Examenvragen Flashcards

1
Q

Wat zijn ligg. interarcualia en wat is hun functie?

A

• Dit zijn korte banden (0,25) van de wervelkolom die de spatia interarcualia (0,25) overbruggen, nl. de ruimtes tussen de opeenvolgende wervelbogen (0,25) • Deze beschermen het onderliggend ruggenmerg tegen trauma (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Welk gewricht van de ondervoet vertoont de grootste beweeglijkheid? Door welke structuren wordt dit gewricht gevormd?

A

• Het eerste vingergewricht/kogelgewricht (0,25) • Wordt gevormd tussen distale epifyse/trochlea van metacarpaal/metatarsaal been (0,25) en de proximale epifyse/basis van de proximale phalanx (0,25) • Aan de palmaire zijde vinden we tevens 2 sesambeentjes (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Hoe ontstaat een hazenhak?

A

Doorscheuren of te zwak lig. plantare longum (0,25). Dit ligament zit nl. vast plantair van de calcaneus (0,25) en loopt naar de tarsaalbeentjes en metatarsus (0,25). Is van belang bij passief steunapparaat nl. in verlengde van de Achillespees (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de fossa ischiorectalis (ligging - diersoortverschillen)?

A

• Ruimte tussen centraal rectum en bilateraal de zitbeenknobbels (0,25) • Bij rund heel duidelijk aanwezig, bij paard niet aanwezig (0,25) door het aanwezig zijn van een sacraal hoofd van de broekspieren (0,25) • Kan gebruikt worden om de bekkenband te voelen en zo tevens moment van partus bij rund door verweking van deze band (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de tarsus van het paard, alleen de botstructuren.

A
  • Tarsusformule: 6 beentjes (0,25)
    • Crurale rij: talus en calcaneus (0,25)
    • Intertarsale rij: os tarsi centrale (0,25)
    • Rest metatarsale rij: Os tarsale I + II (spatbeentje) en os tarsale III, Os tarsale IV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Komt de clavicula nog voor bij onze klassieke huisdieren? Bespreek (1) ligging – 2) relevantie - 3) speciesverschillen .

A

1) Bij de meeste huisdieren (vnl. hond) enkel claviculairstreep, geen bot (0,25) gelegen in een spier (0,25) 2) Relevantie: RX, nl. weten dat het er is bij kat: geen artefact (0,25) 3) Afwezig bij de huisdieren, enkel bij kat wel: als een staafvormig beentje (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij een jonge Maltezer wordt een mediale schouderluxatie vastgesteld. Er is geen sprake van trauma. Hoe kan je dit dan anatomisch verklaren? Welke structuur ligt hiervan aan de basis? Hoe situeert zich deze structuur t.o.v. de omliggende structuren (proximaal, distaal, mediaal en lateraal) in dit gewricht.

A

• Lig. glenohumerale mediale (0,5 punt) • Dit is één van de versterkingsstroken in het gewrichtskapsel (0,25). Het helpt dus mee om het caput humeri (0,25) in de cavitas glenoidalis (0,25) te houden. Als deze zwak aangelegd is, is er dus kans op een mediale schouderluxatie. • Proximaal vinden we de cavitas glenoidalis (0,25) terug die verbreed wordt door het labium glenoidale (0,25). Distaal is er dan het caput humeri (0,25). Mediaal is er de gewrichtsholte (0,25) en lateraal de pees van de m. subscapularis (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De sesamsbanden spelen een belangrijke rol bij het passief steunapparaat van het paard. Welke vinden we bij het paard terug?

A
  • Lig. metacarpo - intersesamoideum (0,15) (proximale rand sesamsbeentjes naar palmaire vlakte pijpbeen)
  • Lig. sesamoideum collaterale mediale (0,10) en laterale (0,15) (zijdelingse rand van sesamsbeentjes naar pijp (en kootbeen))
  • Ligg. Sesamoidea cruciata (0,15) (distale rand sesamsbeentjes naar basis van kootbeen)
  • Lig. sesamoideum rectum (0,15) (distale rand sesamsbeentjes naar basis van kroonbeen)
  • Ligg sesamoidea obliqua (0,15) (distale rand naar palmair kootbeen)
  • Ligg. Intersesamoidea (0,15) (tussen sesamsbeentjes onderling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek de sinus frontalis (1) ligging – 2) diersoortverschillen)?

