NIET VAN EXAMEN JUNI (sportth MA) Flashcards

1
Q

Wat zijn de factoren die een topprestatie beïnvloeden

A

accommodatie, support
lifestyle, klimaat
fysieke conditie
materiaal, voeding
tactiek, mentale conditie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is trainen

A

trainen is het systematisch afwisselen van inspanning en herstel met als doel een prestatieverbetering te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is conditie

A

conditie is het harmonisch ontwikkelen van de motorische basisvaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke onderdelen bestaat conditie

A

KLUSCE, kracht , lenigheid, uithoudingsvermogen, snelheid, coördinatie en evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk lichamelijk systeem en opmerking hoort bij kracht

A

spieren, musculair systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk lichamelijk systeem en opmerking hoort bij lenigheid

A

gewrichten, totale beweegapperaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk lichamelijk systeem en opmerking hoort bij UHV

A

hart spieren en longen, cardiovasculair systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk lichamelijk systeem en opmerking hoort bij snelheid

A

zenuwen, spiervezels type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk lichamelijk systeem en opmerking hoort bij coordinatie

A

hersenen, techniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 3 brandstoffen

A

koolhydraten, vetten en proteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een gewricht

A

een plek waar 2 botten samenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is ATP

A

de energiebron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de tegenspier

A

antagonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe verbeteren we kracht

A

door overload op de spieren te zetten
= belasting moet hoger zijn dan de spierbelasting baarheid (minimale prikkel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe trainen we kracht

A

→specifieke krachttraining (sportspecifiek)
→ aspecifieke krachttraining ( algemene kracht - fitness training)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 3 basiskrachten

A

8 x 60kg squatten → maximale kracht
3 x 20 x 20 kg squatten →krachtuithouding
8 x 40kg squatten → snelkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De 2 dingen die je lenigheid bepalen

A

gewrichten →mobilisatie = bewegen, zwaaien
spieren → stretchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is het nut v lenig zijn

A

→ mobiliteit = verhoogde techniek
→minder kans op blessures
→beter verwerken van impact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de VO2 max

A

de maximale zuurstofopnamecapaciteit

20
Q

Wat zijn de functies van de longen, bloed, het hart en de spieren

A

longen: enkel O2 opname en CO2 afgifte
bloed: rode bloedcellen
hart: enkel maar een pomp
spieren: brandstoffen om ATP te maken

21
Q

Diesel

A

Vetten, zeer grote voorraad, lage intensiteit

22
Q

benzine

A

Koolhydraten, voorraad beperkt, hoge intensiteit

23
Q

turbo

A

koolhydraten, voorraad 6 - 10’, zeer hoge intensiteit

24
Q

nitro

A

voorraad 6-10’’, maximale intensiteit

25
Q

soorten UHV

A

→ Aeroob ( met O2)
→Anaeroob alactisch ( zonder O2 en zonder verzuring)
→ Anaeroob lactisch ( zonder O2 met verzuring)

26
Q

De 5 zones om het UHV te trainen

A

Zone 1: hersteltraining
Zone 2: aerobe training op vetverbranding
Zone 3: aerobe training op koolhydraten
Zone 4: MAX LASS ( maximale lactaat steady state)
Zone 5: VO2 MAX = all out

27
Q

Waarvoor is melkzuur goed

A

het zijn suikers die omgezet kunnen worden in koolhydraten

28
Q

Aerobe en Anaerobe drempels

A

Aerobe drempel: het punt tot waar je vetverbranding domineert
→ Anaerobe drempel: maximale lactaat steady state, het punt waar je verzuring enorm toeneemt

29
Q

Voordelen UHV

A

langere volhoudtijden en betere/snellere recuperatie

30
Q

Nadelen UHV

A

monotonie = traag worden

31
Q

spiervezel types

A

snelle/fast twitch fibres,
langzame/slow twitch fibres

32
Q

Hoe train je snelheid

A

All out = maximaal sporten,
je techniek moet goed zijn,
altijd maximaal herstellen (2-3 min om terug te herstellen)

33
Q

Hoe train je coordinatie/ techniek

A

3 fases van het motorisch leerproces:
1. cognitieve fase ( verkenningsfase)
2. associatieve fase ( verfijnings fase)
3. autonome fase ( automatisme)

34
Q

overload principe

A

altijd over een bepaalde drempel gaan om resultaat te krijgen

35
Q

specificiteit principe

A

je moet specifiek trainen op wat je wil verbeteren, als je beter wil kunnen zwemmen moet je niet gaan rennen

36
Q

supercompensatie

A

op het hoogste punt terug trainen

37
Q

het principe van de verminderde meeropbrengst (beste voor iem die begint zonder conditie)

A

hoe langer je traint, hoe moeilijker het word om vooruitgang te boeken

38
Q

het principe reversibiliteit

A

als je een slechte conditie hebt en je gaat trainingen missen raak je sneller je conditie kwijt dan als je een hoge hebt

39
Q

Variatie

A

Varieren in trainingen anders word je lichaam eraan gewend

40
Q

Principe van toenemende belasting progresiviteit

A

Je moet de weerstand met 10 procent verhogen op het moment dat je het huidige onder de knie hebt

41
Q

Duurzaamheid

A

Hoe beter je conditie is opgebouwd, hoe minder je verliest

42
Q

Leg aan de hand v supercompensatie uit wrm variatie belangrijk is

A

na een tijdje overschrijd je de drempel niet, de training is geen prikkel meer en je krijgt geen opbouw dus je moet niet supercompenseren

43
Q

periodisering

A

accent leggen op bepaalde onderdelen

44
Q

4 mesocyclusses

A

algemene voorbereiding periode, specifieke voorbereiding periode, wedstrijd periode en rust periode

45
Q

Wat zijn de stappen van een sportplan maken

A
  1. analyse vd sport →klusce
  2. analyse vd atleet →klusce testen
  3. doelen stellen
  4. plan opstellen → trainingsprincipes
  5. uitvoeren van plan
  6. observeren + controle doelstellingen
  7. next step → progressie = nieuwe doelstellingen