NIET VAN EXAMEN JUNI ( gesch) Flashcards

1
Q

Wat zijn de typische kenmerken van de verlichting

A

Vrijheid en gelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is rationaliteit

A

Kritisch/objectief denken zonder emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 3 machten

A

wetgevende, uitvoerende en rechterlijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van de wetgevende macht

A

Wetten opstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van de uitvoerende macht

A

Wetten uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van de rechterlijke macht

A

De naleving van de wetten controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie hoort er bij de wetgevende macht

A

Het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie hoort er bij de uitvoerende macht

A

De regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie hoort er bij de rechterlijke macht

A

De onafhankelijke rechtbanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de oorzaken voor de ontevredenheid in FR tijdens de FR revolutie

A

teveel belastingen, armoede, absolutisme, democratie, hongersnood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 standen zijn er

A

De geestelijke, de adel en het gewone volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 5 landen horen bij het Franse keizerrijk

A

NL,BE,LUX,FR,IT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe controleerde Napoleon zijn deel van EU

A

Satelietstaten en het Fr keizerrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was de bedoeling van het congres v wenen

A

Napoleons gebied eerlijk verdelen want elke koning wou zijn eigen deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom prefereerden de vorsten de situatie van voor de FR revolutie

A

Omdat ze toen absolute macht hadden ( = ze konden doen wat ze wouden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 vrijheden die belangrijk zijn binnen het liberalisme

A

vrijheid van meningsuiting, vrijheid van beweging en -

17
Q

Hoe ziet het liberalisme de organisatie vd macht binnen de staat?

A

Democratie

18
Q

Wat is het tegenovergestelde van het liberalisme?

A

absolutisme

19
Q

Welke probleem hadden de katholieken met Willem I

A

ze waren bang om hun macht te verliezen aan de Protestanten

20
Q

Welke probleem hadden de mensen uit het zuiden met Willem I

A

Hij hield geen rekening met hun

21
Q

Welk probleem hadden de liberalen met Willem I

A

Ze vonden hem te absoluut

22
Q

Welke 4 landen versloegen Napoleon

A

Rusland, GB, Oostenrijk en Pruisen

23
Q

In welk jaar en waar werd Napoleon verslagen?

A

1815 in Waterloo

24
Q

Politiek territoriaal

A

Hoe wordt het gebied verdeeld

25
Q

Politiek bestuurlijk

A

Wie krijgt de macht

26
Q

Grondwet

A

legt de staatsvorm, bevoegdheden, rechten, vrijheden en plichten vast

27
Q

Democratie

A

het politieke systeem waarbij de 3 machten van elkaar gescheiden zijn maar wel alle 3 even belangrijk zijn

28
Q

Wanneer vond de revolutie van Belgie plaats

A

1830

29
Q

Wanneer werd Belgie onafhankelijk

A

1831

30
Q

Wie was de eerste koning van Belgie

A

Leopold I