A

1) Luchthoudende ruimte gelegen in het os frontale (0,2) 2) Bij carnivoren: Normaal opgedeeld in 3 delen (pars lateralis, medialis en rostralis) (0,2) Bij paard: in verbinding met sinus conchae dorsalis en vormt zo de de sinus conchofrontalis (0,2) Bij rund: grootste opdeling (0,2) en verbinding met hoorn door de processus cornualis (0,2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een cliënt komt bij jou op consultatie en meldt dat zijn Labrador teef de vorige dag werd aangereden. Het dier vertoonde toen geen problemen behalve dat ze acuut mankte aan de rechter achterpoot. Bij inspectie blijkt de teef inderdaad niet te steunen op de rechter achterpoot. De kniestreek vertoont sterke zwelling en de teef reageert agressief bij palpatie. Bij radiografie blijkt er echter geen fractuur te zijn. De tibia kan men wel naar craniaal bewegen t.o.v. de femur. 1) Wat is volgens jou de meest waarschijnlijke diagnose? 2) Hoe situeert deze anatomische structuur zich t.o.v. de omliggende structuren?

A

1) ruptuur van de craniale/laterale kruisband (lig. cruciatum craniale) (1 punt) 2) Behoort tot de articulatio femorotibialis. Deze structuur loopt van de axiale zijde van de laterale femurcondyl (0,25 punt) naar de fossa intercondylaris centralis van de tibia (0,25) Wordt geflankeerd door de caudale/mediale kruisband die loopt van de axiale zijde van de mediale femurcondyl (0,25 punt) naar de incisura poplitea/area intercondylaris caudalis van de tibia. (0,25 punt) Daarrond zitten de menisci (0,25) die vastzitten met de ligg. tibiale craniale + caudale menisci lateralis (0,25) en medialis (0,25) + lig meniscofemorale (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bespreek het ligamentum meniscofemorale (ligging - functie).

A

• Dit is de valse kruisband (0,25), bevordert stabiliteit van kniegewricht (0,25) • Verbindt de caudale zijde van de laterale meniscus (0,25) met de axiale zijde van de mediale femurcondyl (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bespreek het ligamentum nuchae.

A
  • houdt het hoofd omhoog op een passieve manier. - bij grote huidieren zwaar ontwikkeld dan bij kleine huisdieren omdat bij grote het hoofd zwaarder is. - Bij grote huisdieren onderverdeeld in: funiculus nuchae (nekstreng) en lamina nuchae (nekplaat).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bespreek het straalbeentje bij het paard (functie en exacte locatie - geen gewrichtsbanden)

A
  • Vormt een gewricht met het hoefbeen (0,25) en kroonbeen (0,25), nl. met de facies articularis sesamoidea (0,25) - Facies flexoria voor de passage van de diepe buiger (functie) (0,25)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke verschillen vindt men terug tussen het bekken van een merrie en hengst? Waarom zijn deze verschillen aanwezig?

A

• Merrie heeft enkel een tuberculum pubicum ventrale (0,25) en géén dorsale i.t.t. de hengst (0,25) • Bekken van een merrie is ronder door de parallelle stand van de darmbeenzuilen (0,25) • Deze zaken maken dat geboorte vlot verloopt (0,25)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bespreek ligamentum accessorium ossis femoris. voorkomen - functie - ligging.

A
  • Komt voor bij paard. - Zorgt ervoor dat zijdelings slaan onmogelijk is, en zorg voor een stabiele heup. - Vertrekt van de fovea capitis ossis femoris en loopt naar craniaal, maar is een afsplitsing van de rechte buikspier. Daarom is het een sterker ligament en loopt deze verder door dan het ligamentum capitis ossis femoris.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

1) Bij welk gewricht van het achterbeen komen geen collateraalbanden voor? 2) Welke banden zorgen dan voor de stabiliteit van dit gewricht?

A

1)Heupgewricht (0,25) 2)Lig capitis ossis femoris: alle HD (0,25) Lig accessorium ossis femoris, enkel bij paard (0,25) Lig. transversum acetabuli (0,25)

14
Q

Bij een paard stel je podotrochleose vast. 1) Welke anatomische structuur is hierbij betrokken? 2) Hoe en aan welke omliggende structuren wordt deze structuur op zijn/haar plaats gehouden?

