindigen op het trigonum van het kootbeen.

51
Q

fissura palatina

A

openingen in het os incisivum, caudaal van de proc alveolaris.

53
Q

m. subscapularis

A

hecht vast op facies m. subscapularis op mediale zijde van de scapula. De pees hiervan werkt als mediale collateraalband voor het schoudergewricht.

54
Q

fissura orbitalis

A

Zit in vleugels van het os basisphenoid, mediaal van het foramen rotundum. Deze is bij Ru versmolten tot foramen orbitorotundum.

55
Q

lig. sacroiliaca dorsale

A

Heeft een pars breve en een pars longum. Komt voor in het bekken. Het pars breve is de korte sacroiliacalband en loopt van tuber sacrale naar proc mammilaris(Car en Su)/proc. spinosus(Eq en Ru). Pars longum is de lange sacroiliacaalband en loopt van de tuber sacrale naar pars lateralis sacralis.

56
Q

lig. supraspinale

A

lange intervertebrale gewrichtsband loopt over dorsale zijde spinaaluitsteeksel

57
Q

foramen n. hypoglossi

A

Zit in de fossa condylaris ventralis mediaal van de processi paracondylaris, welke bilateraal zitten van de achterhoofdsknobbels en het foramen magnum in het os occipitale.

59
Q

lig. coll cubiti laterale

A

laterale collateraalband can het ellebooggewricht. Loopt van de laterale epicondyl humerus naar de laterale tuberositals op de radius en ulna.

60
Q

lig. interdigitale proximale

A

ligt tussen de kootbeenderen

is onpaar, kort en dik

bij spleethoevigen

61
Q

lig. pubicum craniale

A

Stevig lig dat zich voor het pecten uitstrekt tussen beiderzijdse eminentiae iliopubicae in het bekken.

63
Q

tuberositas psinalis proc spinosus

A

knobbel op de laatste proc spinosus van het sacrum

64
Q

lig tarsi dorsale obliquum

A

lange dorsaalband in spronggewricht, komt niet voor bij Car. Loopt van mediale talus naarmediale en axiale beentjes tarsus/metatarsus.

66
Q

clavicula

A

sleutelbeen, enkel bij Ho. verbindt borstbeen met en schouderblad. Bij HD enkel een peesstreep en bij Ca nog een rudimentair beentje.

67
Q

choanae

A

caudale neusopening tussen schedelbasis in lamina horizontale van het os palatinum.

68
Q

lig. sesamoideum collaterale mediale/laterale

A

Hiermee worden de sesamsbeentjes zijdelings op de metacarpus en het kootbeen vastgehouden.

Stralen uit in de collateraalbanden van de kogel.

69
Q

crista sagittalis interna

A

Zit intern in het os parietale. Hierop hecht een bwplaat, falx cerebri, die de twee hersenhelften scheidt. Dwars hierop zit het proc tentorius met het tentorium membranaceum die de grote van de kleine hersenen scheidt.

71
Q

membrana tectoria

A

band van occiput naar axis dorsale zijde dens axis - ventrale zijde foramen magnum

72
Q

Metacarpus Eq.

A

Heeft 3 metacarpaalbeentjes Os metacarpale II, III, IV. Alleen OMC III is volledig uitgegroeid.

Geen proximale epicondylen, de functie hiervan is overgenomen door de hoofdjes van de griffelbeentjes (OMC II en IV).

Diafyse is dwarsovaal.

73
Q

linea nuchae

A

rand dorsaal op nekvlakte van os occipitale bij Bo, bij andere HD is dit de crista Nuchae.

74
Q

m. interosseus medius

A

Bestaat uit een diep deel en een ondiep deel. Ontspringt aan het lig. carpi palmare op de proximale achtervlakte van het pijpbeen. Loopt helemaal door naar distaal waar het bij de sesamsbeentjes twee aparte schenkels afgeeft die aan de zijvlakte van de sesamsbeentjes vasthechten. Hierna lopen de twee schenkels verder door naar dorsaal waar ze eindigen in de eigenlijke tenenstrekker.

