Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

Wat betekent het als een stoornis externaliserend is?

Noem een voorbeeld.

A

De problematiek richt zich over het algemeen naar buiten

ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie kenmerken typeren ADHD?

A

Onoplettendheid, impulsiviteit, hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer manifesteren zich de neurobiologische ontwikkelingsstoornissen zich?

A

Voor het zesde levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 kerndomeinen kent ASS?

A
  1. Deficiënties in sociale communicatie en sociale interactie
  2. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 criteria omvat “deficiënties in sociale communicatie en sociale interactie” bij ASS?

A
  1. Deficienties in de sociale wederkerigheid
  2. Deficienties in non-verbale communicatie
  3. Deficienties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt bedoeld met “deficiënties in de sociale wederkerigheid” (ASS)?

A

Vermogen om contact te leggen met anderen en gedachten en gevoelens te delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke criteria omvat het domein “beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten” (ASS)?

A
  1. Stereotiepe/repetitieve bewegingen, gedrag en spraak
    2.Vasthouden aan routines/patronen van gedrag en hardnekkig vasthouden aan hetzelfde
  2. Beperkte, gefixeerde interesses
  3. Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel kenmerken van sociale communicatie en interactie en hoeveel kenmerken van beperkt, repetitief gedrag moeten er worden vastgesteld voor ASS diagnose?

A

Sociale comms: allemaal (3)
Beperkt gedrag: 2 (vd 4)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij onvoldoende gedragskenmerken voor diagnose ADD maar kenmerken de persoon wel belemmeren en niet anders gediagnosticeerd kunnen worden, kan evt de diagnose ……. worden toegekend

A

Andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke andere kenmerken zijn er bij ASS behalve de kerndomeinen sociale communicatie en beperkte gedragspatronen?

A
  • Symptomen zijn aanwezig in vroege ontwikkelingsperiode, maar kunnen soms pas volledig manifest worden als sociale eisen de vermogens overstijgen
  • Klinisch significante beperkingen in sociale of beroepsmatige functioneren
  • Niet verklaard door IQ stoornis of globale ontwikkelingsachterstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vaak komt ASS voor?

A

1 tot 2 %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is prevalentie ASS toegenomen?

A
  • meer categorieën in de DSM
  • Betere onderkenning
  • Symptomen komen vaak tot uiting in volwassenheid, waardoor deze zijn gemist in eerdere onderzoeken meestal gericht op kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat speelt een belangrijke factor in het beloop van ASS?

A

Intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer is er risico op meer lijden en minder goed functioneren bij ASS?

A

Transitiemomenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ASS - nature vs nurture % ?

A

83 : 17

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij hoeveel procent van populatie met ASS is de stoornis onderdeel van een genetische stoornis?
Hoe luidt de DSM diagnose?

A

10 tot 15 %

Autismespectrumstoornis samenhangend met een genetische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn risicovolle omgevingsfactoren bij ASS?

A

Zwangerschapscomplicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn beschermende factoren voor het ontwikkelen van ASS?

A

Gebruik foliumzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat betekent de dubbele empathie theorie?

A

Mensen met ASS kunnen zich moeilijk verplaatsen in een ander, maar mensen zonder ASS kunnen zich moeilijk verplaatsen in mensen met ASS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ASS: welke rol speelt cultuur?

A

Lastig te stellen.
- Diagnose wordt vaker gesteld in welgestelde landen, maar prevalentie stijgt wereldwijd
- Cultuur kan van invloed zijn op gebruik oogcontact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ASS: welke rol speelt gender?

A

Man: vrouw = 3:1

Komt vaker voor bij transgender personen, meest bij geboortegeslacht vrouw.

22
Q

Wat is de prevalentie van comorbiditeit bij ASS?

A

54,8 tot 94 %

23
Q

Met welke andere 6 stoornissen gaat ASS vaak samen?

A
  • OCDC
  • Sociale Angst
  • ADHD
  • Depressie
  • Psychosespectrum
  • Persoonlijkheisstoornissen
24
Q

Welke methode wordt vooral gebruikt voor classificerende diagnostiek bij ASS?

A

Semi-gestructureerd interview
(samen met hetero anamnese & doen van observaties)

25
Q

Wat zijn de behandelvormen die worden toegepast bij ASS?

A

Levensloopbegeleiding en
(vanaf gemiddeld IQ) psycho educatie

Voor het verminderen van comorbide angst en depressie:
- mindfulness stress reduction
- CGT

26
Q

Wat zijn de 3 hoofdkenmerken van ADHD?

A

Onoplettendheid
Impulsiviteit
Hyperactiviteit

27
Q
A
28
Q

Welke 3 subtypen ADHD zijn er?

Welke komt het meest vaak en het minst vaak voor bij volwassenen?

A

Overwegend onoplettend (meest)
Overwegend hyperactief-impulsief
Gecombineerd (minst)

29
Q

Noem de 9 kenmerken die onder onoplettendheid vallen bij ADHD.