A

• Straalbeen, distaal sesamsbeen (0,5) • Vormt een gewricht met het hoefbeen (0,25) en kroonbeen (0,25), nl. met de facies articularis sesamoidea (0,25) • Facies flexoria voor de passage van de diepe buiger (functie) (0,25) – daartussen bursa podotrochlearis (0,25) • 3 verschillende straalbeenbanden: o lig sesamoideum distale collaterale (0,25) o lig sesamoideum distale impar (0,25) o ligg. Chondrosesamoidea (0,25)

15
Q

Waar doet men de epidurale bij een koe? Bespreek deze locaties.

A

Bij het rund is het makkelijker om de naald tussen het sacrum en de eerste staartwervel in te brengen, omdat het moeilijker is om het rund in de goede positie te krijgen om de naald in de lumbosacraalruimte in te brengen, het dier moet daarvoor namelijk op zijn buik liggen met de achterpoten naar voren gericht.

16
Q

Bij een paard worden zware problemen met de bovenkiezen vastgesteld. Het blijkt dat deze onherstebaar beschadigd zijn en al duidelijk tot ontsteking hebben geleid. Deze kunnen tevens voor problemen zorgen van bovenliggende structuren. Over welke anatomische structuren gaat het dan in hoofdzaak. Bespreek deze in functie van het paard.

A

In de sinus maxillaris is een ontsteking ontstaan. De sinus maxillaris is belangrijk bij het paard. Deze sinus bestaat uit twee delen: een pars rostralis en een pars caudalis. het caudale deel is het meest volumineus. Deze zijn van elkaar gescheiden door het septum sinuum maxillarium. Het pars rostralis is verbonden met de sinus van de concae nasalis dorsalis. het cuadale gedeelte is aan de dorsale zijde verbonden met de sinus concho-frontalis (versmelting van sinus van de conchae en van het os frontale). De sinus sphenopalatinus is een versmelting van het os sphenoideum en het os palatium, die in verbinding staat met het caudale deel van de sinus maxillaris. Bij het paard komen veel tandproblemen voor. Als er een ontsteking bij de laatste kiezen is en deze zich verder zet, kan deze het caudale deel van de sinus maxillaris bereiken. Deze ontsteking kan zich dan to vrijwel alle sinussen uitbreiden, behalve naar het rostrale deel van de sinus maxillaris.

18
Q

Welke belangrijke anatomische structuur die kan gebruikt worden bij locale anesthesia vinden we bij de bovenschedel terug? Bespreek tevens het verloop, de exacte locatie (welk schedelbeen) en de direct aanpalende schedelbeenderen.

A

• Foramen infraorbitale (0,5) • Dit is de rostrale opening van het canalis infra-orbitalis (0,25) in het corpus van de maxilla (0,25). Het kanaal loopt verder door en mondt uit in het foramen maxillare (0,25) in de fossa pterygopalatina (0,25). Dorsaal vinden we het os nasale (0,25) terug, rostraal het os incisivum (0,25) en caudaal het os zygomaticum (0,25), (os lacrimale) en os frontale (0,25)

18
Q

Uit welke beenderen wordt het harde gehemelte opgebouwd? (noem de specifieke delen van de betrokken botstructuren)

A

• Processus palatinus (0,25) van de maxilla (0,25) • Os incisivum (0,25) • Lamina horizontalis (0,10) van het os palatinum (0,15)

19
Q

Welke belangrijke anatomische structuur die kan gebruikt worden bij locale anestehesia vinden we bij de onderkaak terug? Bespreek tevens het verloop en de exacte locatie.

A
  • foramen mentale (0,25) - ter hoogte van diastema (0,25) - loopt verder naar caudaal als kanaal naar de mediale zijde (0,25) van de mandibula om uit te monden in het foramen mandibulare (0,25)
20
Q

Bespreek de tarsus van het rund (enkel de beenderen)

A

• Tarsusformule: 5 beentjes (0,25) o Crurale rij: talus en calcaneus (0,25) o Intertarsale rij: os tarsi centrale maar vergroeid met os tarsale IV (os centroquartale) (0,25) o Rest metatarsale rij: Os tarsale I en os tarsale II+III (0,25)

21
Q

Bij een jonge Maltezer wordt een patellaluxatie vastgesteld. Er is geen sprake van trauma. Hoe kan anatomisch verklaard worden dat dit frequenter optreedt bij (kleine) honden dan bijvoorbeeld bij paarden? Bespreek enkel de specifieke diersoortverschillen met hun exacte lokatie.