76
Q

ligg. interspinalia

A

lig tussen elke aparte spinaaluitsteeksel

78
Q

membrana atlanto-occipitalis ventralis

A

atlanto-occipitale gewricht onderzijde foramen magnum van schedel - arcus ventralis van de atlas.

79
Q

protuberantia occipitalis externa

A

Jachtknobbel op het os occipitale, welke overloopt in de crista sagittalis externa die zich splitst in twee linea temporalis.

80
Q

collateraalbanden kogelgewricht

A

Verbinden mediaal en lateraal de bandgroeve van de trochle van de metacarpus met de bandknobbel van de eerste falanx.

82
Q

proc. hemales

A

komen enkel voor op staartwervels. Zijn een boog ventraal van het corpus vertebrae voor staartarterién.

84
Q

promotorium

A

ventrale verdikking aan de craniale zijde van de facies pelvina van het sacrum

84
Q

ligg. chondroungularia cruciata

A

verbinden axiale vlakte hoefkraakbeen met uiteinde proc. palmaris aan de andere zijde.

85
Q

lig. transversum genu.

A

meniscusband in kniegewricht. Loopt van craniale hoe laterale meniscus naar craniale hoek mediale meniscus.

86
Q

meatus nasopharyngeus

A

neus-keelopening tussen de twee lamina perpendicularis van het os palatinum

88
Q

lig. patellae

A

kniegewrichtsband bij Car en Su. Loopt van apex patella naar tuberositas tibiae. Is bij grote HD lig. patellae intermedum.

88
Q

ligg. interdigitalia distalia

A

is parig en gekruist en ligt tussen de tenen in bij spleethoevigen.

90
Q

lig. collaterale tarsi laterale longum

A

collateraalband in spronggewricht. Loopt van laterale malleolus naar proximolateraal op de metatarsus

91
Q

lig collaterale tarsi mediale longum

A

collateraalband in spronggewricht. Loopt van mediale malleolus naar talus en calcaneus. Bij Car splitst vanaf hielbeenschenkel de lig. coll mediale breve distale af.

93
Q

lig alaria dens axis

A

band van foramen magnum naar axis. ventrale zijde foramen magnum - top dens axis. Enkel bij Car.

94
Q

lig patellae medialis

A

kniegewrichtsband bij Bo en Eq. Loopt van fibrocartilago patellae mediale naar mediaal op mediale tuberositas tibiae.

96
Q

fossa subscapularis

A

inkeping aan de mediale zijde van de scapula, wordt opgevuld door de m. subscapularis

96
Q

ligg. ossis carpi accesorii

A

Zijn de haakbeenbanden.

97
Q

lig. tibiale craniale menisci laterale

A

Zit in kniegewricht als meniscusband. Loopt van cranialie hoek laterale meniscus naar fossa intercondylaris cranialis lateralis.

98
Q

fossa/incisura carotica

A

Fossa is bij Car, incisura is bij andere HD, ligt op caudale grens basisphenoid, samen met incisura(Eq)/foramen ovale en foramen(Car)/incisura spinosum.

99
Q

membrana obturatoria

A

Is een bindweefselstructuur van het bekken. Sluit het foramen obturatum af op het canalis obturatorius na.

101
Q

pars cucularis

A

kap over schoft, vormt bursa cucularis tussen band en spinaaluitsteeksel. werkt tegen ossificatie

102
Q

m. infraspinati

A

Hecht vast op facies m. infraspinati op laterale zijde van de scapula. De pees van deze spier werkt als laterale collateraalband voor het schoudergewricht.

104
Q

lig apicis dentis

A

top dens axis - ventrale zijde foramen magnum in mediaanlijn.