A
  • Onvoldoende aandacht voor details
  • Moeilijk de aandacht erbij houden
  • Lijkt niet te luisteren wanneer aangesproken
  • Krijgt (school)werk vaak niet af en volgt aanwijzingen niet op
  • Moeite met organiseren van werk
  • Verwijdt taken die langdurig aandacht vragen
  • Raakt vaak dingen kwijt
  • Is makkelijk afgeleid
  • Is vergeetachtig
30
Q

Noem de 8 kenmerken die onder hyperactiviteit en impulsiviteit vallen bij ADHD / DSM

A
  • Fysiek onrustig
  • Moeilijk op plaats blijven zitten
  • Moeilijk rustig spelen
  • Druk bezig of draaft door
  • Praat veel
  • Antwoordt voordat vraag gesteld is
  • Moeite met wachten
  • Opdringerig of stoort anderen
31
Q

Hoe lang moeten kenmerken aanwezig zijn en hoeveel kenmerken bij DSM classificatie moeten gediagnosticeerd worden bij onoplettendheid en hyperactiviteit/impulsiviteit (ADHD)?

A

minimaal 6 maanden

5 kenmerken (volwassenen)
6 kenmerken (kinderen)

32
Q

Hoeveel procent van de volwassenen heeft ADHD?

A

3%

32
Q

Neemt prevalentie ADHD af met het toenemen van de leeftijd?

Voor welke typen ADHD is de kans het sterkst dat de stoornis voortduurt?

A

Ja

Overwegend onoplettend & gecombineerde type

33
Q

Wat is de belangrijkste voorspeller van ADHD tijdens de volwassenheid?

A

Ernst van ADHD symptomen tijdens de kindertijd

34
Q

ADHD nature vs nurture % ?

A

72 vs 28 %

35
Q

Welke omgevingsfactoren worden in verband gebracht met ADHD?

A
  • Blootstelling aan giftige stoffen
  • Tekort aan voedingsstoffen
  • Zwangerschapscomplicaties
  • Negatieve ervaringen

+ Bij volwassenen:
- Lager opleidingsniveau
- Gescheiden status
- Mannelijk geslacht

36
Q

Welke verschillen zijn er op neurobiologisch vlak tussen wel/geen ADHD?

En op neuropsychologisch?

A

Amygdala en hippocampus zijn kleiner

Verminderd verbaal en visuospatieel werkgeheugen
Verminderde vigilantie (waakzaamheid)
Verminderd vermogen om te plannen
Verminderde mate van inhibitiecontrole

37
Q

Noem de 4 bekendste verklaringsmodellen mbt ADHD

A
  1. Executief verklaringsmodel
  2. Toestandsregulatiemodel
  3. Delay-aversion/dual pathway model
  4. dynamische ontwikkelingsmodel
38
Q

Wat houdt het executief verklaringsmodel in (ADHD)?

A

ADHD symptomen komen voort uit verstoord executief functioneren (hogere-orde cognitieve processen zoals werkgeheugen, redeneervermogen en planningsvermogen)

39
Q

Wat houdt het toestandsregulatiemodel in (ADHD)?

A

Mensen met ADHD hebben moeite om hun energetische interne toestand aan te passen aan veranderde eisen vanuit de omgeving

40
Q

Wat houdt het delay-aversion/dual pathway model in (ADHD)?

A

Delay aversion: primair tekort in het waarderen van toekomstige beloningen. Moeite met uitstel ligt ten grondslag aan hun prestaties.

Dual pathway: samenspel van 2 routes;
- ADHD is stoornis in regulatie denken en doen, met gebrekkige inhibitiecontrole centraal
- ADHD is een motivatiestijl waar moeite met uitstel centraal staat

41
Q

Wat houdt het dynamische ontwikkelingsmodel in (ADHD)?

A

Bekrachtigingsproces van nieuw gedrag en uitdoven van inadequaat gedrag zijn afwijkend bij mensen met ADHD.

–> kortere tijd gevoelig voor effect bekrachtiging
–> minder gevoelig voor uitdovingsprocessen

42
Q

Wat is de rol van cultuur bij ADHD?

A

Geen duidelijke uitspraken
(universele stoornis vs cultuur/land afhankelijk; voor beide ondersteuning gevonden.
Europa en US vaker diagnose, maar ook meer epidemiologische studies_

43
Q

Wat is de invloed van gender bij ADHD?

A

Kinderen:
Jongen vs meisje 2:1

Volwassenen
Man vs vrouw 1.6 : 1

44
Q

Adolescenten en jongvolwassenen met ADHD doen … keer zo vaak een poging suïcide.

A

vier

45
Q

Hoe uit zich ADHD verschillend bij mannen en vrouwen?

A

Mannen externaliserend: agressief & vijandig

Vrouwen internaliserend: zelfdestructief gedrag bv automutilatie

46
Q

Welke medische problemen gaan vaak hand in hand met ADHD?

A

Obesitas (helft van de volwassenen)
Diabetes type 2 (jongvolwassenen met ADHD drie keer zoveel kans)

47
Q

Welke comorbiditeit vindt vaak plaats met ADHD?

A
  • ASS
  • Depressie
  • Bipolair
  • Angst
  • Oppositioneel opstandige gedragsstoornis
  • Eetstoornis
  • Middelenmisbruik
48
Q

Welke behandelmethode(n) wordt bij ADHD toegepast? En welke is wetenschappelijk bewezen?

A

Medicatie (bewezen effect)
Vaardigheidstraining
CGT

49
Q

Diagnostiek bij ADHD

A

Semi gestructureerd interview met hetero anamnese

(goed letten op uitsluiting andere diagnose)

50
Q
A