A

Hond: - heeft enkel lig patellae (0,5) die loopt van apex patellae naar tuberositas tibiae (0,25) - Lig femoropatellare laterale en mediale is zwak (0,25) Paard: - Lig. patellae mediale: mediale zijkant patella naar fibrocartilago patellae (0,25). - Intermedium: apex patellae naar mediale zijde crista tibiae (0,25) - Laterale: Laterale zijkant patella naar proximaal op crista tibiae (0,25) - Daarboven steke ligg femoropatellaria (0,25) Mediale: mediale femurepicondyl - mediale zijde patella (0,25). Laterale: laterale femur epicondyl - laterale zijde patella (0,25).

22
Q

Een cliënt belt jou op en meldt dat zijn jonge hengst mankt aan het linker achterbeen. Bij inspectie lijkt er niets abnormaals aan dit lidmaat. Het paard mankt echter duidelijk wanneer het moet draven. Je besluit een geleidingsanesthesie uit te voeren van de ondervoet. Wanneer je het paard opnieuw laat draven, blijkt het niet meer te manken aan het linker achterbeen. Wat is volgens jou, op basis van deze gegevens, de meest waarschijnlijke diagnose? Hoe situeert deze anatomische structuur zich t.o.v. de omliggende structuren?

A

• Podotrochleose (1 punt) • Straalbeen, distaal sesamsbeen (0,25) • Vormt een gewricht met het hoefbeen (0,25) en kroonbeen (0,25), nl. met de facies articularis sesamoidea (0,25) • Facies flexoria voor de passage van de diepe buiger (functie) (0,25) • 3 verschillende straalbeenbanden: o Lig sesamoideum distale collaterale (0,25) o Lig sesamoideum distale impar (0,25) o Ligg Chondrosesamoidea (0,25)

23
Q

Wat is het nee-gewricht? Bespreek alle structuren.

A

Dit is het atlanto-axiale gewricht, het gewricht tussen de atlas en de axis. - lig. atlanto-axialis dorsalis: tuberculum dorsale atlas - voorzijde crista axis, is een verderzetting van lig. supraspinale. - Membrana atlanto-axialis dorsalis: caudale rand arcus dorsalis atlantis - craniale rand arcus axis. - Membrana tectoria: crista ventralis axis - ventrale zijde foramen magnum. - Lig. atlanto-axiale ventrale: tuberculum ventrale atlas - crista ventralis axis. - Bij Eq. en Bo.: lig. transversum atlantis: arcus ventralis naar andere kant. - capsula atlanto-axiale ventrale: ventrale gewrichtskapsel. - Ca.: ligg. allaria: bilateraal van dens axis naar elk een achterhoofdsknobbel, lig apicis dentis: top dens axis - ventrale zijde foramen magnum.

25
Q

Bespreek het lig. sacrotuberale (ligging-functie-diersoortverschillen)

A
  • is de bekkenband (0,25) - afschermen van bekkenkanaal bij grote HD (enkel dit dan 0,15) + verweekt bij partus (enkel dit dan 0,1); samen 0,25 - Diersoorten: Hond: 1 ligament processus articularis laatste S + Co1 - Tuber ischiadicum (0,25) Bo + Eq: pars lateralis sacrum - spinaal (spina ischiadica) en zitbeen deel (tuber ischiadicum) (0,25)
26
Q

Waarom is patellaluxatie frequenter bij kleine hondenrassen?

A

De aandoening patellaluxatie is erfelijk en komt veel voor bij kleine hondenrassen. De trochlea ossis femoris is te ondiep waardoor de patella er gemakkelijk uitschiet. Kleinere honden hebben een ondiepere trochlea femoris. Ook kunnen de banden van de patella te lang zijn of niet sterk genoeg. De patellabanden bij hond zijn: lig. femoropatellare mediale + laterale en lig. patellae.

27
Q

Welke aanpassing hebben vogels gedaan aan hun botten zodat ze kunnen vliegen?

A

Vogels hebben een os pneumaticum, wat een laag soortelijk gewicht geeft, zodat ze kunnen vliegen. In dit geval is er weinig beenmerg en is de merholte vooral gevuld met lucht: dit zijn luchtzakken.

28
Q

Bespreek het ligamentum longitudinale dorsale (1) ligging – 2) functie – 3) mogelijke diersoortverschillen.

A

1) Behoort tot de lange banden van de wervelkolom. Loopt van axis tot sacrum (0,25) dorsaal op het corpus vertebrae/wervellichaam (0,25). 2) Verbindt de opeenvolgende wervels met elkaar en zorgt bijgevolg voor de stabiliteit van de wervelkolom (0,25) 3) Geen (0,25)

30
Q

1) Welke anatomische structuur kan men bij het rund gebruiken voor partus bepaling? 2) Waar ligt deze structuur precies? 3) Bespreek tevens de mogelijke diersoortverschillen .