105
Q

ligg. intercarpalia

A

Korte polsband. Bestaat uit een dorsalia, palmaria en interossea. De dorsalia vormen elastische verbindingen over de carpaalrijen heen, behalve bij Eq. De palmaria zijn vaak slecht te onderscheiden. De interossea liggen tussen de carpaalbeenderen.

106
Q

labrum glenoidale

A

Is een stuk kraakbeen wat werkt als oppervlakte vergroting voor de cavitas glenoidale van de scapula. In de cavitas zit caput humeri van de humerus.

107
Q

foramen stylomastoideum

A

Zit caudaal van de porus acusticus externus in het pars petrosa van het os temporale

108
Q

canalis interincisivus

A

Inkeping in het os incisivum bij Eq

109
Q

foramen ethmoidalia

A

Kleine gaatjes in de lamina cribrosa van het os ethmoidale voor de reukzintuigen. Uit os ethmoidale ontspringen de zeefbeenschelpen: ethmoturbinalia.

110
Q

lig. cruciatum caudalis

A

Achterste kruisband. Loopt van de mediale femurcondyl naar de fossula intercondylaris en incisura poplitea tibiae.

111
Q

lig. collateralia van het kroongewricht

A

Deze zijn kort maar sterk. Ze lopen schuin omdat bandgroeven van de trochlea van het kootbeen meer dorsaal en de epicondylen dan het kroonbeen meer palmair gelegen zijn.

112
Q

foramen opticum

A

foramen voor de n. opticus. Zit in de vleugels van het os presphenoidale.

113
Q

lig. patellae intermedium

A

kniegewrichts band bij Bo en Eq. Loopt van apex patella naar crista tibiae medialis bij Eq en crista tibiae proximalis bij Bo. Is bij kleine HD lig. patellae.

114
Q

m. pronator teres

A

Enkel bij kleine HD. Is bij grote HD het lig coll cubiti mediale pars longum en loopt van de mediale epiconyl humerus naar de proximale mediale rand van de radius in het ellebooggewricht.

115
Q

ligg. glenohumeralia

A

Zit bilateraal van schoudergewricht en loopt van cavitas glenoidales naar humerus. Komt enkel bij Car voor en bij Eq enkel craniaal.

116
Q

membrana atlanto-dorsalis

A

atlanto-occipitale gewricht arcus dorsalis atlas - bovenzijde foramen magnum. Wordt doorheen geprikt bij punctie.

118
Q

lig. atlanto-axiale dorsale

A

atlanto-axiale gewricht crista axis dorsalis - tuberculum dorsalis caudalis

119
Q

lig transversum

A

rechterkant arcus ventralis van atlas - over dens axis - linkerkant arcus ventralis atlas. Houdt dens axis op zijn plaats, alleen bij Bo

121
Q

crista sacralis intermedia

A

extra crista paralell lopend aan de crista sacralis mediana op het sacrum. De crista sacralis mediana loopt over de proc spinosi en de crista sacralis intermedia loopt bilateraal hiervan over foramina sacralia dorsalia.

122
Q

Lig calcaneo metatarsea

A

Komt voor in spronggewricht bij Ru. Ligt tussen de calcaneus en de metatarsus 4

123
Q

Metacarpus Car.

A

Heeft 5 metacarpaalbeenderen.

OMCI is veel korter dan de rest.

OMC III en IV zijn langer dan OMC II en V.

123
Q

lig. metacarpo-intersesamoideum

A

Diepe band die de sesamsbeentjes van het kootbeen met hun bovenrand met de palmaire vlakte van de metacarpus verbindt.

125
Q

proc mammilares

A

Komen enkel voor op thoracale en lumbale wervels

126
Q

lig. tibiale caudale menisci laterale

A

Zit in kniegewricht als meniscusband. Loopt van caudale hoek van de laterale meniscus naar de incisura m. poplitei.

