Angststoornissen Flashcards

1
Q

Uit welke 4 componenten bestaat een angstreactie?

A
  1. Subjectieve gevoel van angst
  2. Fysiologische reactie
  3. Gedrag
  4. Cognitief (interpretatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 7 verschillende soorten angststoornissen

A
  1. Separatie angststoornis
  2. Selectief mutisme
  3. Specifieke angst
  4. Paniekstoornis
  5. Agorafobie
  6. Generaliseerde angststoornis (GAS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 typen angststoornissen ontwikkelen zich vroeg?
En welke 2 laat?

A

Vroeg (7-14 jr)
Separatie angststoornis
Specifieke fobie

Laat (24-50 jr)
Paniekstoornis
Gegeneraliseerde angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel % herstelt na 7 jaar van angststoornis?

Wat gebeurt er met overige %?

A

50% herstel

20% angststoornis
20% angst + stemmingstoornis
10% stemmingstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke angsten komen het meest voor (top 4) + life time prevalentie / puntprevalantie

A
  1. Sociale angst 13.1% / 5.6%
  2. Specifieke fobie 11.8% / 7.8%
  3. GAS 9.5% / 3.8%
  4. Paniekstoornis 5.6% / 2.2%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ratio man:vrouw bij angstoornis?

A

1:2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vanaf welke leeftijd neemt het aantal mensen met een angststoornis toe?

A

10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke leeftijd is het aantal mensen met een angststoornis het hoogst?

A

20 - 24 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem de 3 belangrijkste theorieën die angststoornissen verklaren vanuit biologisch oogpunt

A
  1. Neurotransmitters (Norepinefrine, serotonine, GABA)
  2. Genetica (25-48%)
  3. Anatomie (amygdala, insula, ACC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt bedoeld met het angstnetwerk?

A

De werking en relatie tussen amygdala, ACC en insula in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel % van mensen met paniekstoornis geeft aan hiervoor net een stressvolle life event te hebben meegemaakt?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 4 omgevingsfactoren die het ontwikkelen van angststoornissen beïnvloeden.

A

Jeugdtrauma
Opvoedingsstijl
Sociaal-economische status
Life event

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 2 typen psychologische theorieën zijn er over angststoornissen? Geef van elk 2 voorbeelden.

A

Gedragsmodellen:
Klassieke conditionering
Operante conditionering

Cognitieve theorieën:
Interpretatiebias
Geheugenbias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de meestvoorkomende vormen van comorbiditeit met %

A

Angst (andere) 62 - 97%
Stemmingsstoornissen
Afhankelijkheid van middelen
Persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem een aantal factoren die gediagnosticeerd moeten worden bij angststoornissen met casusconceptualisatie als doel

A
  1. DSM classificatie
  2. Ernst & frequentie klachten
  3. Belangrijkste kenmerken klachten
  4. Relevante vaardigheden
  5. Ontwikkeling en beloop van klachten
  6. Behandelgeschiedenis en -voorkeur
  7. Familiefactoren
  8. Gezondheidsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 instrumenten worden doorgaans ingezet om angststoornissen te diagnosticeren

A

Interview
&
Zelfrapportagevragenlijsten

17
Q

Welke 2 interventies worden meestal ingezet bij angststoornissen?

A

CGT
Farma (SSRI/SNRI)

–> specifieke fobie; duidelijke voorkeur gedragstherapie

18
Q

Hoeveel % van mensen krijgt ooit een angststoornis?

A

28%

19
Q

Geef aan wat het verschil is tussen klassieke en operante conditionering bij angststoornissen.

A

Klassiek: ontstaan angststoornis door nieuwe betekenisgeving. Bv restaurant

Operante conditionering geeft verklaring voor het voortbestaan van angststoornissen door gedrag (vlucht, vermijding en veiligheidsgedrag)

20
Q

Noem de 5 subcategorieën van specifieke fobie angst met de betekenis

A
  1. Dieren
  2. Natuurverschijnselen (onweer, hoogten, water)
  3. Bloed-injectie-verwonding
  4. Situationeel (tunnels, liften, vliegen)
  5. Overig