A

1) Brede bekkenband (0,5) 2) O: pars lateralis sacrum (0,25) I: spinaal (spina ischiadica) (0,25) en zitbeen deel (tuber ischiadicum) (0,25). Op deze manier krijgen we heel duidelijk een foramen ischiadicum majus (0,25) en minus (0,25) 3) Bij rund heel duidelijk te voelen en verweekt rond de partus (0,25), bij paard niet te voelen (0,25) door het aanwezig zijn van een sacraal hoofd van de broekspieren (0,25). Bij de hond slechts 1 ligament (0,25).

32
Q

Carnivoren vertonen in het algemeen een grotere beweeglijkheid dan onze grote huisdieren, zoals paard en rund. Bij de bovenarm vinden we nog een aparte ulna en radius terug. Welke 3 extra ligamenten zijn nodig bij de carnivoren om deze samen te houden?

A

1)Lig. anulare radii (0,33) 2) Lig. interosseum antebrachii (0,33) 3) Lig. radioulnare (0,33)

33
Q

Ter hoogte van de sprong is voornamelijk 1 ligament van belang voor het recht houden van dit gewricht. Welk ligament is dit? Bespreek zijn ligging t.o.v. de omliggende structuren.

A

Een zeer belangrijk ligament, het ligamentum plantare longum. Loopt aan de plantaire zijde van de calconeus naar het laterale griffelbeentje.

34
Q

Wat is het foramen supratrochlearis? Diersoortverschillen?

A

Het septum tussen de fossa radialis en de fossa olecrani is bij de hond zeer dun. Bij sommige hondenrassen kan dit helemaal doorbreken, zodat zich het foramen supratrochleare vormt. Bij de kat is er geen foramen supratrochleare aanwezig. Boven de mediale epicondyl heeft een kat echter wel een opening, het foramen supracondylare.

35
Q

Bespreek de carpus bij het rund (enkel de beenderen)

A
  • In totaal 6 beentjes (0,25) - De antebrachiale rij bestaat uit Os carpi radiale, intermedium, ulnare en accessorium (0,25) - De metacarpale rij bestaat uit os carpi II + III (0,25) en os carpi IV (0,25) (Indien correct getekend en benoemd ook alle punten)
36
Q

Voor punctie van cerebrospinaal vocht maakt men soms gebruik van het spatium atlanto - occipitale. 1) Door welke membranen/banden wordt deze ruimte afgelijnd? 2) Welke beweging laten deze dan nog toe?

A

1) Membrana atlanto - occipitalis dorsalis (0,25) en ventralis (0,25) (arcus dorsalis/ventralis van atlas met dorsale/ventrale rand foramen magnum) Laterale collateraalbanden (dexter en sinister) (0,25) 2) Ja - gewricht: dus enkel buigen en strekken (0,25)

37
Q

Bespreek de fonteinstreek bij het paard (ligging - functie - anatomische structuren)

A
  • Ter hoogte van tarsus (0,5), nl. tarsocruraal gewricht (0,5) - Punctie van gewrichttsvocht (0,5 punt) - Dorsale zijde tarsocruraal gewricht; trochlea tali (0,25) met cochlea tibiae (0,25) Ventraal van talus ligt dan het os tarsi centrale (0,25) en quartum (0,25)
38
Q

Een vriend komt op bezoek en zegt dat hij een bot teruggevonden heeft op zijn bouwwerf. Hij vraagt zich af welk bot en van welke diersoort het zou zijn. Je ziet direct dat het gaat om een humerus. Welke structuren kunnen jou helpen om te differentiëren tussen een carnivoor en andere diersoorten en zelfs tussen kat en hond?

A

• Bij carnivoren vinden we een foramen terug ter hoogte van de distale epifyse (0,25), nl. foramen supratrochlearis (0,25) bij de hond en een foramen supracondylaris (0,25) boven de mediale condyl (0,25) bij de kat.

39
Q

Bespreek de carpus van het paard, alleen botten.

A
  • In totaal 7 beentjes (0,25) - De antebrachiale rij bestaat uit Os carpi radiale, intermedium, ulnare en accessorium (0,25) - De metacarpale rij bestaat uit OCII, OCIII en OC IV. (0,5)