128
Q

m. infraspinati

A

ligt in fossa infraspinatus op de laterale zijde van de scapula

129
Q

lig. radioulnare

A

Bij Car. in ellebooggewricht en overbrugt articulatio radio-ulnaris.

130
Q

foramen palatinus majus

A

Einde van sulcus palatinus major, welke zit op de processus palatinus van de maxilla.

131
Q

lig capitis ossis femoris

A

Zit in heupgewricht, loopt van fossa acetabuli naar fovea capitis femoris

132
Q

Metacarpus Su.

A

Heeft 4 metacarpaalbeenderen. OMC II, III, IV, V.

OMC III en IV staan dichter bij elkaar en dragen de steunvingers.

OMC II en V zijn zwakker en korter en dragen de bijklauwen die de grond niet raken.

134
Q

proc cornualis

A

Is de basis van de hoorn bij Bo, zit caudaal op os frontale.

135
Q

proc transverus

A

transversaaluitsteeksel, komt op alle wervels voor, behalve atlas, sacrum en de laatste staartwervels.

136
Q

lig. carpi palmare profundum

A

Behoort tot de ligg. antebrachiocarpea in de pols. Het lig carpi palmare profundum is een vrij dikke plaatvormige band op de buigvlakte van de pols. Deze loopt vanaf de crista transversa op de radius naar de proximale epifyse van de metacarpus.

137
Q

tuber spinae

A

distale verdikking van de spinae scapulae bij Eq en Bo.

138
Q

proc frontalis

A

uitsteeksel op os zygomaticum bij Ru die samen met de proc zygomaticus de margo supraorbitalis vormt. Bij Eq wordt deze gevormd door os temporale en os frontale.

139
Q

tuberculum deltoidea

A

uitsteeksel op laterale zijde humerus, vrij proximaal onder tub. major pars cranialis

141
Q

Collateraalbanden hoef/klauwgewricht

A

Deze zijn sterk.

Verbinden de bandgroeven van kroonbeen en hoefbeen.

143
Q

foramen intervertebralis

A

foramen gevormd tussen de wervels door incisura vertebralis caudalis op de voorste wervel en de incisura vertebralis cranialis op de volgende wervel.

144
Q

lig. olecrani

A

Behoort tot het ellebooggewricht. Loopt vanuit de fossa olecrani naar de proc. anconeus.

145
Q

ligg. palmaria

A

Zijn 4 banden.

Lopen van de achtervlakte van het kootbeen - leuning van het kroonbeen.

Twee axiale omvatten de aanhechting van lig. sesamoideum rectum en twee abaxiale verbinden de beenknobbels aan de zijvlakten van het kootbeen met de uiteinden van de leuning van het kroonbeen. Tussen de aanhechting van de axiale en de abaxiale band op de leuning zit de eindschenkel van de oppervlakkige buiger.

146
Q

ligg. intersesamoideum interdigitale

A

Ligt tussen de axiale sesamsbeenderen bij de spleethoevigen.

147
Q

ligg. antebrachiocarpea

A

Zijn de korte onderarm polsbanden. Hierbij horen het lig. carpi palmare profundum en het lig. radiocarpale dorsale. Het lig carpi palmare profundum is een vrij dikke plaatvormige band op de buigvlakte van de pols. Deze loopt vanaf de crista transversa op de radius naar de proximale epifyse van de metacarpus. Het lig. radiocarpale dorsale zit op de dorsale vlakte van de carpus en versterkt daar het membrana fibrosa. Dit lig loopt van craniodistaal op de radius naar dorsaal op het Os Carpi ulnare.

148
Q

ligg. sesamoidea cruciata

A

Dit zijn 2 gekruiste bandjes waarmee de sesamsbeentje met de basis van het kootbeen verbonden worden.

Basis sesamsbeentjes - tegengestelde epicondylus vvan het kootbeen.

149
Q

ligg. chondro coronalia.

A

verbinden proximo0dorsale hoek van het hoefkraakbeen met dr trochlea van het kroonbeen.