Aardrijkskunde: examen juni Flashcards

1
Q

Wat zijn de 6 luchtsoorten

A

cT, cP, cA, mT, mP, mA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke luchtsoort is cT

A

continentaal tropische lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke luchtsoort is cP

A

continentaal polaire lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke luchtsoort is cA

A

continentaal arctische lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke luchtsoort is mT

A

maritiem tropische lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke luchtsoort is mP

A

maritiem polaire lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke luchtsoort is mA

A

maritiem arctische lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een luchtsoort

A

Een luchtmassa met specifieke kenmerken op het vlak van temperatuur en vochtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn isobaren

A

Lijnen die de punten met dezelfde luchtdruk
verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf het verband tussen een laag drukgebed en de kans op neerslag

A

In een lagedrukgebied stijgt de lucht, waardoor die onderweg afkoelt, de waterdamp condenseert en wolken worden gevormd. Er valt neerslag uit de wolk als de druppels of ijskristallen groot
genoeg worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf het verband tussen een hoog drukgebed en de kans op neerslag

A

In een hogedrukgebied daalt de lucht, waardoor die onderweg opwarmt, eventuele druppels verdampen en
wolken dus verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke weerkenmerken beïnvloeden de luchtkwaliteit?

A

Windrichting, windsnelheid, neerslag en luchtdruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn frontale depressies

A

lagedrukgebieden
met verschillende fronten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een warmtefront

A

Wanneer de warme lucht uit het zuiden richting de koude lucht beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een koufront

A

Als de koude lucht de warme wegduwt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een front

A

Het grensvlak tussen beide luchtsoorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uit hoeveel procent van bepaalde stoffen is de atmosfeer opgebouwd

A

78 procent stikstofgas , 21 procent zuurstofgas en 1 procent rest

18
Q

Uit welke lagen bestaat de atmosfeer

A

de troposfeer, de stratosfeer, de mesosfeer, de thermosfeer en de exosfeer. De laatste drie vormen de ionosfeer

19
Q

Wat is een ionosfeer

A

waarin geïoniseerde gasdeeltjes voorkomen

20
Q

Hoe is de atmosfeer opgebouwd ( onderzoeksvraag)

A

De atmosfeer bestaat uit een aantal lagen met elk een eigen temperatuurverloop. De luchtdruk daalt met toenemende hoogte, omdat de lengte van de naar beneden drukkende luchtkolom afneemt

21
Q

Hoe ontstaan wolken

A

Wolken ontstaan doordat de waterdamp rond condensatiekernen in de lucht condenseert tot druppeltjes of
verrijpt tot ijskristalletjes. Dat gebeurt omdat de lucht afkoelt wanneer ze opstijgt.

22
Q

Hoe ontstaat neerslag

A

Wanneer de wolkendruppels of ijskristallen te zwaar zijn geworden, vallen ze naar beneden

23
Q

Welke methodes zijn er om hagel te beperken

A

wolken bestrooien
met zilverjodide , hagelkanon

24
Q

Welke methode is er om regen te veroorzaken

A

wolken bestrooien
met zilverjodide

25
Q

Wat is de toepassing van wolken bestrooien
met zilverjodide

A
  • ergens ander laten
    regenen
  • bij droogte
  • bij bosbranden
26
Q

Wat is een urban heat island

A

In een stedelijke omgeving ligt de temperatuur een paar graden
hoger dan buiten de stad

27
Q

Wat is de aardrevolutie

A

de ellipsvormige beweging van de Aarde rond de Zon

28
Q

Wat is een equinox (lente en herfst)

A

het moment rond 21 september (herfst) en 21 maart (lente) waarop de duur van de nacht even lang is als de duur van de dag, namelijk elke twaalf uur

29
Q

Wat is een zonnewende ( zomer en winter)

A

Het moment rond 21 december (winter) of 21 juni (zomeer) waarop de Zon haar meest
zuidelijke (winter) of noorderlijke (zomer) positie heeft.

30
Q

wat is een zon eclips / zonsverduistering

A

de verduistering van de Zon, wanneer
de Maan tussen de Zon en de Aarde staat

31
Q

Wat is een maansverduistering

A

de verduistering van de Maan, wanneer de Aarde tussen de Zon
en de Maan staat

32
Q

Wat is een schijngestalte

A

de vorm van het zichtbare, verlichte gedeelte van de Maan

33
Q

Wat is poollicht

A

een spectaculair lichtfenomeen aan de hemel, veroorzaakt door hevige
zonneactiviteit

34
Q

Wat is een tsunami

A

Een tsunami is een vloedgolf die ontstaat na een aardbeving onder de oceaanbodem (zeebeving)

35
Q

Hoe ontstaat een aardbeving

A

Aardbevingen ontstaan waar platen bewegen ten opzichte van elkaar.

36
Q

Wat is de fysische samenstelling van de aarde ( boven nr onder)

A

plastische asthenosfeer , vaste binnenmantel , vloeibare buitenkern, vaste binnenkern

37
Q

Wat is de chemische samenstelling vd aarde (van boven nr onder)

A

korst, mantel, kern

38
Q

Uit welke gesteenten bestaan de oceanische en continentale korst voornamelijk?

A

De oceanische korst bestaat voornamelijk uit basalt, de continentale uit graniet.

39
Q

Wat zijn de 3 soorten plaatgrenzen

A

convergente, divergente, transforme

40
Q

Wat gebeurt er bij convergente plaat grenzen

A

gebergten, troggen of
eilandenbogen.

41
Q

Wat gebeurt er bij divergente plaatgrenzen

A

een slenk, die in een latere fase kan evolueren tot een oceaan.

42
Q

Wat gebeurt er bij transforme plaat grenzen

A

breuken, aardbevingen en een onregelmatig relief